Dark
Light

A great constitutive myth? (1)

2 minuten leestijd
Ivoren hoorn (Musée de Cluny, Parijs)
Ivoren hoorn (Musée de Cluny, Parijs)

De historische simsalabim-methode

Ik heb het wel eens de simsalabim-methode genoemd: de opvatting dat een historicus beschrijft hoe in een grijs verleden iets is ontstaan en zegt dat dit verklaart hoe iets nu is. Bijvoorbeeld: de Grieken, die een cultuur hadden waarin vrijheid belangrijk was, hielden de Perzen buiten de deur en daarom zijn wij nog steeds vrij.

God's Crucible
God’s Crucible
De fouten in deze redenering zijn legio: de aanname dat Grieken vrijer waren dan Perzen (onzin), de aanname dat de Perzen de Griekse vrijheid zouden hebben afgeschaft (weten we niet), de aanname dat onze cultuur op betekenisvolle wijze voort zou bouwen op de Griekse (kul) en de aanname dat die uitsluitend in Griekenland ontstane vrijheid alle eeuwen door steeds aanwezig zou zijn geweest, zodat met andere woorden – en voor dit stukje relevant – een continuïteit van toen tot op heden zou bestaan. De Grieken wonnen bij Marathon en Salamis, en simsalabim, wij zijn vrij.

Dit soort onzin kunt u vinden in de boeken van Paul Cartledge, Tom Holland, Anthony Pagden en Joost mag weten wie nog meer, en dat is triest, want Max Weber maakte al ruim een eeuw geleden gehakt van deze redenering. Dat ga ik nu niet uitleggen, u schuift maar aan bij een eerstejaarscollege theorie van de geschiedenis. Waar het mij nu om gaat is dat je een historische continuïteit niet mag postuleren maar moet bewijzen.

Zo bezien is de al geciteerde opmerking uit David Levering Lewis’ boek God’s Crucible dat het Roelandslied “a superordinate factor in the European sense of self and of otherness” zou zijn geweest en “one of the great constitutive myths of Christendom” erg kort door de bocht. Hij had moeten aantonen hoe de tekst een vormende werking heeft doen uitgaan op ons gevoel van wij en zij.

Hij had moeten bewijzen:

  • dat deze specifieke definitie van wij en zij (christenen versus moslims) aanvankelijk alleen in het Roelandslied is te vinden (wat mogelijk is),
  • dat deze definitie mensen werkelijk heeft beïnvloed (wat, zoals we al zagen, maar staat te bezien) en
  • dat die invloed steeds opnieuw, van decennium op decennium, aanwezig is geweest in Europa.

Dat bewijs levert hij niet. Net zoals Cartledge, Holland en Pagden ook maar wat roepen. Of Simon Goldhill in Liefde, seks en tragedie. Als je de sociale wetenschappen maar negeert, kun je alles bewijzen. Simsalabim.

De continuïteit van een invloed, wil ik maar zeggen, moet je aantonen of (als je onvoldoende data hebt) op z’n minst aannemelijk maken. Het gaat me echter niet alleen om het bewijzen van die continuïteit, het gaat ook om het bewijzen van een invloed. Als je zegt dat een literaire tekst mensen beïnvloedt – dat er een werking van uitgaat – doe je een sociaalwetenschappelijke uitspraak. En ik denk dat ten minste één tegenwerping vrij simpel is te zien: de lezer is geen marionet die gedachteloos doet wat de tekst hem opdraagt. Hij bepaalt zelf wel wat hij gelooft.

Dat ligt zó voor de hand dat ik er verder niet op zal ingaan. Wat mij boeit, is waarom we zo gemakkelijk de sociaalwetenschappelijke aard van veel uitspraken over historische continuïteiten of de invloed van literatuur negeren.

Volgende deel

~ Jona Lendering

×