Dark
Light

De aanleg van plantages en andere infrastructuur in Suriname

Bouwen aan de Wilde Kust
6 minuten leestijd
Een foto van de bouw van een spoorbrug over een kreek in het Surinaamse binnenland.
Een foto van de bouw van een spoorbrug over een kreek in het Surinaamse binnenland.

De Wilde Kust was het gebied tussen de monding van de Amazone in Brazilië en de Orinoco in het tegenwoordige Venezuela, ofwel de Guyana’s. Het werd zo genoemd omdat er ‘wilde’ ofwel ‘onbeschaafde’ volkeren woonden en ook omdat de kust erg ontoegankelijk was. Verschillende mogendheden aasden op deze gebieden, maar een groot deel was lange tijd in handen van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De vroegere Nederlandse koloniën daar waren Suriname, Berbice, Demerara en Essequibo, allemaal genoemd naar de rivieren waarlangs ze lagen. De laatste drie kwamen rond 1800 in handen van het Verenigd Koninkrijk. Vanaf die tijd was alleen Suriname nog een Nederlandse kolonie.

Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (ca.1680)
Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (ca.1680)
De geschiedenis van die infrastructuur begint in de periode dat Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, toen één van de rijkste mannen in de Republiek, gouverneur en mede-eigenaar van Suriname werd. Hij kwam in Suriname aan in 1683, nu ruim 330 jaar geleden. Verspreid over de kustvlakte zijn sindsdien plantages, wegen, kanalen, bruggen, nederzettingen, polders en spoorlijnen aangelegd. Veel daarvan is er nog, maar veel is intussen ook weer verdwenen en door de natuur teruggenomen. Die infrastructuur was een belangrijke schakel in de vroegere samenleving en economie. En wat er nog over is, is dat soms nog steeds. Suriname heeft met het voormalige moederland gemeen dat het landschap in het kustgebied in hoge mate gecreëerd is door zijn bewoners zelf. De infrastructuur is een belangrijk deel van het Surinaamse cultuurlandschap in de kustvlakte. Het is een verzamelnaam waarin veel elementen samenkomen: van droog tot nat, van groot- tot kleinschalig, van lijnelementen als wegen, spoorwegen, kanalen, dijken, paden en trenzen, tot daarbij horende bouwwerken als bruggen, sluizen, gemalen en watertorens. De aanwezigheid van die historische infrastructuur zorgt ervoor dat de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied herkenbaar is.

Plantages in het laagland

De bestaande geschiedschrijving over de periode van de slavernij gaat vooral over de slavernij zelf, over het lot van de tot slaaf gemaakten, over marronage (het in opstand komen tegen en het vluchten uit slavernij), over de planterssamenleving en de relatie tot het moederland. Daarentegen is er over de aanleg van het grote oppervlak aan plantages in de jonge kustvlakte en de geavanceerde techniek die daarbij werd toegepast, vrijwel niets geschreven. Opvallend, want de aanleg van dat enorme areaal aan plantages (ongeveer zo groot als de provincie Utrecht) is een knap stuk werk geweest. Zulke plantages zijn in deze vorm nergens anders dan in Suriname, Berbice, Demerara en Essequibo aangelegd. Er wordt ook tegenwoordig weinig aandacht besteed aan dit unieke erfgoed.

“Het is niet toevallig dat juist Hollanders en Zeeuwen in deze laag liggende zwampen (moerassen) en getijdegebieden succesvol aan de slag gingen.”

De laaglandplantages waren polders met een multifunctionele waterbeheersing. Ze hadden een gecompliceerde waterhuishouding, waarin met behulp van dijkjes, gescheiden vaar- en loostrenzen (sloten), sluizen en watermolens de functies van irrigatie, drainage, waterkracht, weg- en watervervoer knap werden gecombineerd. Het is niet toevallig dat juist Hollanders en Zeeuwen in deze laag liggende zwampen (moerassen) en getijdegebieden succesvol aan de slag gingen. Zij brachten kennis en ervaring mee uit hun vaderland om dit soort werken te bedenken en uit te voeren. Ze bouwden uitwateringssluisjes en inneemsluizen, watermolens, bruggen, steigers etc. Dat sommige uitwateringssluisjes na bijna driehonderd jaar nog steeds in gebruik zijn, geeft aan dat er heel bekwame vaklieden aan het werk zijn geweest. Het waren zowel Nederlandse als Surinaamse ambachtslieden en Afrikaanse timmer- en metselslaven.

De uitwateringssluis van de plantage Reynsdorp - Foto: Philip Dikland
De uitwateringssluis van de plantage Reynsdorp – Foto: Philip Dikland

Er is vroeger weinig over geschreven omdat de kennis hiervan praktijkkennis was: het waren ambachtslieden en de op de plantages werkzame personen (van eigenaren tot en met slaven) die de kennis hadden. De al aangelegde plantages waren het voorbeeld voor nieuwe plantages. Zo bleef de kennis en ervaring in stand en ontwikkelde die zich verder. Slechts enkelingen beschreven de aanleg van plantages. Verder zijn er afbeeldingen van plantages en is er correspondentie, bijvoorbeeld tussen plantage-administrateurs in Suriname en eigenaren in Nederland. Die correspondentie, voor zover nog aanwezig in allerlei verspreide archieven, is grotendeels nog niet onderzocht.

Uniek erfgoed

“Suriname heeft met het voormalige moederland gemeen dat het landschap in het kustgebied in hoge mate gecreëerd is door zijn bewoners zelf.”

Wat nu nog resteert, zijn de vanuit de lucht zichtbare regelmatige patronen van de sloten en dammen en de vanaf de grond zichtbare oude plantagesluizen. Het is dat het grootste deel van dit indrukwekkende, uitsluitend door slaven aangelegde werk goeddeels is verdwenen, want anders zouden deze plantages nog eerder dan de binnenstad van Paramaribo het predicaat Werelderfgoed verdienen, als een Beemster in de tropen.

De samenleving van blanken aan de Wilde Kust was tot ver in de negentiende eeuw vooral een vergaarbak van gelukszoekers, vluchtelingen, avonturiers, op geld beluste lieden en figuren die in het moederland iets op hun kerfstok hadden. De belangstelling van de spilzieke ‘plantocratie’ die de kolonie tussen 1750 en 1850 domineerde, ging vaak niet veel verder dan geld, drank en vrouwen. Het is niet minder dan een klein wonder dat onder dergelijke omstandigheden zulk uniek gebouwd erfgoed is gerealiseerd.

Plattegrond van een suikerplantage in Suriname
Plattegrond van een suikerplantage in Suriname
Er zijn vanzelfsprekend veel invloeden geweest van buitenaf, vooral uit Nederland, maar ook uit Nederlands-Brazilië, het Caribisch gebied en Oost-Indië. De kennis kwam van overzee, net als veel van de gebruikte bouwmaterialen. Maar lokale kennis was natuurlijk onmisbaar: kennis van houtsoorten en andere lokale bouwstoffen, van de klimatologische omstandigheden, van het getij en van de geotechnische omstandigheden. In de jonge kustvlakte van Suriname troffen de kolonisten uit de Lage Landen veel aan wat ze kenden: een laaggelegen getijdegebied met klei en veen en her en der hogere zandruggen. Hoofdzakelijk dus slechte, slappe grond om op te bouwen. Zodoende konden ze veel van de technieken die ze thuis gebruikten hier ook in min of meer dezelfde vorm toepassen. Toch zijn er ook duidelijke verschillen: waar ze in de Lage Landen op slechte ondergrond palen heiden om huizen en kunstwerken te funderen, hebben de nieuwe bewoners van de Wilde Kust dit vroeger nooit gedaan. Aan de ene kant was de grond niet zo slap als de veengronden in Holland, aan de andere kant liggen draagkrachtige lagen in Suriname vaak veel dieper.

De ontwikkeling van de plantages in Demerara, Essequibo en Berbice kwam later op gang, maar vertoont veel gelijkenis met die in Suriname. Zolang Demerara, Essequibo en Berbice Nederlands waren, liep de ontwikkeling achter bij die van Suriname. Toen het gebied tegen 1800 in Britse handen kwam, kwam het pas echt tot bloei. Brits-Guyana was gedurende ruim anderhalve eeuw ontwikkelder en welvarender dan Suriname, vooral door de opkomst van het Britse rijk en de industriële revolutie die in Groot-Brittannië op gang kwam.

Gevecht tegen modder, muskieten en malaria

De aanleg van plantages was een eindeloze strijd tegen het oerwoud en de zee en vaak vruchteloos geploeter in de modder en in het vijandige bos. Ook aan de Wilde Kust geldt ‘de zee geeft, de zee neemt’, maar meer nog ‘het oerwoud geeft, het oerwoud neemt’. Want vrijwel alles dat op het bos wordt veroverd, wordt vroeg of laat weer door het bos overwoekerd. Overal in Suriname vind je overblijfselen van het menselijke gezwoeg, soms van driehonderd jaar geleden, soms van nog maar een paar jaar geleden. Natuurlijk de resten van plantages, maar ook de resten van kanalen, wegen, verwaarloosde polders in het noordwesten, verlaten nederzettingen, houtsleeppaden, littekens in het landschap van vroegere goud- en bauxietwinning en ga zo maar door.

Bouwen aan de Wilde Kust
Bouwen aan de Wilde Kust
Een bijzonder en heel groot project was de aanleg van de 170 kilometer lange spoorlijn van Paramaribo het tot dan toe niet ontsloten binnenland in. De aanleg van de spoorlijn begon in 1903 vanwege de goudwinning, waarover de verwachtingen toen hooggespannen waren. Cornelis Lely, de man van de Zuiderzeewerken, was tot gouverneur van de kolonie benoemd speciaal om de realisatie van dit project te leiden. Technisch was het aanleggen van een spoorlijn in onbekend gebied een hoogstandje, maar al snel bleken de opbrengsten uit de goudindustrie tegen te vallen.

Vrijwel alles in de kolonie draaide om landbouw en grondstoffen. Het ging uiteindelijk om suiker, koffie en katoen en later, vanaf het begin van de twintigste eeuw, om rijst, goud en bauxiet. Dat was de reden dat daar ooit een volksplanting ontstond. Niet alleen zijn vrijwel alle bewoners van de Wilde Kust om die reden van andere continenten afkomstig, maar ook is alle infrastructuur is in verband daarmee aangelegd. Dat er daar onder moeilijke en vaak mensonterende omstandigheden bijzonder en uniek erfgoed is aangelegd, verdiend meer bekendheid en erkenning te krijgen.

~ Hillebrand Ehrenburg

Hillebrand Ehrenburg publiceerde onlangs samen met Marcel Meyer het boek: Bouwen aan de Wilde Kust – Geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname tot 1945. Dit artikel kan beschouwd worden als een inleiding op dat onderwerp.

Boek: Bouwen aan de Wilde Kust – Hillebrand Ehrenburg & Marcel Meyer

Bekijk dit boek bij:

Bestel dit boek bij de Historiek Geschiedeniswinkel

×