Dark
Light

Communistische archeologie

9 minuten leestijd
Moskou - cc
Moskou - cc

Er zijn maar weinig overheden geweest die méér hebben gedaan om de wetenschap te bevorderen dan de Sovjet-Unie. Logisch, want het communisme is er, net als het liberalisme en het socialisme, van overtuigd dat de mens van nature goed en creatief is, en dat vooruitgang mogelijk is als mensen deze eigenschappen kunnen ontplooien. Hoewel liberalen daarbij geloven dat de dynamiek zit bij het individu, terwijl de marxistische traditie de motor van de vooruitgang zoekt in de spanningen tussen de diverse klassen, delen deze stromingen een optimistisch mensbeeld.

De grote triomf van de negentiende-eeuwse archeologie was dat ze bewees dat die vooruitgang ook werkelijk heeft bestaan. Anders geformuleerd: de menselijke geest kreeg steeds meer vat op de natuur. Dat vinden wij vanzelfsprekend, maar daar is weleens anders over gedacht: aan het begin van de negentiende eeuw verklaarde men de verschillen tussen de diverse culturen nog met de aanname dat niet alle mensen na het vertrek uit de Hof van Eden even ver waren gedegenereerd. De Patagoniërs waren bijvoorbeeld zo primitief omdat ze zo ver weg waren getrokken. De negentiende-eeuwse archeologen hebben dit op de Bijbel teruggaande beeld echter weerlegd en ik heb er al eens op gewezen dat dit een Halbe Zijlstra, die als staatssecretaris van cultuur niet wist wat hij moest met “musea vol opgegraven potten en pannen”, toch zou hebben moeten interesseren: empirisch bewijs voor een belangrijke liberale aanname.

Aristocratische oudhedencollecties

Hermitage in Sint Petersburg
Hermitage in Sint Petersburg

In de twintigste eeuw kwam de discussie over de “motor” achter de vooruitgang op gang en dat gebeurde niet toevallig in de Sovjet-Unie. En niet alleen omdat dat een communistisch land was. In de voorgaande eeuw had Rusland een grote aristocratie gehad die enkele rechten had die westerse aristocraten niet bezaten, zoals het eigendom van alles wat op hun landerijen werd gevonden. Menig grootgrondbezitter was geïnteresseerd in archeologie, want als hij in bijvoorbeeld een grafheuvel op zijn land wat gouden voorwerpen vond, mocht hij ze houden. De aristocratische oudhedencollecties waren daardoor vrij groot. Voor zover de grootgrondbezitters hun verzamelingen niet zelf nalieten aan het Hermitage-museum, eindigden ze daar wel na de Russische Revolutie.

Een gevolg was dat de Sovjet-archeologen beschikten over een enorme schatkamer vol Skythische voorwerpen die niet zomaar viel te interpreteren door er een Griekse of Romeinse tekst op los te laten. Veel meer dan uitgebreide beschrijvingen van de vondsten en vondsttypen konden de oudheidkundigen niet geven, maar zo wisten ze wel te komen tot een op de materiële cultuur gebaseerde oude geschiedenis. In feite vulden de Russische archeologen Oscar Montelius aan, over wie ik al eens eerder blogde: de vader van de Europese prehistorie. Daar kwam nu dus een Centraal-Aziatische prehistorie bij.

Das Kapital
Das Kapital

En laat nu net de prehistorie in het oeuvre van Karl Marx vrijwel onontgonnen terrein zijn. Hij had wat vage noties over een Aziatische productiewijze die ooit lang geleden in het Midden-Oosten zou hebben bestaan, maar had die nauwelijks uitgewerkt. Zijn belangstelling gold immers vooral de overgang van de feodale naar de kapitalistische wereld. Wel had zijn vriend en naaste medewerker Friedrich Engels gekeken naar de studies van de antropoloog Lewis Morgan, maar heel solide waren die niet. De communistische archeologen zagen dus een mooi veld voor zich waar ze een bijdrage konden leveren aan het dialectisch materialisme: de reconstructie van de vroegste productiewijzen.

Dit was des te aantrekkelijker omdat het aansloot bij een slimme hint die Marx in Das Kapital had gegeven: oude voorwerpen waren niet alleen artistiek te interpreteren, maar waren ook te beschouwen als uiting van de productiekrachten in de samenleving die ze had voorgebracht. Dit spreekt nu natuurlijk vanzelf, maar was ooit een nieuw denkbeeld. Het is de tragiek van klassiek geworden gedachten dat niemand zich later herinnert hoe revolutionair ze ooit zijn geweest. (Nu ik dit schrijf vraag ik me af of Marx, die Das Kapital schreef in de bibliotheek van het British Museum, misschien op het genoemde idee kwam doordat de antieke voorwerpen daar destijds vooral werden gepresenteerd in een kunsthistorische context, zonder veel verdere duiding.)

Zo lagen de kaarten dus toen Vladislav Ravdonikas in 1929 een lezing hield waarin hij de archeologie hekelde als een bourgeois-wetenschap: in “Voor een Sovjet-geschiedenis van de materiële cultuur” eiste hij een communistische oudheidkunde. Dat klinkt als academische newspeak, maar dit was meer dan hol gepraat.

Een voorbeeld van een spreadsheet met de archeologische culturen van Centraal-Europa. Deze is opgesteld door Childe maar het principe is van Montelius.
Een voorbeeld van een spreadsheet met de archeologische culturen van Centraal-Europa. Deze is opgesteld door Childe maar het principe is van Montelius.

De grote wetenschappelijke winst van de negentiende eeuw is geweest dat archeologen een empirische basis legden onder het achttiende-eeuwse vermoeden dat er in de geschiedenis vooruitgang was geweest. Centraal daarbij stond het type archeologie dat Oscar Montelius had ontworpen, waarin het verleden in feite een grote spreadsheet was van regio’s en archeologische culturen. Wie er chronologisch doorheen ging, zag een zekere vooruitgang, maar verder was het eigenlijk een soort geschiedenis-met-andere-middelen, waarin de antieke beschavingen de plaats hadden overgenomen van koninkrijken die ontstonden, bloeiden en instortten. Dit was toch wat onbevredigend. Je wil méér. Je wil weten wat de motor achter de vooruitgang is. Al was het maar om die motor te stimuleren voor, om het eens negentiende-eeuws te verwoorden, the future improvement of society.

Rassenstrijd en klassenstrijf

De liberalen – ik gebruik deze term met een slag om de arm – meenden dat geschiedenis werd gekenmerkt door een steeds grotere ontplooiing van het individu. Een andere visie was de racistische, waarin de wereldgeschiedenis werd bepaald door een voortdurende rassenstrijd. Deze zou in Duitsland voet aan de grond krijgen in de persoon van Gustaf Kossinna. De communistische ideologen zochten de motor achter de vooruitgang in de klassenstrijd.

Drie visies en dus drie verschillende manieren om te verklaren hoe de archeologische spreadsheet tot stand was gekomen. Over die spreadsheet zélf waren de meeste oudheidkundigen het ruwweg eens, maar ze hadden dus andere ideeën over toegestane verklaringen. Als bijvoorbeeld een bepaald voorwerp op verschillende plaatsen werd aangetroffen, namen de liberalen doorgaans aan dat het ging om een eenmalige uitvinding, gedaan door een geniaal individu, waarna de rest van de wereld de vondst had geïmiteerd. De jargonterm is “diffusie”.

Imitaties

Men was zó zeker van diffusie als verklaring, dat het principe ook werd gebruikt als dateringsmiddel. De Egyptische piramiden waren bijvoorbeeld het origineel (genie van dienst: Imhotep), de Mykeense tholos-graven een latere imitatie en de hunebedden waren een nog latere en dus nog jongere imitatie. Geconfronteerd met dezelfde architectuur zou een racistische archeoloog, indien er nog geen dateringen waren, de volgorde hebben omgekeerd omdat de creativiteit behoorde te zitten bij de noordelijke volken, waar ze gemakshalve ook de Grieken maar toe rekenden. De verspreiding van een nieuwe uitvinding vond in de racistische visie op het verleden niet plaats door imitatie/diffusie, maar door een volksverhuizing.

Communistische archeologen als Vladislav Ravdonikas hekelden het idee van diffusie. Waarom zou een uitvinding slechts één keer kunnen zijn gedaan? De menselijke geest was creatief genoeg om iets verschillende keren opnieuw uit te vinden, mits de omstandigheden op elkaar leken. Lees: mits de productiemiddelen en -verhoudingen vergelijkbaar waren. In dit specifieke voorbeeld lag het gelijk overigens niet bij de liberale archeologen: toen de koolstof-14-methode er eenmaal was, bleek dat de hunebedden ouder waren dan de graven in Mykene en de piramiden. Er is wel geopperd dat zulke megalithische monumenten vooral ontstonden op plaatsen waar de expansie van de landbouw op grenzen stuitte, dus als er een crisis was in de productiemiddelen.

Of dat werkelijk zo is, weet ik niet. Het voorbeeld is alweer wat ouder en het is ruim een kwart eeuw geleden dat ik mijn laatste colleges prehistorie volgde. Het gaat me nu niet om de precieze conclusies, maar om te tonen dat de communistische oudheidkundigen andere verklaringen acceptabel vonden dan hun liberale collega’s en dat deze verklaringen toetsbaar waren.

Revoluties

De communisten meenden dus dat dezelfde uitvinding verschillende keren kon worden gedaan, mits de productiemiddelen en -verhoudingen vergelijkbaar waren. Ik illustreerde dit aan de hand van de megalithische monumenten. Een ander voorbeeld is het goed-marxistische idee dat de vooruitgang geen gestaag proces is, maar plaatsvindt door middel van revoluties.

Dit denkbeeld raakte al snel in zwang buiten de communistische wereld: Gordon Childe, die geen communist was maar wel zijn vakliteratuur kende, onderscheidde bijvoorbeeld vier revoluties. De eerste daarvan was het moment waarop de mens zich begon te onderscheiden van andere primaten, de tweede was het ontstaan van de landbouw (“de Neolithische Revolutie”), de derde was het ontstaan van de steden en tot slot was er de Industriële Revolutie.

Een recent overzicht van de Neolithische Revolutie. In de eeuwen tussen 10.000 en 7800 v.Chr. (het Pre-Pottery Neolithic A en B) werd op vijf plekken tegelijk de landbouw ontdekt. Uit: S. Riehl e.a., “Emergence of Agriculture in the Foothills of the Zagros Mountains of Iran“, in Science, Vol. 341 (2013), Issue 6141, pp. 65-67.
Een recent overzicht van de Neolithische Revolutie. In de eeuwen tussen 10.000 en 7800 v.Chr. (het Pre-Pottery Neolithic A en B) werd op vijf plekken tegelijk de landbouw ontdekt. Uit: S. Riehl e.a., “Emergence of Agriculture in the Foothills of the Zagros Mountains of Iran“, in Science, Vol. 341 (2013), Issue 6141, pp. 65-67.

Liberalen gaven de voorkeur aan geleidelijke ontwikkelingen. Deze voorkeuren voor snelle dan wel langzame ontwikkelingen is opnieuw toetsbaar en het beslissende experiment was het Iraq-Jarmo-project, waarover ik al eens blogde. Midden tijdens de Koude Oorlog onderzocht de Amerikaan Robert Braidwood de snelheid waarmee de landbouw was ontstaan. Was er echt sprake van een snelle revolutie of langzame evolutie? Mede dankzij koolstofdateringen concludeerde hij dat het een vrij geleidelijk proces was geweest. Voor de huidige stand van zaken: zie het plaatje hierboven.

Ik zou nu, net zo gemakkelijk als gisteren, kunnen zeggen dat dit keer de liberalen gelijk hadden gekregen, maar nogmaals: daar gaat het niet om. Het gaat erom dat er verschillende visies waren om dezelfde data te verklaren en dat die verschillende verklaringstypen toetsbaar waren. Dat leverde vruchtbare discussies op. Goede archeologen als Childe namen ideeën van “de andere partij” over. Het is daarom verkeerd om te zeggen dat een van de twee partijen de discussie won, want uiteindelijk zijn de scheidslijnen gewoon vervallen.

Hoewel… het was makkelijker voor een westerse geleerde om een communistisch idee over te nemen dan het was voor iemand in de Sovjet-Unie om een westers idee te introduceren. Er was een reële kans dat zo’n archeoloog zou worden gediagnosticeerd met traag voortschrijdende schizofrenie (een aandoening die alleen in de Sovjet-Unie voorkwam en alleen door Sovjetpsychiaters werd herkend) en daarna belandde in een inrichting. Ik sluit zeker niet uit dat de Sovjet-archeologie zich in een opener discussieklimaat sneller zou hebben kunnen vernieuwen.

Opbrengst

Dit gezegd zijnde: we hebben wel iets te danken aan de communistische archeologie. Zoals ik al vaker heb gezegd kampen de oudheidkundige disciplines met een gierend tekort aan data en moeten we er, om het wat badinerend te zeggen, nogal wat bij verzinnen om er een goed verhaal van te maken. In de negentiende eeuw werd daar nauwelijks over nagedacht, waardoor ongewild een beeld van het verleden ontstond dat correspondeerde met de destijds dominante liberale waarden. Vladislav Ravdonikas constateerde terecht dat de archeologie van zijn tijd een bourgeois-wetenschap was.

De introductie van het dialectisch materialisme was zijn alternatief. Daar kun je het mee eens of oneens zijn, maar in elk geval werd er een systeem geïntroduceerd. Het ene verband was wel mogelijk, het andere niet, en daarover viel niet alleen te discussiëren maar het was ook te toetsen. Dit dwong archeologen met andere politieke overtuigingen na te denken over de verbanden die zij al dan niet accepteerden. Enigszins ironisch is dat het type verklaring dat zowel de communisten als de liberalen onbelangrijk achtten, migratie, sinds de opkomst van het DNA-onderzoek geldt als zeer belangrijk.

Museum in Tashkent (Oezbekistan) - cc
Museum in Tashkent (Oezbekistan) – cc

En tot slot: de communistische archeologie zorgde voor enkele puike musea. (Deze constatering vormde de aanleiding tot deze drie stukjes.) Westerse archeologische musea zijn vooral kunsthistorisch van aard. Daar is niks mis mee. Wie in het Rijksmuseum van Oudheden de prachtig vernieuwde Griekse afdeling bekijkt, heeft de ene esthetische ervaring na de ander en loopt daarna iets gelukkiger het museum uit. In het Oostblok koos men ervoor archeologie te presenteren als een verhaal over technologische vooruitgang die maatschappelijke vooruitgang mogelijk maakte.

Ik kan u een bezoek aan Bulgarije aanraden – en dan bedoel ik dus de soms wat stoffige maar altijd boeiende musea in Vratsa (ik blogde er al eens over), Veliko Tarnovo, het fenomenale Varna, Stara Zagora, Plovdiv en het Archeologisch Museum in Sofia. En trouwens ook het Historisch Museum in Sofia, dat namelijk nog wat interessante nationalistische aanpassingen heeft ondergaan na de Val van de Muur. Die zie je trouwens ook in het Nationaal Museum van Oezbeekse Geschiedenis in Tasjkent: zowel daar als in Sofia tonen de laatste zalen de middeleeuwse geboorte van de postcommunistische natie, die dus tegelijk eeuwenoud én jong is.

De combinatie van oeroude overlevingskracht en jeugdig élan waarmee de voormalige Oostbloklanden zich nu aandienen, is een heel ander onderwerp.

Meer archeologie
Overzicht van boeken over archeologie

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×