Dark
Light

De Britse rol bij het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog

81 minuten leestijd

De Britse Marinepaniek van 1909

Het was in januari 1909 dat de Britse Admiraliteit een rapport met vergelijkende cijfers over de Duitse en Britse vloten publiceerde waaruit bleek dat Duitsland in 1912 over minstens 21 Dreadnoughts zou beschikken. Om de Duitsers vóór te blijven eiste de Marine nu de bouw van acht Britse Dreadnoughts die dan in 1912 klaar moesten zijn. (69) Churchill, toen nog President of the Board of Trade, was daar fel tegen en verklaarde dat hij zich niet zou laten opjutten door:

‘the windy agitations of ignorant, interested and excited hotheads into wasting the public money upon armaments upon a scale clearly not designed merely for purposes of material defence, but being a part of a showy, sensational aggressive and jingo policy, which is supposed to gain popularity from certain unthinking sections of the community’(.as a result of a false lying panic started in the party interest’. (70)

Er was toch al veel kritiek op het marinebeleid want ’n jaar eerder schreef Eversly, lid van de oppositie in ‘The Nation’ van 1 en 5 augustus 1908:

‘It is clear that a great error was committed by the Government when it came into power…in not at once reducing its naval and military expenditures to a peace footing. Had this been done, it is improbable that Germany would have propounded its recent Naval Programme. The opportunity was lost and what we now reduced to hope for is, that there will be no further increase’. (71)

Alhoewel Engeland steeds beweerde dat de Duitsers er op uit waren de sterkte van de Britse vloot te evenaren of zelfs te overtreffen, wijzen de cijfers toch iets anders aan.

David Lloyd George
David Lloyd George
Zo schreef Lloyd George in zijn memoires dat de Duitse vloot in 1912 nog bij lange na de sterkte niet had bereikt die door de admiraliteit was voorspeld en dat hij zich dan ook verzet had tegen de zinloze en geldverslindende voorstellen van de marine. (72) De Britse Marine speelde echter haar eigen rol en deed er alles aan om met een eigen nieuwbouwprogramma te komen als antwoord op de uitbreiding van de Duitse vloot.

Opnieuw verzette Churchill zich echter tegen de Marine-wensen en somde een groot aantal kritische punten op inzake de zijns inziens onverantwoordelijke beweringen van de regering met betrekking tot het Duitse vlootbouwprogramma. Hij wees de bouw van de gevraagde acht Dreadnoughts dan ook met kracht van de hand en verklaarde dat het duidelijk was dat de nationale veiligheid van Engeland op geen enkele wijze in gevaar kwam door het Duitse bouwprogramma. (73)

Een en ander had tot resultaat dat men zijn argumenten niet geheel terzijde durfde te leggen en men besloot uiteindelijk slechts vier Dreadnoughts te bouwen en de overige vier pas indien later zou blijken dat dit echt noodzakelijk was. (74) Later, in 1912, bleek dat Duitsland slechts tien Dreadnoughts bezat in plaats van de door de Britse Admiraliteit voorspelde eenentwintig. (75)

Minder bekend is overigens dat in juli 1908, tijdens een gesprek tussen Grey, Lloyd George en de Duitse ambassadeur Benckendorff, Lloyd George het voorstel deed om tot een oplossing van het probleem te komen door middel van een geheime overeenkomst. De Duitse keizer wees dit voorstel met kracht van de hand en reageerde met de mededeling dat hij een Britse nota die zou vragen om vermindering van het vlootbouwprogramma, als een oorlogsverklaring zou beschouwen. (76) ‘Dit soort verdragen behoort men openlijk te sluiten’ en hij adviseerde Engeland eerst maar eens zo’n verdrag met andere landen te bespreken zeggende:

’Wenn England uns nur seine Hand in Gnaden zu reichen beabsichtigt unter dem Hinweis, wir müssten unsere Flotte einschränken, so ist das eine bodenlose Unverschämtheit die eine schwere Insulte für das Deutsche Volk und seiner Kaiser in sich schliesst, die alimine vom Botschafter abgewiesen werden musste!’. (77)

Het feit dat Grey en Lloyd George, ondanks hun geheime overeenkomst met Frankrijk ook een geheime afspraak met Duitsland wilden maken, werpt natuurlijk wel een schril licht op de werkwijze van de toenmalige politici. Ook de nonchalance waarmede Lloyd George die afspraak wilde inleiden, zeggende dat:

‘a conference at The Hague was not the proper way to reach curtailment in naval expenditure. If, as he fervently hoped, it should ever come to this, it must not be tried in an official manner such as with an exchange of notes. Unofficial confidential discussions which must not be made public at all, would be more likely to conduce to the desired end’. (78)

…spreekt boekdelen over de wijze waarop hij dergelijke zaken dacht te kunnen behandelen.

De kritiek op Grey verstomde nooit helemaal en in 1910, kort na het overlijden van koning Edward VII, begon de Britse publieke opinie meer en meer aan te dringen op een betere verstandhouding met Duitsland en toen Grey daar niet ontvankelijk voor bleek te zijn, stelden enige kabinetsministers op eigen houtje een commissie samen teneinde dan zelf maar een concept-verdrag voor Brits-Duitse toenadering op te stellen en dit voor te leggen aan het voltallige kabinet. Uiteraard gaf dit aanleiding tot grote consternatie bij Buitenlandse Zaken. We lezen:

‘Nicolson (staatssecretaris) intensely disliked the development. Grey was perfectly sound but he (Nicolson) was afraid of several members in the Cabinet who desired to come to, what they term, a “friendly understanding” with Germany at all costs. (79) Nicolson viewed with great suspicion any activities designed to promote Anglo-German friendship. His particular concern was that Grey, in attempting to steer a middle course between the Germanphiles, who were pressing for an agreement- and his own loyalty to the existing entente with France and Russia, would move too far from our original position.’ (80)

Het is duidelijk dat Grey nu wel moest reageren en tijdens de daarop volgende kabinetszitting hield hij een meesterlijke speech waarbij hij de gemoederen zo wist te beroeren dat Churchill en Lloyd George, tot dan toe twee van zijn voornaamste critici, nu zijn kant kozen waarmee de voornaamste weerstand van de radicalen snel afbrokkelde en de druk om met Duitsland tot een goede verstandhouding te komen, al gauw afnam en uiteindelijk geheel verdween. Wederom was Grey er in geslaagd de gemoederen te bedaren en de rust te laten wederkeren.

Frans troepen in Marokko, maart 1912
Frans troepen in Marokko, maart 1912

De Marokkocrisis van 1911. Bijna oorlog. Agadir.

Grey en de zijnen waren amper tot hun dagelijkse routine teruggekeerd toen de ‘Agadir-kwestie’ de rust wreed verstoorde. Op 1 juli 1911 verscheen de Duitse oorlogsbodem ‘Panther’ plotseling op de rede van Agadir (Marokko). Duitsland wilde hiermee haar ongenoegen tonen met de zending van 20.000 man Franse troepen naar dit gebied om haar invloed daar gewapenderhand te vestigen zonder dat ze daarbij Duitsland consulteerde zoals bij het verdrag van Madrid toch duidelijk was afgesproken. Het zenden van een oorlogsschip was overigens wel een wat ruwe en onverstandige actie en leidde dan ook tot grote opwinding zowel in Frankrijk als in Engeland.

Churchill en de Duitse keizer Wilhelm II in 1906
Churchill en de Duitse keizer Wilhelm II in 1906
Het waren nu vooral Churchill en Lloyd George, die op het nemen van militaire maatregelen aandrongen. Nicholson schreef hierover:

‘Lloyd George and Winston, the two members of the Cabinet whom we always regarded as dubious and uncertain factors, were those who took up the strongest line and who were the readiest to go to the utmost extremities. In fact I believe they were a little disappointed that war with Germany did not occur’. (81)

Het was ook toen dat Grey besloot Engeland op oorlog voor te bereiden en hij belegde daartoe een vergadering waaraan onder andere Churchill, Lord George, Asquith, Haldane, Loreburn en Morley participeerden. De meerderheid bleek het met hem eens te zijn, maar Morley en Loreburn protesteerden en eisten nu het recht de zaak voor het gehele kabinet te brengen.

Omdat Frankrijk op tijd eieren voor z’n geld koos, liep de gehele zaak uiteindelijk met een sisser af maar men realiseerde zich zeer wel hoe dicht men bij een oorlog was geweest en tegelijkertijd ook hoe slecht men daarop eigenlijk was voorbereid.

Een en ander was er mede oorzaak van dat enige maanden later, begin 1912, in het geheim, een Brits-Franse marine-overeenkomst werd gesloten waarbij werd afgesproken dat de Fransen hun gehele vloot in de Middellandse Zee zouden samentrekken terwijl Engeland het grootste deel van haar in die zee gestationeerde schepen naar de Noordzee zou verplaatsen, waarbij Frankrijk de garantie ontving dat Engeland de Franse kusten zou beschermen tegen eventuele Duitse aanvallen. (82)

Alhoewel Churchill deze verplaatsing al op 18 maart 1912 in gang zette en ze in mei grotendeels was voltooid (83) waren de onderhandelingen daarover met de Fransen – die in juli ook met de Russen een marine-verdrag hadden gesloten – opnieuw geheel buiten het parlement omgegaan. Natuurlijk bleef de vlootverplaatsing niet onopgemerkt en werden er weer vragen gesteld die zoals gebruikelijk, door Grey weer met nietszeggende antwoorden werden afgedaan. (84)

Deze houding leidde nu tot een ware ‘Grey must go’-stemming en had uiteindelijk tot gevolg dat deze nu toch opening van zaken moest geven om erger te voorkomen. Voor de eerste maal gaf hij nu toe dat er toch geheime militaire besprekingen met Frankrijk gaande waren en maakte hij de inhoud daarvan, aan een geschokt toeluisterend kabinet, openbaar. (85) Lloyd George schreef hier later over:

‘When in 1912, six years after they have entered into, Grey communicated these negotiations and arrangements to the Cabinet, the majority of its members were aghast. Hostility scarcely represents the strength of the sentiment which the revelation aroused, it was more akin to consternation’. (86)

Niet geheel onbegrijpelijk, want nog geen jaar daarvoor hadden Asquith en Grey het kabinet nog beloofd dat er geen afspraken gemaakt zouden worden zonder daarvoor vooraf toestemming aan het kabinet te vragen en nu bleek deze belofte niet te zijn gehouden. Grey moest nu, onder grote druk van zijn collega’s, beloven de verhouding met Duitsland te verbeteren en hij benadrukte nogmaals dat de gevoerde besprekingen met Frankrijk slechts verkennende gesprekken waren geweest die tot geen enkele verplichting hadden geleid, ‘since we have not made a single secret agreement of any kind since we came into Office’. (87)

Ook ditmaal echter negeerde men Grey’s verhalen en eiste men dat hij Frankrijk ‘zwart op wit’ mededeelde dat Engeland zich niet verplicht achtte om Frankrijk in tijd van oorlog bij te staan en dus de handen volledig vrij hield. Ogenschijnlijk leek Grey aan deze opdracht te gehoorzamen en zond de gevraagde brief op 22 november 1912 aan de Franse ambassadeur in Londen waarbij hij inderdaad mededeelde dat Engeland zich niet gebonden achtte door de militaire besprekingen. Hij eindigde de brief echter met de woorden:

‘You have however pointed out that if either Government had grave reasons to expect an unprovoked attack by a third Power, it might become essential to know whether it could, in the event, depend upon the armed assistance of the other. I agree that in such a case, one should immediately discuss whether both Governments should act together to prevent agression and to preserve peace and if so, what measures they would be prepared to take in common. If these measures involved action, the plans of the general staffs would at once be taken into consideration and the Governments would then decide what effect should be given to them’. (88)

Met deze brief had Grey enerzijds voldaan aan de eisen van het kabinet, maar met het slot ervan niet alleen alles weer ongedaan gemaakt, maar de facto de Fransen alleen nog maar meer gesterkt in hun mening dat, in geval van oorlog, Engeland aan hun kant zou meevechten. (89)

Grey zelf begreep zeer goed dat hij met deze brief het kabinet opnieuw misleidde. Dat blijkt ook wel uit het feit dat toen hij in augustus 1914 zijn verklaring inzake de, volgens hem, door Engeland steeds nauwgezet volgehouden neutraliteits-principes voor het Lagerhuis aflegde – en daartoe zijn in 1912 aan de Franse ambassadeur geschreven brief als bewijs voorlas – hij juist dit laatste deel, het compromitterende deel dus, wijselijk wegliet (90), daarmee suggererende dat Engeland toen dus de handen nog geheel vrij had en geen enkele verplichting op zich had genomen.

In zijn memoires verdedigde Grey zich later, zeggende dat hij de betreffende zinnen ‘vergeten’ was te vermelden en hij verwees daarbij naar het drie dagen later gepubliceerde Britse ‘witboek waarin de brief wel volledig was opgenomen. Toen echter was de oorlogsbeslissing al gevallen en was geen mens meer in zulke ‘details’ geïnteresseerd. Het is duidelijk dat Grey het niet heeft aangedurfd met de waarheid te komen omdat dit mogelijk alsnog zou zijn aangegrepen om het kabinet op het nippertje te laten vallen en zo Engeland buiten de oorlog te houden.

Terug nu weer naar de Agadircrisis. Zoals gezegd had deze crisis Engeland zeer dicht bij een oorlog gebracht en het kabinet had Grey nu toch in een moeilijke positie gebracht. Hij werd gedwongen voorzichtiger te worden en hij deed er nu, ogenschijnlijk, alles aan om zijn critici terwille te zijn. De roep tot een betere verstandhouding met Duitsland werd echter steeds sterker en dit was dan ook een van de redenen waarom hij zich akkoord verklaarde met het zenden van de minister van Oorlog, Lord Haldane, naar Berlijn die daar dan besprekingen zou gaan voeren over een mogelijke oplossing van het zogenaamde ‘vlootprobleem’. Dergelijke besprekingen zouden, zo dacht Grey, moeten aantonen dat het hem ernst was om met Duitsland tot betere betrekkingen te komen en de oppositie, zo hoopte hij, tevreden stellen.

Volgende pagina

×