Dark
Light

Servische slachtoffers van de Spaanse Griep op de Veluwe (1919)

Auteur:
9 minuten leestijd
Franse en Servische soldaten worden verzorgd in een barak, januari 1919
Franse en Servische soldaten worden verzorgd in een barak, januari 1919

Het is een frisse, bewolkte, ochtend die vrijdag 13 mei 1938, wanneer aartspriester Branko Popović zich in Garderen naar de begraafplaats begeeft. Eerder die week was er nog vorst aan de grond geweest, nu dreigt regen. Als het maar bij dreiging blijft…

Vier dagen werkt hij nu aan zijn opdracht in het verre Nederland. Collega Dobrosav Popović (geen familie) en hij zijn helemaal uit Belgrado overgekomen om de opgraving en overbrenging van de stoffelijke resten te begeleiden van 89 Servische soldaten die in Nederland begraven liggen. Met hem zijn medewerkers van de begrafenisonderneming van de diaconie van de Nederlands-hervormde gemeente in Nijmegen naar Garderen meegereisd, die de werkzaamheden uitvoeren. De beide inspecteurs Popović hebben het werk ongeveer gelijkmatig verdeeld, Branko kwam van Rotterdam en Dordrecht via Amersfoort naar Garderen, Dobrosav begon in Nijmegen en gaat nu via Twente naar Nieuw-Buinen in Drenthe, op de grens met Groningen. Hun trieste – maar eervolle – werk verloopt voorspoedig. Ze zijn al bijna klaar en lopen zelfs voor op schema.

Het monument in Garderen (detail), november 2002 (Hans van Lith)
Het monument in Garderen (detail), november 2002 (Hans van Lith)
Zeven jaar eerder had de Joegoslavische overheid de eerste plannen gemaakt om de overblijfselen van de in Nederland begraven Serviërs te concentreren. Het consulaat-generaal van het Koninkrijk Joegoslavië in Rotterdam liet door het toenmalige Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Landbouw de ligging van de graven in Nederlandse steden opvragen. Pas in april 1937 volgde de opdracht om voorbereidingen te treffen voor de overbrenging van de stoffelijke resten naar het Servische militaire ereveld van Thiais, ten zuiden van Parijs. Die zomer werden op het Ministerie van Justitie in Belgrado opgravingslijsten gemaakt voor de als gevolg van de Eerste Wereldoorlog overleden soldaten. Deze waren in acht gemeenten begraven: Amersfoort, Barneveld, Borger, Dordrecht, Enschede, Hengelo, Nijmegen en Rotterdam.

De consul-generaal in Nederland, de in Servië opgegroeide van geboorte Kroatische dichter en schilder Josip ‘Sibe’ Miličić, had met zijn collega’s in Brussel en Parijs alles al in orde gebracht voor het transport per trein vanuit Rotterdam via Roosendaal en Brussel – de spoorwegmaatschappijen waren zelfs bereid korting te verlenen vanwege het humanitaire karakter van het transport – toen het ministerie in Belgrado in november liet weten dat werd afgezien van het overbrengen naar Parijs. Op de begraafplaats van Thiais was onvoldoende plaats voor de bijna 90 kisten uit Nederland. Maar op 7 april 1938 ontving de gemeente Barneveld alsnog een aankondiging van het consulaat-generaal dat de inspecteurs Popović in aantocht waren.

De Garderense gemeentelijke veldwachter, de 35-jarige Herman Volkers, is er al wanneer vader Branko en de mannen op de begraafplaats aan het rand van Garderen aankomen. De beide functionarissen groeten elkaar en wisselen wat woorden in het Duits. Het bezoek is goed voorbereid. Op aanwijzing van het ministerie hebben Popović en zijn mannen 30 zinken kisten en evenveel opgravingsrapporten meegenomen uit Nijmegen. De rapporten zijn vooringevuld en bevatten de namen van de 30 Servische soldaten die in januari 1919 in Kamp Nieuw-Milligen waren gestorven en hier, op de begraafplaats van de Nederlands-hervormde kerk in Garderen, liggen begraven.

Repatriëring van krijgsgevangenen

Meteen na de Grote Oorlog, die op 11 november 1918 eindigde, werden de havens van Rotterdam en Vlissingen gebruikt om duizenden uit Duitse krijgsgevangenkampen vrijgekomen soldaten te repatriëren. Volgens krantenberichten uit januari 1919 waren sinds midden november 222.347 krijgsgevangenen van diverse nationaliteiten Nederland binnengekomen, waarvan er 202.250 ons land weer hadden verlaten. Hieronder waren 4.316 Serviërs.

In Enschede werd in 1921 een gedenksteen onthuld om deze periode te gedenken. Daarop werd de tekst in het Nederlands, Engels, Frans en Italiaans aangebracht dat 32.690 Franse, 26.960 Engelse, 6.930 Belgische, 6.650 Italiaanse, 1.660 Servische, 50 Russische en 18 Japanse krijgsgevangenen Enschede passeerden na de wapenstilstand. Deze soldaten en hun collega’s die via Nijmegen ons land binnenkwamen werden in afwachting van transport voor korte of voor langere tijd opgevangen in kampen, vaak gegroepeerd per nationaliteit, bijvoorbeeld in Nieuw-Milligen (Serviërs), Gaasterland en Oldebroek (Russen), of Amersfoort (Fransen en Portugezen). Daarnaast werden ook militairen ondergebracht in Harderwijk, de Harskamp, Nijmegen en Vlasakkers.

De Spaanse griep

Begin 1919 ging het mis, ook in Kamp Nieuw-Milligen. Op de tweede dag van het nieuwe jaar overleed daar de Franse soldaat Édouard Roland uit Peuton. De lijkschouwer noteerde twee dagen later als doodsoorzaak ‘miliaire tuberculose’. Gedurende de maand januari stierven er nog 6 Fransen en 30 Serviërs in het kamp. Inmiddels werd steeds duidelijker dat de soldaten leden aan de Spaanse griep die onder soldaten epidemische vormen aannam. De landelijke dagbladen berichtten vanaf midden-januari over ziekte en sterfte onder Servische ex-krijgsgevangenen in Dordrecht, Nijmegen, Rotterdam en Nieuw-Milligen. Ook berichtten ze over een hulpziekenhuis voor Serviërs en Portugezen, dat in Rotterdam door dr. Jan Smits, officier van gezondheid in ruste, voor het Rode Kruis werd ingericht. Het ziekenhuis, in de feest- en toneelzaal van de St. Aloysiusvereeniging aan de Schoonderloostraat in Delfshaven, bood plaats aan maximaal 80 zieke voormalige krijgsgevangenen.

De Servische consul bezoekt het hulpziekenhuis in Rotterdam, februari 1919 (H.A. van Oudgaarden)
De Servische consul bezoekt het hulpziekenhuis in Rotterdam, februari 1919 (H.A. van Oudgaarden)

Dr. Milan Đ. Milojević, in 1919 de gezant van het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen in Den Haag, bracht op 5 februari met kapitein Dragoljub N. Đurković een bezoek aan de zieke Serviërs in het Rotterdamse noodziekenhuis. Ook bezocht hij met de Russische aartspriester uit Den Haag, Alexis Rosanoff, in het hele land graven van de overleden Serviërs. In 1947 schreef hij in zijn memoires over wat hij voor zijn landgenoten heeft kunnen betekenen:

“Helaas was het aan het einde van de oorlog vele ontsnapte gevangenen niet gelukt om naar het Salonikafront te gaan. Toen kwam de Spaanse griep, die ze vreselijk heeft neergemaaid. Ze waren over verschillende plaatsen in Nederland verspreid. Op dat moment was zelfs de militaire attaché erg ziek, derhalve heb ik vele zieken bezocht. Maar het aantal dat overleed en begraven werd zonder dat er wie dan ook van het gezantschap bij aanwezig was, was aanzienlijk groter. Het gezantschap heeft naderhand gegevens verzameld over het aantal en de plaatsen waar onze soldaten waren overleden. Met een Russische priester heb ik alle Servische militaire graven bezocht alwaar de aartspriester een begrafenisliturgie opdroeg. Zo had ook het neutrale Nederland de gelegenheid de eigenschappen en deugden van de Servische soldaat van dichtbij te leren kennen.”

De mannen gaan aan het werk. Voorzichtig openen ze het verzamelgraf waarin de Servische soldaten liggen begraven. Ze steken de zoden los en beginnen met graven. Wanneer ze dieper komen en de deksels van de kisten zichtbaar worden, ontstaat er verwarring. In het graf bevinden zich slechts 29 kisten en niet de 30 die ze uit Belgrado hebben doorgekregen om op te graven. Veldwachter Volkers haalt de koster erbij. Weet hij hoe het zit? Nou nee, niet precies, het is immers bijna 20 jaar geleden. De gegevens die het consulaat-generaal aan het ministerie in Belgrado had opgestuurd, zijn afkomstig uit de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Apeldoorn, waar Nieuw-Milligen toe behoort en waar de soldaten begin 1919 overleden. Die kloppen, daar zijn 30 Servische soldaten gestorven. Hoewel de begraafplaats maar 40 minuten van de legerplaats ligt, is het hier Barneveld, een andere gemeente. De koster komt met het begraafboek. Ondanks het moeilijk leesbare schrift en de vele doorhalingen op de pagina waar de teraardebestellingen van begin 1919 op staan, komen de mannen tot de conclusie dat er hier volgens het begraafboek inderdaad maar 29 Servische soldaten begraven liggen. Maar in het register ontbreken de namen van de begraven Serviërs.

Het monument in Garderen, november 2002 (Hans van Lith)
Het monument in Garderen, november 2002 (Hans van Lith)
Hoe nu verder? Ze kunnen toch moeilijk strootjes trekken om te bepalen welke van de 30 ontbreekt. Een van de mannen wijst naar de stele die naast de graven tegen de haag staat. “Hoeveel namen staan hier op?”, vraagt hij. “Laten we eens zien, Voukosavljevitch, Bogossavljevitch, Milossavljevitch, Stoyadinovitch, Brtscherevitch – hmm, ook 29”, telt hij hardop.

De mannen besluiten het erbij te laten. Ze brengen de stoffelijke resten van de 29 soldaten over in de zinken kisten en vullen, voor de soldaten van wie de namen voorkomen op het monument, de 29 rapporten aan. Samen met Volkers ondertekent inspecteur Popović de processen-verbaal. De gemeenteveldwachter bezegelt de documenten met zijn stempel. Het werk zit erop, het weekend staat voor de deur. Tijd om terug te gaan naar Nijmegen. Ook Dobrosav is bijna klaar. Op maandag 16 mei wordt op Begraafplaats Nieuw-Buinen 32 de laatste van de 88 in Nederland begraven Servische soldaten die zullen worden overgebracht opgegraven.

Militair eerbetoon

Omdat het Servisch ereveld van Thiais onvoldoende ruimte had, was het Koninklijke Joegoslavische Ministerie van Justitie in het najaar van 1937 op zoek gegaan naar mogelijke alternatieven. Het doel was om de resten van de gevallenen op een beperkt aantal plaatsen in Europa bij elkaar te brengen. De meeste Servische slachtoffers waren gestorven in Griekenland, waar grote begraafplaatsen waren ontstaan in Zeitenlik en op het eiland Vido bij Korfoe. Ook in de gebieden die tot Oostenrijk hadden behoord, maar na 1918 onderdeel werden van Tsjecho-Slowakije, waren grote Servische begraafplaatsen. De grootste hiervan was in 1932 geopend in het Boheemse Jindřichovice, waar tijdens de oorlog het krijgsgevangenkamp voor Serviërs Heinrichsgrün gevestigd was. Omdat deze ook nog eens het dichtste bij was, na Parijs, werd besloten de resten van de in Nederland omgekomen soldaten daarheen te brengen. Sommigen van de in Nederland overleden soldaten waren tussen 1915 en 1918 krijgsgevangene geweest in het kamp. Omdat de kisten nu over land door Duitsland vervoerd zouden worden, werd Nijmegen als uitvalsbasis verkozen boven Rotterdam.

Het mausoleum in Jindřichovice, juni 2014 (John Stienen)
Het mausoleum in Jindřichovice, juni 2014 (John Stienen)

Na een korte plechtigheid op Rustoord in de ochtend van woensdag 18 mei, worden de stoffelijke resten in 3 lijkauto’s geplaatst. De rouwstoet begeeft zich naar grensovergang Beek-Wyler. Op de grens worden de kisten overgedragen aan de Duitse autoriteiten. In de landelijke pers wordt die dag uitgebreid verslag gedaan van hoe kosten noch moeite worden gespaard bij dit militaire eerbetoon en machtsvertoon. Een Duitse compagnie van 150 man uit Wesel heeft zich in een dubbele haag aan de grens opgesteld. Bij het passeren worden drie geweersalvo’s gelost. Het militaire corps speelt enkele treurmarsen. Na een korte toespraak hecht de overste uit Wesel namens de Duitse regering een krans aan de metalen kisten, met daarin de stoffelijke resten van de vroegere vijand. Vervolgens worden de kisten overgeladen in twee Duitse militaire voertuigen, waarna zij hun tocht naar het mausoleum, op 20 kilometer van de Duits-Tsjecho-Slowaakse grens, vervolgen.

Op de dag van aankomst van het transport besluit Tsjecho-Slowakije tot een gedeeltelijke mobilisatie vanwege de opgelopen spanningen met Hitler-Duitsland om het Sudetenland, waar het mausoleum middenin ligt. Vier maanden later volgt de annexatie van het gebied. De voorbode van de nieuwe oorlog heeft de overblijfselen van de in Nederland overleden Servische soldaten ingehaald.

Zinken kisten in het mausoleum, juni 2014 (Fabian Vendrig)
Zinken kisten in het mausoleum, juni 2014 (Fabian Vendrig)

Blijvende herinnering

De 88 zinken kisten uit Nederland bevinden zich nog steeds in het mausoleum in Jindřichovice, nu in Tsjechië, waar de Servische en Russische gemeenschap jaarlijks in juni en november herdenkingen organiseert. In het mausoleum bevinden zich de overblijfselen van bijna 7.700 slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, het merendeel Servische soldaten, maar ook burgers en 189 Russen die tijdens de oorlog in het kamp in Heinrichsgrün zijn omgekomen.

Het monument in Enschede voor de doortrekkende soldaten, dat in 1921 aan het Hoedemakersplein werd opgericht, is verplaatst en staat nu in een plantsoen op de hoek van de Cort van der Lindenlaan en de Goolkatenweg.

Volgens de weekrapporten van het Nieuw Krijgsgevangenenkamp Milligen, die in het Nationaal Archief worden bewaard, is de dertigste Servische soldaat, Dragutin of Dragan Dimitrijević, die in het kamp zou zijn overleden, in werkelijkheid verwisseld met zijn collega Vasilije Simonović. In een poging dat recht te zetten, is wel opnieuw aangifte gedaan in Apeldoorn van het overlijden van Simonović, maar is daarbij vergeten de overlijdensakte van Dimitrijević, die nog leefde, door te halen. Officieel zijn er dus 30 doden, terwijl er in werkelijkheid 29 stierven, begraven werden en weer opgegraven zijn.

het monument in Garderen, juni 2012 (Fabian Vendrig)
het monument in Garderen, juni 2012 (Fabian Vendrig)
Op begraafplaats ‘Craatshof’ aan de Koningsweg in Garderen worden sinds 2005 jaarlijks op de eerste zaterdag van oktober de Serviërs die in Nederland stierven herdacht. In oktober 2006 is het oorspronkelijke monument, dat in april 1919 door het gezantschap van het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen werd geplaatst en de tand des tijds niet had doorstaan, gerenoveerd. Koster Piet van Bentum en gepensioneerd inspecteur van politie Gijs van Ginkel van het comité Servisch Monument Begraafplaats Garderen kregen hiervoor een onderscheiding uit Servië. Een jaar later werd het monument uitgebreid en werd er een zogenaamde krajputaš bij geplaatst. In Servië worden sinds mensenheugenis monumenten in de vorm van personen opgericht langs de kant van de weg en op andere plaatsen, ter nagedachtenis aan hen die vielen op verre slagvelden, of stierven op reis, ver van hun geboortegrond. Deze traditie werd in 2007 in Garderen voortgezet door de plaatsing van een krajputaš, naar een ontwerp van vader Vojislav (Bilbija) uit Rotterdam. Sindsdien is het monument nog uitgebreid met namen van Servische soldaten die elders in Nederland omkwamen en zijn er 29 kruisen geplaatst ter nagedachtenis aan de Serviërs die van 1919-1938 in Garderen begraven hebben gelegen.

Sinds 2012 is het lot van de Servische militairen die tussen 1917 en 1919 in Nederland overleden systematisch onderzocht door Tatjana en Fabian Vendrig en John Stienen. Behalve met bronnenonderzoek, houden ze zich ook bezig met het opsporen van nabestaanden en de herinnering in Servië aan de in Nederland gestorven militairen.

Vanaf begin 2013 is er voor de in Nederland overleden Servische soldaten een permanente digitale herdenkingsplek op www.secanje.nl (sećanje is Servisch voor ‘herinnering’) waar alle resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd. Daar staan ook de bronnen van dit artikel vermeld.

~ John Stienen

Boek: Gelderland en de Eerste Wereldoorlog
Boek: Het Drama Van 1918 – De Spaanse Griep en de zoektocht naar een vaccin

×