Dark
Light

Gent, van wereldtentoonstelling tot wereldoorlog (deel ii)

Auteur:
5 minuten leestijd
Binnenstad van Gent
Binnenstad van Gent

Bij uitgeverij Lannoo verscheen onlangs het boek Wandelen door Gent 1913-1918. Hierin staan auteurs Erwin De Decker en Peter Jacobs stil bij de sporen van het expo- en oorlogsverleden van de stad Gent. Op Historiek plaatsen we enkele fragmenten uit dit bijzondere boek. Vandaag het tweede deel.

Opgesloten

Een van de grootste ergernissen van de Gentenaren is het gebrek aan informatie. De weinige Gentse kranten die nog verschijnen, zoals De Gentenaar, Le Bien Public en Vooruit, zijn onderworpen aan de Duitse censuur. Ze zijn enkel nog interessant om op de hoogte te blijven van de talrijke Bekanntmachungen en om de overlijdensberichten te lezen, want rouwbrieven worden door de post niet meer bezorgd. Andere kranten, zoals La Flandre Libérale en Het Vaderland, hebben de publicatie stopgezet bij het begin van de oorlog omdat de redacties niet onder Duitse controle wensen te werken. Tijdens de oorlog wordt De Vlaamsche Post opgericht, die gefinancierd wordt door het Duitse leger en vooral door activisten gelezen wordt. Bij veel Gentenaren staat de krant bekend als ‘De Vlaamse Pest’. Bij gebrek aan lezers en omdat de Duitsers andere prioriteiten hebben, houdt de krant het niet lang vol.

Over het verloop van de oorlog krijgen de meeste Gentenaren dus alleen door de Duitsers gecensureerd nieuws. Af en toe ligt in de kiosken ook een exemplaar van de Nederlandse Nieuwe Rotterdamsche Courant – wanneer er geen negatieve artikels over Duitsland in staan. De meest gegeerde krant is de illegale en onregelmatig verschijnende Brusselse krant La Libre Belgique, die probeert objectieve informatie over de oorlog te brengen. Wie met een exemplaar betrapt wordt, riskeert gevangenisstraf.

Justitiepaleis Gent, tijdens WOI, administratieve zetel van de Duitse legerleiding. Duitse soldaten bij de ingang -  © Uitgeverij Lannoo / Erwin De Decker
Justitiepaleis Gent, tijdens WOI, administratieve zetel van de Duitse legerleiding. Duitse soldaten bij de ingang – © Uitgeverij Lannoo / Erwin De Decker
Ook de post wordt gecensureerd en is weken onderweg. Wie een brief wil versturen, moet die in het postkantoor in een open omslag afgeven. Vervolgens wordt hij door een Duitse militair gelezen en al dan niet goedgekeurd om te versturen. Wie een brief ontvangt, moet die zelf afhalen en in het bijzijn van een beambte openen. Zelfs de post van Duitse militairen wordt gecensureerd om te vermijden dat het thuisfront te duidelijk geïnformeerd zou worden over de ware toedracht van de oorlogssituatie.

Van de vele dienstplichtigen en vrijwilligers in het Belgische leger achter de IJzer is er weinig of geen nieuws. Aanvankelijk worden hun brieven via Nederland naar de bestemmeling gesmokkeld, maar wanneer de Duitsers de grens hermetisch afsluiten, wordt dat aanzienlijk moeilijker.

Nederland, dat niet aan de oorlog deelneemt, biedt niet alleen een smokkel-, maar ook een vluchtroute. In 1916 wordt de grens zo goed als ondoorlatend. De Duitsers bouwen over het hele tracé van de Belgisch-Nederlandse grens een IJzeren Gordijn avant la lettre: een elektrisch geladen omheining, op sommige plekken wel 2,5 meter hoog en met tientallen wachtposten, moet het vluchten en het smokkelen, maar ook het deserteren van Duitse militairen tegengaan. Talrijke mensen proberen toch nog over de grens te komen, vaak met noodlottige gevolgen.

Wie officieel naar Nederland wil reizen, moet over een visum beschikken – en dat wordt zelden toegekend. De Gentenaren kunnen zelfs hun stad niet uit zonder toelating; de bewegingsvrijheid is beperkt tot de randgemeenten. Wie verder weg wil, moet eerst uren in de rij staan om een visum aan te vragen in de pascentrale op de Kouter, waar willekeur heerst. Wie het waagt om de regio zonder toelating te verlaten, riskeert een boete en een straf in de overvolle gevangenis aan de Nieuwe Wandeling.

Heinrich Wandt weet uit eerste hand hoe corrupt het systeem is.

De pascentrale werd lang geleid door majoor Hain. Hij was mager, had dunne beentjes en een fijne snor en droeg steeds een monocle. Vanwege zijn karikaturaal uitzicht kreeg hij de bijnaam “de notenkraker”. Hij was streng voor zijn medewerkers en voor de Gentenaren. Wie voor dringende zaken naar Brussel of Antwerpen moest, kreeg niet zomaar een visum. De majoor had schrik van spionnen en weigerde vaak aanvragen. Wie toch een visum nodig had, kon zich beter tot de maîtresse van de majoor wenden. Ze werd Frau Major Hain genoemd, maar was niet meer dan een goedkope Brusselse hoer. Ze was oppermachtig en wie haar een biljet van duizend mark of een sieraad schonk, kon op medewerking rekenen. Frau Major kon ongehinderd overal naartoe reizen, ook tot bij de Nederlandse grens, een gebied dat zelfs voor Duitse soldaten verboden was. […] Majoor Hain werd door zijn superieuren als zeer bedreven beschouwd omdat hij zich ook steeds als vrijwilliger meldde wanneer een officier aanwezig moest zijn bij de executies van Belgen. Naast het IJzeren Kruis eerste klasse kreeg hij de bijnaam “Totenhain”. Tijdens zijn vrije tijd wijdde majoor Hain zich aan de studie van het Frans. De taallessen vonden plaats in de slaapkamer van zijn elegant verblijf en zijn maîtresse was zijn lerares. Op warme avonden lag ze met open ramen naakt in bed terwijl de majoor in hemd en onderbroek op zijn verschrikkelijk dunne beentjes voor haar heen en weer paradeerde en de Franse werkwoordverbuigingen herhaalde die zij hem voorlas.

Justitiepaleis Gent, vandaag
Justitiepaleis Gent, vandaag

Opgelet voor spionnen!

De Duitsers hebben een heilige schrik voor spionnen. Op de Gentse trams hangen zelfs bordjes om Duitse militairen aan te manen te zwijgen. Hun gesprekken kunnen immers afgeluisterd worden door spionnen. Fototoestellen worden geregistreerd en de filmpjes kunnen enkel door een gespecialiseerde afdeling van het Duitse leger ontwikkeld worden.

Het voorkomen van spionage is een van de redenen waarom de Gentenaren hun stad amper mogen verlaten en nauwelijks bezoekers mogen ontvangen. De controle wordt nog versterkt door de invoering van de verplichte identiteitskaart en de inrichting van een Meldeamt in de Handelsbeurs op de Kouter. Vanaf 1916 moeten alle mannen tussen 17 en 35 jaar zich daar maandelijks aanmelden om te bewijzen dat ze niet gevlucht zijn om dienst te nemen bij het Belgische leger. Vooral tijdens de eerste oorlogsjaren zijn heel wat Belgische mannen ontsnapt om zich bij het Belgische leger aan te sluiten. Sommigen worden door de Belgische spionagediensten in Vlissingen en in Folkestone teruggestuurd om netwerken uit te bouwen en informatie te verstrekken over de Duitse activiteiten in Gent. Het Belgische leger en de geallieerden zijn vooral geïnteresseerd in de troepenbewegingen in Gent, in de activiteiten op de Duitse luchthavens rond Gent en in de goederen die in de stad opgeslagen zijn. De informatie wordt op briefjes genoteerd en door koeriers over de Nederlandse grens gesmokkeld.

De spionagenetwerken kennen vaak slechts een kort bestaan omdat ze ontdekt worden door de Duitse militaire politie. Aangehouden spionnen worden meestal dagenlang verhoord en na een kort proces tot de dood veroordeeld. De executie vindt al de volgende ochtend plaats op de schietbaan nabij de huidige Offerlaan. In de vier oorlogsjaren worden daar 52 burgers geëxecuteerd.

Wandelen door Gent 1913-1918
Wandelen door Gent 1913-1918
Sommigen hebben meer geluk. Zoals de Nederlander De Witte, de chauffeur van Blankers, de Duitse consul in Terneuzen. Blankers doet gouden zaken door de oogst van Zeeuwse landbouwers goedkoop op te kopen en duur door te verkopen aan de etappeleiding in Gent. Hij komt daarom heel vaak in Gent, maar weet niet dat zijn chauffeur een spion is. Terwijl Blankers vergadert, verzamelt De Witte de notities van spionnen en verstopt ze in de binnenband van de dienstwagen om ze aan de geallieerde spionagediensten in Vlissingen te bezorgen. Hij werd nooit ontmaskerd en is na de oorlog door de Belgische overheid gedecoreerd.

Ook Gentse vrouwen werken voor de spionagediensten. Door relaties aan te gaan met Duitse officieren die zich graag laten verleiden, krijgen ze vaak toegang tot geheime documenten, kunnen ze telefoongesprekken afluisteren of op slinkse wijze inzage krijgen in militaire plannen. Na de oorlog hadden ze alle moeite om te bewijzen dat ze geen collaborateurs waren.

~ Erwin De Decker & Peter Jacobs

Lees ook het eerste deel

Boek: Wandelen door Gent 1913-1918

×