Dark
Light

Georges Rodenbach (1855-1898) – En de ontwikkeling van Brugge

De controverse voorbij?
Auteur:
12 minuten leestijd
Georges Rodenbach en Bruges-La-Morte
Georges Rodenbach en Bruges-La-Morte

In 2017 is het 125 jaar geleden dat het bekende boek van Georges Rodenbach Bruges-la-morte (1892) verscheen. Hoewel Brugge door dit boek toeristisch in de spotlights kwam te staan en de schrijver een levend reclamebord voor de Breydelstad was, stond de appreciatie voor zijn werk in schril contrast met zijn verdienste. Deze controverse toen en vandaag vormt de aanzet van ons schrijven.

Bruges-la-morte is een kind van zijn tijd en een goed voorbeeld van de neo- of post-Romantiek. Het boek is doorspekt van het fin de siècle-gevoel, getypeerd door Weltschmerz, melancholie en levensmoeheid. In het boek wordt Brugge voorgesteld als een personage, waarbij de atmosfeer van de stad werd aangewend als de hoofdfiguur van de roman. Terwijl de stijl van het boek internationaal werd geprezen, kreeg het lokaal echter meteen de wind van voren. Zo zou het boek Brugge in een slecht daglicht plaatsen als dode stad en zou het een kaakslag zijn voor alle Bruggelingen. Gevierd in Parijs en de wereld, werd Rodenbach in Brugge verketterd. Deze controverse zou in Brugge eeuwig zijn stempel drukken op Rodenbachs naam en werk.

Naast een vernoeming naar Georges Rodenbach van een zaal in de stadshallen en een kleine gedenkplaat aan het hoekhuis ‘de rode steen’ aan het Jan Van Eyckplein, doet vandaag slechts weinig in het stadsbeeld nog denken aan deze voor Brugge belangrijke figuur. Opmerkelijk detail is dat deze gedenkplaat er pas na veel aandringen kwam in 1948, naar aanleiding van het vijftigste jubileumjaar van het boek.

Gedenkplaat aan hetJan Van Eyckplein in Brugge - cc
Gedenkplaat aan hetJan Van Eyckplein in Brugge – cc

Biografie

Georges Rodenbach was afkomstig uit een van oorsprong Duitse familie. De patriarch Ferdinand Rodenbach was chirurgijn in het Oostenrijkse leger, leerde medio achttiende eeuw de Belgische Catharina Vandenbossche kennen en het koppel vestigde zich in Roeselare. Hun nazaten zouden een belangrijke rol spelen in de politieke geschiedenis van België, de Belgische onafhankelijkheid en de Vlaamse en Franstalige literatuurgeschiedenis van ons land. Georges kende dus enkele fameuze voorouders. Zijn overgrootvader Pierre-Ferdinand Rodenbach legde de basis voor wat later de brouwerij van Rodenbach zou worden. Georges’ grootvader was Constantin-François Rodenbach, een van de voorvechters van de Belgische Revolutie. Albrecht Rodenbach, vader van de “Blauwvoeterij” en flamingante dichter, was een neef van Georges.

Op piepjonge leeftijd verhuisde Georges met zijn gezin van Doornik naar Gent. Als een erg vlijtige en voorname leerling leerde Georges er op het Sint-Barbara-College onder andere Emile Verhaeren kennen, de latere symbolistische schrijver. In 1878 doctoreerde Georges in de rechten aan de Gentse universiteit. Datzelfde jaar schreef hij zich in aan de Gentse balie, maar voor als advocaat aan de slag te gaan trok Georges nog een jaar naar Parijs om er zijn juridische competenties bij te schaven, maar vooral om er veel tijd door te brengen in de literaire salons en er vriendschappen te sluiten met tal van dichters en schrijvers. Hij schreef in een jaar tijd maar liefst 21 “Lettres Parisiennes” voor het katholieke Brusselse weekblad “La Paix”.

Gedwongen door heimwee naar zijn heimat keerde hij in 1879 terug naar Gent waar hij aan de slag ging in de advocatuur. De jonge Rodenbach haalde echter weinig voldoening uit zijn werk als advocaat. Hij hield zich liever bezig met de literatuur. Zo onderhield hij nauwe contacten met de Brusselse literaire kring “L’Union Littéraire” waar hij enkele belangrijke vriendschappen sloot. Hij leerde er onder ander andere de pionier van het naturalisme in Frankrijk, Camille Lemonnier, kennen. Met hem en enkele anderen zou hij later het literaire magazine La Jeune Belgique opstarten. En misschien nog belangrijker was de band die hij had met de Brugse schrijfster en uitgeefster van het dagblad “Journal de Bruges”, Caroline Popp. De band met Popp was zo hecht dat Georges in 1884 een hele zomer bij haar doorbracht en er zo belangrijke indrukken van de stad Brugge kon opdoen. Rodenbach engageerde zich hoe langer hoe meer als een progressieve voorvechter van het anti-establishment en besloot dan ook Gent te verlaten om aan de slag te gaan in Brussel op het advocatenkantoor van Edmond Picard. Hier zou hij ook zin oude schoolkameraad Verhaeren terugzien, die er tevens als advocaat werkte. Zijn hang naar de literatuur nam echter weer de bovenhand en in 1888 zei hij zijn thuisland en zijn job als advocaat voorgoed vaarwel. Hij vestigde zich in Parijs om er fulltime aan de slag te gaan als schrijver en dichter. Hij knoopte er vriendschappen aan met enkele vooraanstaande figuren uit de verschillende kunsten: Mallarmé, Daudet, Rodin, het zijn er maar enkele als voorbeeld. Hij ging ook werken voor de liberale krant Le Figaro, waar hij een reeks feuilletons maakte over steden als Gent, Middelburg en … Brugge.

Bruges-la-Morte

Bruges-La-Morte - Georges Rodenbach
Bruges-La-Morte – Georges Rodenbach
Rodenbachs bekendste werk Bruges-la-Morte verscheen ook voor het eerst als feuilleton. Protagonist van het verhaal is de weduwnaar Hugues Viane die op zoek is naar de schim van zijn overleden vrouw en sterk wordt aangetrokken door Brugge. Tijdens een wandeling bij avondschemering ontmoet hij een jonge vrouw die opvallend veel gelijkenissen vertoont met zijn overleden vrouw. De vrouw blijkt Jane Scott te heten en een danseres te zijn. De twee gaan een relatie aan. De echte reden van Hugues voorliefde voor Jane, de gelijkenis met zijn vrouw, verzwijgt hij echter voor haar. Hun relatie eindigt dramatisch wanneer Jane een afgeknipte haarlok van Hugues vrouw ontdekt, hem ermee uitdaagt waarna Hugues haar er mee wurgt. Een rechtlijnig en sober verhaal doorspekt met veel wazige, dromerige en mystieke passages.

Belangrijker misschien dan de plot van het verhaal is de rol die Brugge zelf speelt. De klokken van het Belfort, de Heilig-Bloedprocessie, het Begijnhof, allen komen ze prominent naar voren. Brugge zelf is eigenlijk de hoofdpersoon van dit boek. Hoewel Rodenbach dit werk in Parijs schreef slaagde hij er goed in de atmosfeer van het Brugge aan het einde van de negentiende eeuw te scheppen. Een grijs beeld van een herfstig Brugge dat doordrongen is van nostalgie en melancholie. En effectief: het Brugge van het fin de siècle was niet echt een toonbeeld van een aantrekkelijke stad. Er was veel armoede, kinderarbeid en prostitutie tierden welig en het proletariaat had weinig te zeggen. Rodenbach koos Brugge dan ook boven andere steden omdat deze stad het best strookte met zijn toenmalige melancholische visie.

Grotendeels onbewust maakte Rodenbach van Brugge opnieuw een stad met wereldfaam. Allereerst omdat het boek in het Frans verscheen en dan ook nog in Parijs, destijds het Walhalla van de kunstwereld. De hang naar geheimzinnigheid in combinatie met een passioneel liefdesdrama kende gretig ingang binnen de kunstwereld en Rodenbach werd zo de eerste Belgische schrijver die erkenning kreeg in de lichtstad. Ook de wens naar het verre, vreemde en exotische – Brugge als een plaats aan de andere kant van de wereld – deed veel Franse kunstenaars geïnteresseerd geraken in het “Venetië van het noorden”. Verder kwamen er ook vertalingen in het Duits, Engels, Fins, Italiaans en Spaans en tenslotte ook in het Nederlands. Rodenbach had Brugge op het Europese literaire toneel geplaatst!

Controverse rond Rodenbach en zijn Bruges-la-morte

Hoewel Bruges-la-Morte een groot succes was en ervoor zorgde dat de stad heel wat toeristen aantrok, viel het boek bij de Bruggelingen zelf niet in goede aarde. De controverse van deze roman lag al vervat in de titel. Net op het moment dat Brugge de plannen had om een verbinding met de zee te maken en zijn zeehaven uit te breiden, komt die Parijse schrijver op de proppen met een boek dat de stad van de Bruggelingen als dood vernoemt in zijn titel. Het “dofkleurige” beeld dat Rodenbach van de stad schiep, maakte hem weinig populair in Brugge. Verder kreeg de schrijver vanuit Vlaamsgezinde hoek het verwijt het boek in het Frans te hebben gepubliceerd. Fanatici gingen zelf zover de schrijver te beschuldigen van onzedigheid en anti-religiositeit, dit dan vooral in zijn beschrijvingen van de relatie tussen Hugues en Jane. Het was echter niet de dichter zijn bedoeling een 100 procent realistisch beeld te scheppen van de stad, eerder wou hij zijn persoonlijke gevoelens kwijt, gevoelens van melancholie waarbij Brugge het perfecte kader vormde. De symboliek die Rodenbach hanteerde om het respect voor de stad te evoceren werd door veel van zijn Brugse tijdsgenoten niet begrepen. Het staat echter buiten kijf dat de auteur, misschien grotendeels onbewust en onrechtstreeks, zorgde voor een enorme boost van het Brugse toerisme.

Daarnaast moeten we opmerken dat Rodenbach wel degelijk een voorliefde had voor Brugge. In de Anthologie des Ecrivains belges wordt in het voorwoord van het volume over Georges Rodenbach uitgebreid beschreven hoe de schrijver kon genieten van de Brugse binnenstad. Paradoxaal genoeg wou Rodenbach Brugge helemaal niet afschilderen als een dode stad. Deze controverse ging hij ook zelf aan en zo verscheen er in latere herdrukken van Bruges-la-Morte een voorwoord waarin Rodenbach zijn opzet uit de doeken deed.

Bruges-la-Morte (De Rozenhoedkaai met op de achtergrond het Belfort)
Bruges-la-Morte (De Rozenhoedkaai met op de achtergrond het Belfort)

De controverse blijft

Na de dood van Rodenbach was er contact tussen de vrienden van Rodenbach en de toenmalige burgemeester, graaf Visart de Bocarmé, en gouverneur Baron Ruzette in verband met de eventuele herdenking van Rodenbach. Dit contact bracht uiteindelijk niets op. Toen de vrienden van Rodenbach een gedenkteken voorstelden, kwam er protest van Vlaamsgezinde katholieken. Rodenbach werd weggezet als een Waal en iemand die karikaturen van Vlamingen had gemaakt. Hij zou Brugge hebben bespot en een dof beeld van Brugge hebben neergezet.

Er was dus een sterk communautair luik verbonden aan de protesten tegen Rodenbach. De ‘Vlaamse katholieke Bruggelingen’ stonden lijnrecht tegenover de ‘Franschsmans’. Ook uit conservatieve en katholieke hoek kreeg Rodenbach het zwaar te verduren. Zijn symboliek werd misbegrepen en te letterlijk genomen en de inhoud van zijn boek werd als te gewaagd aanzien. Rodenbach werd ook verweten dat hij door zijn beeld van Brugge als dode stad, de bouw van de haven van Zeebrugge zou fnuiken en funest was voor de economische groei van Brugge.

Het Brugge van de negentiende eeuw

Met het onafhankelijk worden van België overspoelde ook de eerste industriële revolutie onze contreien. Deze vernieuwingsgolf afkomstig uit Engeland, maakte in een kleine eeuw tijd van Vlaanderen een middelpunt van de Europese economie. Gent met zijn sterk industrialiserende katoenindusttie was hier de belangrijkste exponent van. De Brugse ondernemers weigerden echter grotendeels te investeren in mechanische innovaties en bleven hun verouderde handelsvormen verkiezen boven de hardere industrie. De huisnijverheid die de kantwerksters erg intensief bleven beoefenen tot het einde van de eeuw is hier een mooi voorbeeld van. Zo miste Brugge de boot van de industriële revolutie. Het falen van de geïndustrialiseerde textielnijverheid in Brugge maakte van de stad een epicentrum voor werkloosheid. Daarbij kwam nog een enorme plattelandsvlucht: de Brugse bevolking steeg van 39.000 naar 50.000 mensen tussen 1830 en 1850. De vaak uitgehongerde bevolking werd gesust met voedselbedelingen, maar hongerrellen waren schering en inslag. Met een armoedecijfer van om en bij de 40 procent was Brugge halverwege de negentiende eeuw zowat de armste stad van de jonge Belgische staat. Enige nuance dient zich wel aan, zo was Brugge niet de enige stad in Vlaanderen die economisch barslechte tijden kende. Ook in Kortrijk en in Gent aanzienlijke hoeveelheden armen onder de bevolking. Vlaanderen was arm, Brugge hinkte mee (Hemeryck, p. 301). Maar waar andere steden dus nog konden teren op de zich snel ontwikkelende industrie, ontbrak dit fenomeen grotendeels in Brugge.

Afbeelding uit Bruges-la-Morte - cc
Afbeelding uit Bruges-la-Morte – cc

De stijging van de bevolking leidde ook automatisch tot een enorme toename in de vraag naar woningen. Rijke grondeigenaren profiteerden hiervan, verkavelden hun tuinen in het stadscentrum, bouwden er éénkamerwoningen op en verhuurden deze aan de verpauperde Bruggelingen. Zo ontstonden de zogenaamde “forten” of “beluiken”. Volkswijken waar armoede en werkloosheid, tyfus en cholera welig tierden… Het Wevershof aan de Zonnekemeers of het Sentillehof aan de Gentpoort zijn de hedendaagse restanten van deze volkshuisvestingen.

Er werden echter wel pogingen ondernomen om Brugge uit zijn diepe dal te krijgen en werkgelegenheid te creëren. Zo richtte de bekende Brugse bankier Felix Dujardin twee gemechaniseerde katoenspinnerijen op die aanvankelijk succes hadden. De bank van Dujardin ging in 1874 echter failliet en hiermee werd ook deze poging tot industrialisering de kop ingedrukt. Stilaan kwam er echter verandering, vooral na het aantreden van de liberale burgemeester Boyaval in 1854. Huisnijverheid bleef primeren, maar vooral na 1880 zorgde de oprichting van vele en diverse nieuwe bedrijven voor een boost van de Brugse economie. Bedrijven als ijzergieterij De Jaeghere (later de gekende Brugeoise) en stokerij Verstraete (later de Nederlandse Gist-en Spiritusfabriek, of “Gistfabrieke” in de volksmond) waren weliswaar familiale en artisanale ondernemingen, maar zorgden wel voor verbetering in het Brugse sociaal-economisch klimaat. Ook het Brugse stadsgezicht onderging ingrijpende veranderingen. Zo werd in 1869 de stadsschouwburg afgewerkt en de omgeving werd heringericht en verfraaid. Dat Brugge letterlijk en figuurlijk de trein van de industriële revolutie niet compleet miste bewijst het feit dat al in 1838 de spoorlijn Gent-Brugge-Oostende werd aangelegd met in 1844 de bouw van een station op het Zand. Dit station werd gesloopt ten faveure van een nieuw station in neo-gotische stijl dat de Bruggelingen voor het eerst konden aanschouwen in 1886.

Kaart van Brugge door Marcus Gerards uit 1562
Kaart van Brugge door Marcus Gerards uit 1562

Brugge was een sluimerende stad die nog steeds zijn middeleeuwse verleden uitademde. Het ideale kader dus voor de gothic revival die in het negentiende-eeuwse Engeland aan de gang was. Rijke Britse families die de snelle mechanische revolutie zagen gebeuren en een hunkerden naar het verleden, zagen in Brugge de ideale plaats om deze gevoelens te uiten en gingen zich er massaal vestigen. Het Brugge van de negentiende eeuw kenmerkt zich dan ook door de zogenaamde Engelse kolonisatie. Er kwam een Engels klooster, een Engels seminarie waar zowel Engelse als Vlaamse kinderen onderwijs genoten en de Engelsen hadden hun eigen banken en winkels. Kenmerkend voor deze gothic revival was ook het teruggrijpen naar kunstvormen uit het verleden, in het geval van Brugge de middeleeuwse gotiek. De keuze voor de middeleeuwen was logisch. Het was destijds gewild en Brugge had het! Brugge wou imponeren met zijn middeleeuwse verleden. Het was geen “dode stad”, waar eeuwenlang niets veranderd was, maar deed wel nog enorm denken aan de middeleeuwen. Zo is het frappant dat de plattegrond van Brugge vandaag quasi ongewijzigd is in vergelijking met de kaart van Marcus Gerards uit 1562.

Belangrijkste exponent van deze middeleeuwse revival was de Brugse stadsarchitect Louis Delacenserie die onder andere het Provinciaal Hof liet optrekken in de Brugse neo-stijl. Tegelijkertijd kwam vanaf 1876 de katholieke burgemeester Visart de Bocarmé aan de macht. Het uitbouwen van het Brugse stadstoerisme werd een van de hoofdpijlers van zijn beleid. Zo werd dus naast het optrekken van nieuwe gebouwen in vooral neo-gotische stijl ook geïnvesteerd in het intensief restaureren en conserveren van talloze historische gebouwen. Soms werden neogotische elementen aan oude gebouwen toegevoegd om deze middeleeuwser te laten lijken dan ze zijn, de zogenaamde ‘vieux neuf’-achitectuur. Daarnaast werden oude mythes en verhalen opgerakeld om bij te dragen aan de mystiek van de stad.

Het is tegen deze achtergrond dat we ook Bruges-la-Morte moeten bekijken en inschatten. Een stad die nog steeds restanten vertoonde van zijn oude glorie, maar die door zijn economische achterstand was verworden tot een weinig levende stad waar het pauperisme hoogtij vierde. Maar op het moment dat Bruges-la-Morte verscheen was Brugge ook een stad die zich stilaan uit het dal aan het hijsen was. Een stad die enorm populair was bij de rijkere Britten en die, naarmate de negentiende eeuw op zijn einde liep, steeds meer zijn blazoen ging oppoetsen en er alles aan deed om de glans die ze kende tijdens de middeleeuwen weer vanonder het stof te halen.

Conclusie

Het is duidelijke dat Rodenbach destijds, en misschien zelfs tot op de dag van vandaag, een misbegrepen figuur was en is. Los van de toenmalige controverse is Rodenbach echter onomkeerbaar verbonden met Brugge en zorgde hij voor een grote invloed tot op vandaag.

Zo vonden dus onder andere door zijn boek tal van nationaliteiten (Fransen, Britten…) de weg terug naar Brugge en kon de stad zich gaan ontwikkelen tot de toeristische trekpleister die het tegenwoordig is. Ons inziens verdient Rodenbach zijn plaatsje tussen de ‘groten’ der geschiedenis. Naast een wat triest min of meer verdoken herinneringsbordje aan het Jan Van Eyckplein uit 1948 is hij niet te zien in het Brugse straatbeeld. Wij pleitten naar aanleiding van 125 jaar Bruges-la-Morte dan ook voor een degelijke herwaardering van deze figuur, door zijn boek in het juiste daglicht te plaatsen.

~ Vigor Clius

Boek: Bruges-la-morte – Georges Rodenbach

Bibliografie

– Boneure, F., Het stille Brugge. 100 jaar Bruges-la-morte, Brugge, Stichting Kunstboek, 1992
– Geirnaert, N. en Vandamme, L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Brugge, Stichting Kunstboek, 1996
– Hemeryck, A., Het verleden in Brugge : een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914, Verhandeling KUL, 2000
– Maertens, A., Leven en dood van een bank in de XIX eeuw : een bijdrage tot de studie van het economisch verval en herleven van Brugge en omstreken in de tweede helft van de XIXe eeuw, toen Brugge een financieel centrum was door toedoen der bank Dujardin, Brugge, Waleyn, 1947
– Michiels, G. en Dezutter, W., Uit de wereld der Brugse mensen : de fotografie en het leven te Brugge 1839-1918, Brugge, Uitgaven Westvlaamse gidsenkring, 1978
– Rau, J., Een eeuw Brugge, Brugge, Van de Wiele, 2001-2002
– Rau, J., Brugse stadsgezichten door de 19de en 20e-eeuwse kunstenaars, Brugge, Van de Wiele, 1996
– Rodenbach,J., Brugge de dode, Antwerpen, Scriptoria, 1978
– Ruys, C., Brugge: portret van een stad 1847-1918, Gent, Ludion 2002
– Schepens, E., Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Gent, Liberaal Archief, 1996
– Van den Abeele, A., Enkele overwegingen over de stand van onze kennis van de geschiedenis van Brugge in de 19de eeuw, Brugge, Van den Abeele, 1985
– Van Houtryve Michèle., Brugge als mythe, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2009
×