Dark
Light

Keizer Wilhelm II en de Brits-Duitse controverse over de opbouw van de Duitse oorlogsvloot

46 minuten leestijd
Hochseeflotte met daarboven een zeppelin
Duitse Hochseeflotte met daarboven een zeppelin

Was de bouw van de Duitse vloot inderdaad gericht tegen Groot-Brittannië?

Het antwoord op bovenstaande vraag moet bevestigend zijn. Tirpitz had bij zijn aantreden als minister van Marine zichzelf de vraag gesteld wat Duitsland met zijn Marine eigenlijk wilde. Het had zijns inziens totaal geen zin een vloot te bezitten als die ook niet sterk genoeg zou zijn om de Duitse belangen te kunnen dienen. Tirpitz baseerde zijn vlootbouwplannen op vier uitgangspunten:

  1. De beveiliging van de Duitse zeevissersvloot tegen veelvoorkomende piraterij van Britse vissers.
  2. Het bieden van tegenwicht tegen de machtige Britse vloot waarvan Duitslands mogelijkheden om wereldhandel te bedrijven geheel afhankelijk was geworden.
  3. De mogelijkheid om een eventuele totale Britse blokkade ter zee te kunnen weerstaan.
  4. De hoop dat het bezit van een grote Duitse vloot voor andere landen, bij voorkeur voor Engeland zelf, aanleiding zou zijn om tot een bondgenootschap met Duitsland te komen.

Alfred von Tirpitz
Alfred von Tirpitz
Beschouwen we deze vier grondslagen dan kunnen we niet anders dan toegeven dat hier toch moeilijk van agressieve plannen gesproken kan worden. De bouw van de Duitse vloot was duidelijk defensief gericht.

Tot Tirpitz’s aantreden had men steeds Frankrijk en/of Rusland of beiden als voornaamste tegenstander gezien. Tirpitz was echter van mening dat dit niet meer realistisch was. Groot-Brittannië en met name de Britse vloot, vormde volgens hem de grootste bedreiging.

Als de Duitse marine die zou kunnen weerstaan, dan zouden ook de Fransen en/of Russen geen probleem voor Duitsland vormen. Hij besloot dan ook een vloot te bouwen die zo sterk zou moeten zijn dat het voor Engeland een risico werd die vloot aan te vallen. Tirpitz dacht daarbij nadrukkelijk niet aan een vloot die sterker zou moeten zijn dan de Britse, hij zag dat niet alleen als onmogelijk maar ook als niet wenselijk omdat Engeland dat met recht als een provocatie zou kunnen opvatten. De nieuwe Duitse vloot zou echter wel zo groot moeten zijn dat het voor Engeland een risico zou worden haar zonder meer aan te vallen. Tirpitz dacht daarbij aan een Duitse vloot die 2/3 van de sterkte van de Britse vloot zou moeten hebben. Bij deze gedachte moet nog worden opgemerkt dat de Duitse vloot bij zijn aantreden al sterk verouderd was naar de laatste plaats op de wereldranglijst gezonken was en zich op dat moment met geen enkele grote mogendheid meer kon meten.

Het is dus inderdaad wel juist dat de vlootbouwplannen van Tirpitz gericht waren op het doorbreken van de Britse hegemonie ter zee maar dan zodanig dat het niet meer vanzelfsprekend zou zijn dat Duitsland ten alle tijden afhankelijk zou blijven van de Britse goodwill voor wat betreft haar economische expansie. De bewering dat Duitsland er op uit was om de Britten te overvleugelen en een vloot wilde bouwen die groter zou zijn dan de Britse vloot is een van de vele mythen die in omloop zijn gebracht en moet dan ook naar het rijk der fabelen worden verwezen. De Duitse vlootbouwplannen waren daarenboven ook nog eens volstrekt legitiem.

De Britse admiraal Lord Fisher
De Britse admiraal Lord Fisher
Dat Tirpitz de zaken met netrekking tot Groot-Brittannië over het algemeen toch wel juist heeft ingeschat is later wel duidelijk geworden. Een en ander blijkt bijvoorbeeld uit een brief van de Britse admiraal Lord Fisher, destijds Admiral of the Fleet en First Lord of the Admiralty aan koning Edward VII van 14 maart 1908. Fisher schreef:

“that we eventually have to fight Germany is as just as sure as anything can be, solely because she can’t expand commercially without it”.

En hij pleitte al in 1904 om Duitsland te “Copenhagen a la Nelson” daarbij refererend aan de onverhoeds aanval van admiraal Nelson met zijn vloot van de Deense kust.(9)

Ook uit een rapport van de Britse Marine Inlichtingendienst gedateerd 10 juni 1908 wordt duidelijk dat men Duitsland als een gevaarlijke economische concurrent begon te beschouwen en dat een oorlog tussen beide landen wel eens onvermijdelijk zou kunnen zijn. De opstellers van het rapport schreven:

“it is frequently said that this country will never provoke a war with Germany on the grounds that we have nothing to gain and everything to lose. This was true and is so at the present time. In the near future Germany will be a most formidable competitor to the World’s trade. Her fleet will rival ours and the condition of affairs will be entirely altered. Whether two great commercial and maritime posers can exist side by side remains to be seen. If the historical fact that European waters are to small for two maritime nations is accepted, a war between ourselves and Germany appears inevitable.
It need hardly be said that our relative superiority in Naval power to Germany is considerable today and it is equally true that it will require very great efforts to maintain this superiority. In the present condition of public affairs it may be predicted with certainty that the British Government will never force a war on Germany, however much such a course is desirable from strategical reasons. This is not considered to be the case by continental opinion, which also points to history and shows how England has invariably attached any power which she considered was becoming too formidable. There is a lot to be said for this views and the contrary opinion held by English apologists is largely due to the national hypocrisy which refuse to face facts and seldom cares to analyse motives to their bed rock foundation. Both nations have the same principal object – the cause of may wars – viz destruction of a commercial competitor. To this, in Germany’s case may be added the wish for colonies which can only be satisfied by Great Britain. Our object is the same as Germany’s viz “the removal of a trade rival” and is uncomplicated by any further objects such as territorial enlargement.” (10)

Duidelijk genoeg dus, maar er waren nog meer tekenen die wezen op de Britse visie dat Duitsland een economisch gevaar voor Groot-Britannië begon te worden en dat Engeland daar actie tegen zou moeten ondernemen. In 1896 had de Britse handelsattaché in Berlijn al bezorgd gewaarschuwd dat in China, Klein Azië, Turkije, Zuid-Amerika, Indië, Egypte en zelfs in de Britse koloniën, de Britse handel niet in de zelfde mate groeide als die van Duitsland (11) en in 1894 klaagde de Britse ambassadeur in Turkije, Sir Philipp Curie, dat Turkije alle wapens en munitie voor de Turkse vloot uitsluitend in Duitsland bestelde.

Op 1 februari 1896 schreef Sir. P. Chalmers Mitchell in de Britse “Saturday Review” een artikel waarin hij stelde dat de Duitsers en Britten nu eenmaal natuurlijk rivalen waren. Overal in de wereld van de handel en industrie botsen zij met elkaar, in feite is er maar plaats voor een van beide en hij eindigde zijn artikel met de veelbetekenende woorden:

“Hier tekent zich de eerste grote strijd van de toekomst af. Twee groeiende naties bedreigen elkaar overal ter wereld, een van hen moet verdwijnen, een van hen zal verdwijnen!”

Hij adviseerde de regering om de eenheid te bewaren en zich voor te bereiden op oorlog met Duitsland. “Duitsland moet vernietigd worden” zo stelde hij en tenslotte zou Groot-Brittannië zich ook moeten voorbereiden op oorlog met Amerika nadat Duitsland van de kaart zou zijn verdwenen.(12)

De Britse marine attaché in Berlijn zag maar een oplossing om van de lastige economische rivaal af te komen. Hij schreef in 1907:

“the strategy I advocate consist , in a few words, of starving Germany by destroying her sea borne trade, I anticipate that the Germans believe that England intends to institute a blockade of the German coasts and therefore recommend as the only method of luring the German fleet to sea, the attack of their trade which, by driving them to desperation, will, I believe, force them to come out”. (13)

En zoals we inmiddels weten was het ook in 1907 dat de Britse Marine een economisch blokkadeplan van Duitsland aan de regering presenteerde waarin de marine de hoofdrol kreeg toebedeeld. Dit blokkadeplan werd in 1909 officieel door de regering geaccepteerd en onderdeel van de Britse oorlogsstrategie.(14) De Duitse vrees voor een Britse blokkade bleek dus alleszins gerechtvaardigd te zijn.

Veel eerder al, eind december 1899, vond er overigens een gebeurtenis plaats die Duitsland ook nog eens met de neus op de feiten drukte. In die maand werden twee Duitse koopvaardijschepen bij de Zuid-Afrikaanse kust door de Britse marine aangehouden en opgebracht naar Durban. Dit nieuws maakte grote indruk in Duitsland en vooral in de pers werd hevig tegen deze, wat ze noemde, volstrekt willekeurige en agressieve daad van Engeland geprotesteerd. Ongelukkigerwijs werd even later nog een Duitse koopvaarder opgebracht en dit had tot gevolg dat de Duitse regering een officieel protest indiende tegen wat ze noemde “deze daad van zeeroverij”.

Pas in de derde week van januari 1900 liet men de schepen weer gaan en maakten de Britten hun excuses, maar het incident had wel tot gevolg dat men in Duitsland nu meer dan ooit overtuigd raakte van de noodzaak om over een eigen oorlogsvloot te kunnen beschikken.

Tirpitz schreef naar aanleiding van dit incident dat het nu wel duidelijk was dat Duitsland een eigen
oorlogsvloot nodig had om kwaadwilligen te weerhouden van een aanval op de Duitse belangen en Von Bulow schreef later dat het voeren van een global economic policy in feite onmogelijk was zonder de steun van een representatieve vloot, een overigens door elke grote natie erkende feitelijkheid. Tirpitz tenslotte zijn mening tenslotte als volgt samen:

“Een land dat wereldhandelspolitiek wil voeren moet zijn kracht en bedoelingen ook buiten de territoriale wateren voelbaar kunnen maken. Koloniën, wereldhandel, de bescherming van koopvaardijschepen op de int.vaarroutes en tot op zekere hoogte ook de bescherming van de visserij zijn onmogelijk indien men niet beschikt over een vloot om die taak naar behoren uit te voeren”. (15)

Tirpitz benadrukte dat, gezien alle tegenwerking, koloniale expansie eigenlijk niet mogelijk was zonder de welwillende goedkeuring van Groot-Brittannië en dat de Duitse economie daarom volstrekt afhankelijk zou worden – en eigenlijk al was – van Britse goedgunstigheid en willekeur.

Hij besefte wel dat zijn vlootplannen in de toekomst tot conflictsituaties met Engeland konden leiden omdat Duitsland een steeds grotere economische concurrent voor dat land werd. Hierin zag hij echter juist een extra reden om de vloot te versterken. Tegelijkertijd verklaarde hij dat Duitsland niet moest en ook niet wilde streven naar superioriteit over de Britse vloot.

Volgende pagina van deze serie

×