Dark
Light

Opkomst en ondergang van een joodse gemeenschap

Hier woonden wij (Wim Willems & Hanneke Verbeek)
8 minuten leestijd
Strandfoto familie Lipschütz. Foto: W. Willems
Strandfoto familie Lipschütz. Foto: W. Willems
Bij uitgeverij Prometheus Bert Bakker verscheen oktober 2015 het boek Hier woonden wij van Wim Willems en Hanneke Verbeek over de opkomst en teloorgang van de Joodse gemeenschap in Scheveningen. Voor de Tweede Wereldoorlog maakten Joden deel uit van het alledaagse leven in tal van dorpen en steden. Zij drukten een stempel op vrijwel elke lokale geschiedenis in Nederland. Wat hun rol was, wordt in dit boek verteld aan de hand van één straat in één plaats: Scheveningen. Een fragment uit dit boek op Historiek:

Joodse vluchtelingen aan de Noordzee

De badplaats Scheveningen onderging een opmerkelijke gedaanteverwisseling tijdens de Eerste Wereldoorlog. Die ontwikkeling verliep niet geleidelijk, het was eerder zo dat zich binnen een jaar overal joods leven manifesteerde. In de huizen, in het straatbeeld, in winkels en op de boulevard. Als bij een volksverhuizing vestigde zich een complete gemeenschap, die de blauwdruk legde voor het joodse leven in de decennia erna. Die transformatie was het gevolg van een ingrijpend besluit dat de Belgische overheid nam na het uitbreken van de oorlog met Oostenrijk-Hongarije en Duitsland. Het deed er niet tot hoelang vreemdelingen zich al in België gevestigd hadden of welke economische positie ze innamen, als ze op papier tot een vijandige natie behoorden dienden ze het land te verlaten. Het precieze aantal emigranten is niet bekend, maar meer dan driehonderd joodse families uit Antwerpen (en omstreken) zochten hun heil in Scheveningen. De man die hier met de jaren tot spil van de uitgeweken Oost-Europese joodse gemeenschap uitgroeide, was Chaim Simon Lipschütz (1876), een diamanthandelaar uit Krakau.

Lipschütz met zonen (Foto: W. Willems)
Lipschütz met zonen (Foto: W. Willems)
Het epicentrum van zijn clan bevond zich op de Badhuisweg 73. Daar stond de villa van hem en zijn vrouw Helena Poss, met een tuin waarin twee goudenregenbomen stonden die in de zomer bijna bezweken onder de zware trossen met gele bloemen. De echtgenote bestierde het huishouden, maar het was Sarah Lauber, de moeder van de pater familias, die de joodse sfeer bewaakte. Op vrijdagmiddag verzamelde ze haar kleinkinderen om zich heen, die ze net zo lang rollen closetpapier liet afscheuren tot er voldoende losse velletjes klaarlagen voor de hele familie om sjabbes door te komen. God had immers verboden om op de heilige zaterdag arbeid te verrichten, en dat gold ook voor het afscheuren van toiletpapier. Het gebruik van zeep bij het handenwassen vond evenmin genade. De lijst van verboden handelingen oogt lang. Zo was schrijven niet toegestaan, en scheren evenmin. Er mochten geen lichtknopjes worden geschakeld, geen luciferhoutjes afgestreken, er was geen vervoer met de tram toegestaan – en dat gold ook voor het gebruik van de fiets. Na meer dan tweeduizend jaar duiding van de mozaïsche wetten waren er natuurlijk praktische oplossingen gevonden om de geheiligde sjabbes te respecteren.

Zo had Chaim Simon bijvoorbeeld een sjabbes goj ingehuurd, een niet-joodse buurtbewoner, die op vrijdagavond laat langskwam om de lichten overal in huis uit te doen. Omdat er op de heilige rustdag ook geen geld van hand tot hand mocht gaan, kreeg deze man – nota bene een politieagent – elke week als beloning een grote cake en een ruim gevulde fruitmand. Jaren later bedacht de patriarch een mechaniek, bestaande uit een draad die de hoofdschakelaar verbond met een wekker. Die alarmklok ging op vrijdagavond om elf uur af, waarna de draad de knop van de hoofdschakelaar omzette en het gehele huis in duisternis hulde. De keukenkachel was dan al aangestoken, zodat de stoofpotten de hele nacht konden sudderen. Gezamenlijk eten was het tribale web waarin de familie zich het sterkst verbonden voelde. Eerst wandelde men op sjabbesochtend naar de nieuwe synagoge op de Harstenhoekweg om een dienst bij te wonen, waarna de hele clan, aangevuld met vrienden – joods en niet-joods – aanzat in het huis van de patriarch en zijn vrouw.

Het sjabbesmaal volgde een vast patroon, waar Chaim Simon Lipschütz zelden van afweek – vandaar dat de herinneringen eraan verankerd lagen in het collectieve geheugen van zijn nazaten. Om klokslag twaalf werd de meid Mali gescheld, die over de keuken in het souterrain waakte en de serveertafel naar de eetkamer reed voor de eerste gang. De traditionele cholent, een stoofpot met bonen, merg, stukken vlees en specerijen, had de hele nacht op het vuur gestaan. De overlevering wil dat de pater familias, die aan diabetes leed en in de jaren twintig al een buikje had ontwikkeld, regelmatig om vier uur in de ochtend de keuken binnensloop om daar een bordje van het machtige eten uit de pan op te scheppen en in zijn eentje naar binnen te schrokken. Volgens zijn kleinzoon Abbie was hij een groot genieter van stevig voedsel – en van vrouwen. Het tweede gerecht, dat tegenwoordig op vrijwel geen koosjere kaart meer te vinden is, was ptcha, een aspic of gelei van kalfspoot, met veel knoflook erin verwerkt. Het heeft volgens kenners een uitgesproken smaak en hoorde destijds met name bij de keuken van joden uit Oost-Europa. De leden van de familie Lipschütz lieten het zich opperbest smaken, want ‘de vorken tingelden als de bellen van monniken’.

Na deze culinaire inwijding volgde een pauze, tijd om de tongen los te maken en voor de kleintjes om kattenkwaad uit te halen. Waar ze ook gingen, overal in de kamer voelden ze de slagschaduw van hun bon pappa. Zodra de situatie daarom vroeg, legde hij hun met zijn heersersblik het zwijgen op. Na een halfuur werd de maaltijd hervat en stond de patriarch op van zijn plek aan het hoofd van de tafel om een challe te pakken. Het gevlochten brood hield hij tegen zijn borst, zoals vele generaties voor hem hadden gedaan, om er plakken af te snijden – alsof hij stukken van het eigen lichaam aan zijn verwanten uitdeelde. Die handeling ging vergezeld van een zegening, uitgesproken in het Hebreeuws: ‘Baroech ata Adonai eloheinoe melech ha’olam hamotzi lechem min ha’aretz.’ (Gezegend zijt Gij, o Here, onze God, Koning van het heelal, die brood uit de aarde voortbrengt.) Daarna kon het hoofddeel van de maaltijd beginnen.

Panorma Mesdag
Scheveningen op het Panorama van Mesdag

Eerst het brood, dan de vis. Vanouds gekookte karper, in voldoende vocht bereid om het brood in te soppen. Met een vork uit de vis verwijderde graten hoorden aan deze tafel niet zomaar op het tafelkleed te belanden; op ieder bord was speciaal voor dat doel een zilveren bakje geklemd. In het huis van bon mamma Lipschütz hield men zich aan de tafelmores van de hogere burgerij. Dat gold met name voor de volwassenen, die de graten keurig op de platte kant van hun vismes schoven om ze vervolgens in het klembakje te deponeren. Bij de kinderen ging het er, zoals overal ter wereld, een stuk losser aan toe, want die spuugden de graten gewoon in het bakje – of in hun hand, om ze vervolgens met een gezwinde polsbeweging onder tafel te laten verdwijnen.

Na de vis kwam de kippensoep. De meid zette een grote terrine op tafel, waar de damp vanaf sloeg, en dan nam bon mamma Helena haar opscheplepel ter hand. Iedereen hield zijn bord omhoog, afgezet met een gouden rand en op de bodem een cirkel van roze en blauwe bloemen, om het door haar te laten vullen. In de rijk gevulde bouillon dreven noedels, stukjes kip, selderie en eigeel, maar de kleinkinderen waren vooral gebiologeerd door het kippenvet dat cirkels boven op de soep vormde. Door hun lepel voorzichtig onder te dompelen konden ze met veel geluk zelf een glimmende vijver in hun bord vormen. Al snel zat iedereen te blazen om zijn lippen niet te schroeien, en luidruchtig te slurpen. Dan was het moment aangebroken waarop bon pappa zijn lepel neerlegde en met het timbre van zijn Poolse voorvaderen zmires begon te zingen, Jiddische melodieën met teksten uit de Psalmen. Zijn tafelgenoten, zowel jong als oud, vielen hem onmiddellijk bij, terwijl hij de maat geestdriftig aangaf door met zijn vlakke hand op tafel te slaan. Dit beeld stond kleinzoon Abbie Lipschütz tachtig jaar daarna nog haarscherp voor ogen: zijn grootvader met zijn joviale gezicht en zilveren sikje, rood aangelopen van plezier, de kleine, grijze ogen, die vol trots langs de gezichten van zijn kleinkinderen gleden. Onder het zingen moest hij af en toe zijn keppeltje terugschuiven, op gevaar af dat het van zijn hoofd af gleed.

Scheveningen na de Tweede Wereldoorlog
Scheveningen na de Tweede Wereldoorlog
Gebed, gezang, gezelligheid en genieten. In een terugblik leek de maaltijd uit niets dan hoogtepunten te bestaan, want er verschenen telkens nieuwe schotels op tafel. Bij het hoofdgerecht ging er zelfs koortsachtig overleg aan het opdienen vooraf tussen bon mamma en haar schoondochters, en de keukenmeid in het souterrain, terwijl zij toch elke zaterdag opnieuw gebraden kip met gekookte worteltjes op de serveertafel binnenreed. De grootmoeder noemde de groente mehren, een Jiddisch woord voor ‘vermenigvuldiging’. Elke zaterdag opnieuw legde ze haar nazaten uit dat het eten van worteltjes de voortplanting bevorderde, waardoor het joodse volk even talrijk zou worden ‘als de zandkorrels van de zee’. Het kabaal dat er losbrak bij het binnenbrengen van de kip hoorde er eveneens bij. Alle kinderen wilden het liefst een poot hebben, dus begonnen ze te gillen dat zij dit keer aan de beurt waren voor die lekkernij. Deze wekelijkse wedstrijd kende vele winnaars, maar vooral verliezers. Want het aanwijzen van de kleinkinderen die een kippenpoot op hun bord zouden krijgen, gebeurde door de patriarch zelf. In zijn ondoorgrondelijke soevereiniteit besliste hij wie een uitverkiezing waard waren.

Terwijl zijn kindskinderen om gevogelte streden, schonk bon pappa een bodempje zoete sjabbeswijn in hun glazen, afkomstig uit Rishon LeZion (‘de eersten in Zion’), de oudste wijngaard in het Beloofde Land. Vervolgens moesten de kleintjes in een rij gaan staan en een voor een bij hun grootvader langskomen, die hun glas volspoot met sodawater uit een van de sifonflessen die naast hem stonden. Ook gaf hij hun een handjevol geroosterde kikkererwten en kneep hij even in hun wang of streelde over hun hoofd. De straal uit de sifon zorgde voor een explosie van schuim in de glazen, dat al snel neersloeg. Daar maakten de kinderen een spelletje van, want het ging erom wie zijn glas had geleegd voor het schuim was verdwenen.

Hier woonden wij – Wim Willems & Hanneke Verbeek
Hier woonden wij – Wim Willems & Hanneke Verbeek
Nu kwam toch werkelijk het einde van de sjabbesmaaltijd in zicht, met als toetje zelfgemaakte appelmoes en gestoofde pruimen. Met alle vuile borden, het bestek en de glazen nog op tafel, zong het gezelschap gezamenlijk psalm 126, Sjier Hama’alot, een pelgrimslied. Alleen de volwassenen waren bekend met de Hebreeuwse woorden; de kinderen bootsten de klanken na met hun lippen. Bon pappa zette het marstempo van dit lied krachtig aan, maar af en toe liet een van zijn zonen de wijs tijdens een sentimentele bui overgaan in de melodie van Hatikva, het zionistische lijflied. Tot slot van het feestelijke zaterdagse samenzijn van de familie volgde het dankgebed voor de maaltijd. Vaak nam Charles Lipschütz, een zoon van Chaim Simon, het davvenen (bidden) voor zijn rekening, beginnend met de vragen die aan het dankgebed voorafgaan. Hij stak de woorden sneller af dan vuurwerk, waardoor hij al klaar was voordat de tafelgenoten goed en wel van hun instemming hadden kunnen getuigen. Met het danken van God voor diens genade had het volgens zijn neef Abbie weinig te maken.

Het laatste ritueel bestond eruit dat de volwassenen, om van de maaltijd te bekomen, thee kregen aangeboden. Een hoog glas in een zarfs, een zilveren houder met gracieuze greep, zodat niemand zijn vingers hoefde te branden. In de winter wreven ze hun handen warm aan de glazen alvorens de koude in te gaan. Ze hielden een suikerblokje tussen hun tanden en nipten met grote teugen van hun thee, na iedere teug hoorbaar uitademend ‘op traditioneel joodse wijze’. Om drie uur brak het hele gezelschap op, vaders en moeders schreeuwend om het eigen gebroed mee te krijgen – tot de volgende zaterdag. Bij de deur stond bon pappa Lipschütz, die elk van zijn kleinkinderen kuste – een soort beet met zijn tanden in hun wang – terwijl zijn ongeschoren wangen langs hun jeugdige kaken schuurden.

~ Wim Willems & Hanneke Verbeek
Fragment uit het boek Hier woonden wij van Wim Willemsen & Hanneke Verbeek, dat deze week bij uitgeverij Prometheus Bert Bakker verschijnt

Boek: Hier woonden wij – Wim Willems & Hanneke Verbeek

×