Dark
Light

23 nieuwe “Rechtvaardigen onder de Volkeren”

Auteur:
22 minuten leestijd

Drieëntwintig Nederlanders ontvangen morgen postuum de hoogste onderscheiding die de staat Israël kent. Yad Vashem geeft hen de eretitel “Rechtvaardige onder de Volkeren” omdat ze zich tijdens de oorlog bekommerden om het lot van vervolgde Joden.

Yad Vashem in Jeruzalem is het instituut ter nagedachtenis aan de miljoenen slachtoffers van de Holocaust en aan de duizenden Joodse gemeenschappen die door de nazi’s tussen 1939 en 1945 werden verwoest. Daarnaast doet het instituut onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van de Jodenvervolging.

Een ander doel van Yad Vashem is het eren van diegenen die zich tijdens de oorlog ingezet hebben voor het redden van Joden. Sinds 1953 heeft het Yad Vashem Instituut wereldwijd ongeveer 23.500 mensen de eretitel “Rechtvaardigen onder de Volkeren” verleend. Meer dan vijfduizend Nederlanders ontvingen de eretitel.

Bij de ceremonie in Den Haag is morgen de ambassadeur van Israël, Harry Kney-Tal, aanwezig. Hij zal de medailles en bijbehorende certificaten uitreiken. Daarnaast zal hij, net als VVD-fractievoorzitter Mark Rutte, een toespraak houden. De ceremonie wordt gehouden in de Liberaal Joodse Gemeente in Den Haag (Prinsessegracht 26) en begint om 14:00 uur.

Lijst van personen die de onderscheiding ontvangen:

Klik op de namen van de hierboven vermelde personen voor een door de Israëlische ambassade verspreid uittreksel van de verhalen waarop de onderscheidingen zijn gebaseerd

de heer Tom van Blaaderen en zijn echtgenote mevrouw Hermanna F. van Blaaderen-van Geuns

Jaap Wertheim werd geboren 1 augustus 1939 te Geldrop. Zijn ouders, Herman Wertheim (geb. 1912) en Esther Wertheim-Rosenfelt (geb. 1912) besloten in 1942 dat moeder en zoon ieder afzonderlijk zouden onderduiken. Vader Herman zou trachten naar Engeland te ontsnappen waar hij zich bij de Geallieerde strijdkrachten wilde voegen. Hij werd echter verraden en getransporteerd naar concentratiekamp Auschwitz. Na de bevrijding bleek dat hij daar op 15 mei 1944 is vermoord. Jaapje – zijn koosnaam was Mopsje – werd in de zomer van 1942 naar Amsterdam gebracht, waar To Boelen, een jonge verzetsvrouw hem opwachtte. Zij bracht de bijna drie jaar oude Mopsje (zijn werkelijke naam was niet bekend) achterop haar fiets naar Tom en Anneke van Blaaderen in Laren, een tocht van 35 kilometer. Mopsje werd liefdevol ontvangen.

Tom en Anneke woonden met hun twee kleine zonen, Matthijs en Jeroen op het grote buiten “Steenbergen”. Na de oorlog werd hun zoon Lucas geboren. Zij waren zeer welgesteld. Als een eigen kind werd Jaap verzorgd en gekoesterd. Het ontbrak hem aan niets. Tom en Anneke beschouwden hem als hun oudste zoon. Voor Matthijs en Jeroen was hij het oudere broertje. Mopsje zelf voelde zich helemaal thuis, Tom en Anneke waren zijn papa en mama. Als oudere broer speelde hij veel met zijn kleine broertjes. Esther Wertheim, Mopsjes moeder, werd om veiligheidsredenen tijdelijk haar onder-duikadres verlaten en werd ondergebracht bij de familie Telders. Hier was zij zogenaamd de huishoudster. Op een dag gaven de Telders een lunch, waarbij ook de bevriende familie Van Blaaderen was uitgenodigd. Bij de lunch bediende de “huishoudster”. Op een bepaald moment hoorde zij mevrouw Telders aan mevrouw Van Blaaderen vragen of alles goed met Mopsje ging. Bij het horen van de koosnaam van haar zoon, liet zij van schrik een schaal uit haar handen vallen. Anneke van Blaaderen zag ineens een bepaalde gelijkenis en zei “u bent vast de moeder van Mopsje, hoe is zijn echte naam?” Esther antwoordde “Jaapje”. Van toen af werd de kleine man Jaapje genoemd. Enige tijd later, Esther was weer op haar oude onderduikadres teruggekeerd, ontving zij via, via, een foto van de kleine Jaap.Tot na de bevrijding, mei 1945 is Jaapje bij de Van Blaaderens geweest. Toen kon hij herenigd worden met zijn moeder. Jaapje begreep niet waarom hij tegen deze vreemde mevrouw mama moest zeggen, hij had toch al een mama, maar kennelijk had hij dus twee mama’s.

De onderscheiding voor Tom en Anneke van Blaaderen wordt in ontvangst genomen door hun zoon Jeroen.

de heer Lambertus J. Boot en zijn echtgenote mevrouw Cornelia Boot-de Vries

Lambertus Johannes (Bertus) Boot (geb.1903) en Cornelia (Cor) Boot-de Vries (geb. 1906) woonden met hun drie kinderen Otto (geb. 1928), Dirk (geb. 1932) en Nel (geb.1936) in Apeldoorn. Hun huis aan de Arnhemseweg 125 was groot en vrijstaand met achter het huis een grote tuin. Op de bovenverdieping woonden de ouders van Cor.

Bertus was vertegenwoordiger in vulpennen en later ook in kantoorartikelen. Hij was bestuurslid van de plaatselijke ARP (Anti Revolutionaire Partij) en bestuurslid van de NCHV. (Nederlands Christelijke Handelsreizigers Vereniging). Cor was huisvrouw en vooral moeder.

Beiden waren praktiserend lid van de Gereformeerde Kerk. Het was hun geloof dat hen de moed en de kracht gaf zich te verzetten tegen de terreur en willekeur van de nazi’s. Terwijl velen in Nederland – hetzij uit angst, hetzij uit onverschilligheid – niets deden, stelden zij hun huis open voor hen die door de nazi’s en hun trawanten bedreigd en vervolgd werden. Joodse- en niet joodse mensen vonden voor korte of langere tijd bescherming in hun huis tot voor hen een vast onderduikadres was gevonden. In zijn boek “Joods Verzet” vermeldt wijlen Jac van der Kar de korte onderduikperiode bij de familie Boot. De kinderen Boot werd ingeprent nooit met wie dan ook te spreken over wat er in huis plaatsvond. Zelfs de kleine Nel begreep intuïtief dat zwijgen heel belangrijk was. Een moeilijke periode brak aan toen Bertus werd opgeroepen voor de Arbeitseinsatz (werken in de Duitse oorlogsindustrie). Bertus was echter totaal niet van plan in Duitsland te gaan werken, maar onder te duiken. Direct onderduiken zou gevaarlijk zijn. De nazi’s zouden hem gaan zoeken en zijn huis zou regelmatig onder controle staan. Daarom meldde hij zich in mei 1943. Op weg naar Duitsland wist hij kort voor de Duitse grens uit de trein te springen en onmiddellijk naar zijn onderduikadres in Kootwijkerbroek te gaan.

Cor gaf haar man als vermist op. Iedere maand ging Otto naar het Arbeidsbureau om het loon van zijn vader op te halen en zich tevens te beklagen dat er nooit enig bericht van zijn vader uit Duitsland werd ontvangen. Tot september 1943 bleef Bertus ondergedoken. Toen wist een bevriende verzetsman, A. Kiest, hem papieren te doen toekomen waarin hij ongeschikt werd verklaard voor werken in Duitsland. Zo kon hij legaal bij zijn gezin terugkeren.

Tijdens de onderduikperiode van haar man bleef Cor onderduikers in huis opnemen. Zij deed dit uiterlijk in grote kalmte en rust. Na de bevrijding bleek echter al gauw dat de psychische druk haar toch teveel was geweest. In 1949 werd zij met psychische klachten opgenomen. Tot 1956 werd zij regelmatig verpleegd.

Vandaag neemt dochter Nel Boot samen met kleinzoon Jaap Boot (zoon van Dirk) en achterkleindochter Eline (kleinkind van Otto) de onderscheiding voor Bertus en Cor in ontvangst.

mevrouw Catharina Develing

Toen de nazi’s de fuik rond de Europese joden steeds nauwer aantrokken, werd ook de familie Sanders opgeroepen zich te melden voor “transport”. Het gezin woonde in Amsterdam. Een vriend, de heer Molenschot, stelde de heer en mevrouw Sanders voor in hun eigen huis onder te duiken. Er werd een schuilplaats gebouwd, waarin het echtpaar tot het eind van de oorlog veilig zou zijn. De heer Molenschot bracht hen dagelijks eten.

Het was onverstandig en in feite onmogelijk hun zoontjes John, vier jaar en Hans, één jaar oud, bij hen te houden. Aanvankelijk werden ze liefdevol opgenomen bij de familie Molenschot. Bitter genoeg verried een collaborerende buurman hun aanwezigheid. Voor Hans werd snel een onderduikadres gevonden.

John werd, hoewel riskant, enkele weken herenigd met zijn ouders tot hij een maand later in huis kon komen bij mevrouw Catharina Develing. Zij was weduwe en woonde in Leiden met vier dochters en een zoon. Voor ze afscheid van elkaar namen, gaven zijn ouders John een aantal teksten mee met joodse zegeningen. Ze vroegen hem, niet te vergeten deze dagelijks uit te spreken. Het gezin Develing heeft hem hieraan helpen herinneren. En wat essentiëler was: hem hiermee liefdevol geholpen zijn eigen identiteit en afkomst niet te vergeten.

Voor de omgeving was John een familielid waarvan de vader in Duitsland tewerk gesteld was en de moeder opgenomen was met tbc. Reden genoeg om hem buiten te laten spelen met buurkinderen. Ondanks deze relatieve veiligheid werd John toen hij zes jaar geworden was, niet opgegeven voor de lagere school, om riskante vragen over zijn achtergrond te vermijden.

In de ijskoude winter van 1944 werd John ziek. De huisarts schreef hem drie dagen één ei per dag voor…”, ik begrijp nog steeds niet waar moeder Develing dit “zeldzame” medicijn vandaan haalde”, schrijft John Sanders later naar Yad Vashem Jeruzalem.

In diezelfde ijskoude winter was brandhout schaars. John schrijft: “een groep buren besloot de houten schotten tussen hun tuinen en rond het nabij gelegen park te slopen en te gebruiken als brandstof. Omdat dit verboden was, kwam men ’s nachts bijeen met bijlen. Ook ik kreeg er een in mijn handen. Ik herinner me mijn trots mee te hebben geholpen en ook een paar schotten te hebben gekapt”.

Toen de oorlog was afgelopen verscheen John’s vader. Alle buren stonden voor hun huis en applaudisseerden. Catharina Develing en haar kinderen werden goede en dierbare vrienden van de familie Sanders. Ook toen het gezin Sanders naar Canada emigreerde, bleef de band bestaan. Haar twee oudste dochters besloten eveneens in Canada een nieuw leven op te bouwen.

De Yad Vashem onderscheiding voor Catharina Develing zal in ontvangst genomen worden door dochter Janny van der Pol–Develing.

de heer Dirk G. Doets en zijn echtgenote mevrouw Petronella H.J. Doets-Vonk, evenals de heer Hendrik Wentink en zijn echtgenote mevrouw Grietje Wentink-Vos

De geredde jonge vrouw Metta Lande (geb. 13-10-1924), thans wonende in Israël onder de naam Shulamit Roethler, is Oostenrijkse van geboorte. Met een zogenaamd “Kindertransport” is zij op 10 december 1938 uit Wenen naar Nederland gevlucht.

In 1939 vestigde deze groep joodse vluchtelingen, de “Palestina Pioniers”, zich in Loosdrecht. Metta Lande, woonde eerst als vluchteling in een kindertehuis in Wassenaar, waarna zij eveneens in Loosdrecht terecht kwam.

Metta kwam op de boerderij van de familie Doets in Loosdrecht. Metta schrijft: “Wat een belangrijke tijd waren die jaren in Loosdrecht voor ons. De meesten kwamen met een kindertransport uit Duitsland of Oostenrijk; wij vonden in Holland ons tweede thuis. Ieder was bij “zijn” boer, die later vaak, zoals in mijn geval – Dirk Doets – een grotere rol ging spelen dan alleen koeien melken of in de landbouw werken. Wat was de familie Doets trots op mij, schrijft zij. De heer Doets zei: “Metta komt uit de cinema van Wenen en stapt zo maar onder de koe!”.

In 1942 werd Joop Westerweel benaderd om deze hele groep te helpen onderduiken. Metta ging eerst naar een onderduikfamilie in Zutphen. Hendrik en Grietje Wentink-Vos. Daar werd zij negen maanden liefdevol in de familie opgenomen. Zij schrijft verder: “Toen mijn schuilplaats in Zutphen verraden werd en ik om twaalf uur ‘s nachts bij de familie Doets aanbelde, werd ik opnieuw met warmte ontvangen en deze keer op zolder verstopt.

Johan (Joop) Westerweel was een van de moedigste en meest succesvolle Nederlandse verzetsstrijders tot hij op 11 augustus 1944 door de nazi’s in het concentratiekamp Vught werd gefusilleerd. Zijn vrouw Wil werd gearresteerd en via kamp Vught naar het concentratiekamp Ravensbrück getransporteerd. Na de oorlog keerde zij naar Nederland terug. Op 16 juni 1964 zijn Johan (Joop) G. Westerweel en zijn vrouw Wilhemina Westerweel-Bosdriesz geëerd als “Rechtvaardigen onder de Volkeren”.

Bij de familie Doets moest Metta op de zolder blijven. Als het overdag soms erg warm was, kroop zij naar buiten om onder de boomtakken van de zonnewarmte te genieten. Metta had na de oorlog nog veel contact met de familie, zowel schriftelijk als persoonlijk. Metta Lande, nu mevrouw Shulamit Roethler, kan helaas niet aanwezig zijn bij de plechtigheid, maar haar kleinzoon Ori en zijn moeder Ruti vertegenwoordigen haar.

De Yad Vashem onderscheiding voor de heer D.G. Doets en mevrouw P.H.J. Doets-Vonk, wordt in ontvangt genomen door hun zoon, de heer Adriaan Doets. Van de familie Wentink zijn geen nabestaanden.

de heer Frederik Jan van Elburg

Lotte Lehrmann werd in 1923 in Den Haag geboren in een orthodox joods gezin. Kort na de Duitse bezetting in 1940 besloot zij zich op te geven voor de opleiding “Palestina Pioniers” om daarna zo snel mogelijk Nederland te verlaten. Zover is het niet gekomen.

Om in Palestina met kennis van zaken het land te helpen opbouwen ging Lotte Lehrmann in de leer bij een boer in Boekelo. Ze schrijft: ”het was hard werken, erg zwaar. Ik heb ook leren melken. Vaak ging ik met de boer mee naar de melkfabriek in Boekelo. Daar heb ik kennis gemaakt met directeur Dirk Pape en onderdirecteur Frederik Jan van Elburg”.

Direct na de bezetting in 1940 werden beperkende maatregelen voor joden ingevoerd. Vanaf 1942 werd de situatie voor de joden onhoudbaar. “Men raadde me aan onder te duiken en me in verbinding te stellen met mijnheer Jan van Elburg”.

Frederik Jan van Elburg was inwoner van Enschede. Hij bracht Lotte Lehrmann naar een schuilplaats in Boekelo: een groot, in tweeën gesplitst kippenhok op het erf van de boerderij van de heer Nijhuis. In het ene gedeelte schuilde een jong echtpaar, in het andere een echtpaar met drie kinderen. Het echtpaar Nijhuis ontving hiervoor in 1976 een Yad Vashem onderscheiding.

Van Elburg bracht hen boeken, handwerk en vertelde nieuws. In hun eigen huis boden hij en zijn vrouw Everdina Timmerman onderdak aan een joodse vrouw met haar kind. Het was een echtpaar met veel kracht, energie en een sterk godsvertrouwen.

Eind 1942 bracht Van Elburg Bernard mee, de jongste broer van Lotte. Ook moest hij haar vertellen dat de andere gezinsleden bij een razzia waren opgepakt en weggevoerd. Door een op de boerderij verborgen joodse jongen liet de heer Nijhuis de onderduikers voedsel brengen. “Piet”, die in werkelijkheid Emanuel Anholt heette (en er volgens Lotte niet joods uitzag) was de eerste van een reeks joden, die door Frederik Jan van Elburg aan een schuilplaats werd geholpen. In juni 1943 werd “het kippenhok” lafhartig verraden. De onderduikers werden gedeporteerd naar vernietigingskampen. Ook Pape en Van Elburg weren gearresteerd en gedeporteerd. Dirk Pape stierf begin 1945 in Buchenwald aan zijn mishandelingen. Frederik Jan van Elburg werd uit Dachau bevrijd, maar overleed december 1945 in een ziekenhuis te Enschede ten gevolge van zijn ontberingen. Hij is 37 jaar geworden. Wonder boven wonder overleefden Lotte en Bernard Lehrmann de verschrikkingen. Lotte schrijft: ”Dirk Pape en Jan van Elburg hebben zoveel goeds gedaan. Ze hebben hun hulp met de dood moeten betalen. Ze blijven steeds in onze gedachten”. Lotte Lehrmann vond na de oorlog Emanuel Anholt terug.

Ze trouwden en emigreerden, evenals haar broer Bernard, naar Israël. Zowel Dirk Pape als Frederik Jan van Elburg zijn geëerd met een straatnaam in Boekelo. De Yad Vashem onderscheiding wordt in ontvangst genomen worden door de heer Albert Jansen van Elburg, oudste kleinzoon van de oudste broer van Frederik Jan van Elburg.

mevrouw M.C. Habes-van den Berg

In het begin van de Tweede Wereldoorlog kabbelde het leven min of meer als vanouds voort. Maar na enige tijd werden de vrijheden van de joden steeds meer beperkt en werd de dreiging om opgepakt te worden steeds groter. Daarom trouwden Bep van Praag en Lou Peereboom in juli 1942, in de hoop niet naar Duitsland te worden gedeporteerd. Tevergeefs. Begin 1943 werden ze, samen met Bep’s ouders, tijdens een razzia uit huis gehaald, door de opmerking van buren: “Daar wonen ook nog joden.” Het jonge echtpaar wist echter uit de Hollandsche Schouwburg te ontsnappen. Lou belandde korte tijd later toch in Westerbork.

Bep keerde terug naar de woning en slagerij van haar ouders. Eén van de vaste klanten van de slagerij, “moeder Habes” had gezegd: “Als je in nood bent kan je altijd komen.” Toen Bep haar hulp inriep zei ze: “Je komt maar kind.” De 70-jarige weduwe “Moeder Habes” had drie thuiswonende dochters, Marie, Cathrien en Truus. Alleen Truus werkte buitenshuis. Zoon Herman was al getrouwd en zoon Eef was verplicht tewerkgesteld in Duitsland.

Na ongeveer twee maanden onderduiken ontving Bep een afscheidsbrief van haar man. Hij veronderstelde met het volgende transport weggevoerd te worden naar een van de concentratiekampen. Door zich te verstoppen tussen de assen van een van de treinwagons wist hij uit Westerbork te ontsnappen. Ook hij was welkom bij “Moeder Habes”.

De familie was overtuigd katholiek. Wederzijds werden elkaars religies gerespecteerd. Bep en Lou werden opgenomen in het gezinsleven en hielpen mee in het huishouden. De pastoor en enkele bekenden wisten van de onderduikers. Als er bezoek kwam, hielden zij zich muisstil op hun zolderkamertje. Zodra de kust veilig was stampte “Moeder Habes” met haar stok en konden ze weer tevoorschijn komen. Zoon Eef kwam in december 1943 met verlof terug uit Duitsland en dochter Truus verloofde zich in die maand met Frans Heideman. Dat werd gevierd, waarbij men om de beurt naar zolder sloop om ook de onderduikers wat toe te stoppen. De nu 99-jarige Truus vertelde dat, hoewel het een moeilijke en beangstigende tijd was, ze het toch ook gezellig hadden. Tante Bep, zoals Bep werd genoemd, kon zelfs van een paar rotte aardappelen nog iets lekkers maken, zodat er toch nog iets feestelijks op tafel stond, wanneer de familie thuiskwam van de kerstnachtmis. Bep en Lou hoopten bij de familie Habes te kunnen blijven tot de bevrijding. Zoon Eef was echter niet van plan om naar Duitsland terug te keren. Verwacht werd dat de Duitsers hem zouden gaan zoeken, te meer omdat hij een bouwtekening van een landingsvaartuig meegesmokkeld had. Het was niet langer veilig bij hen te blijven. Toen ze naar een volgend onderduikadres vertrokken (bij de familie Hoogmoed) kregen Bep en Lou elk van dochter Cathrien Habes een scapuliermedaille (een devotiemedaille, een voortdurend gebed om bescherming) om hun veiligheid te bieden. Bep heeft de medailles nog altijd in haar bezit. “Moeder Habes” overleed in januari 1945. Bep en Lou overleefden de oorlog als enigen van hun families dankzij de hulp van de familie Habes.

De Yad Vashem onderscheiding voor Moeder Habes wordt in ontvangst genomen door haar dochter, mevrouw Truus Habes. Moeder Habes krijgt de titel “Rechtvaardige onder de Volkeren”.

de heer Rinus Hoogmoed en zijn echtgenote mevrouw Paula Hoogmoed-Spronk

Bep van Praag en Lou Peereboom trouwden in het oorlogsjaar 1942, in de hoop daarmee aan deportatie naar een concentratiekamp te kunnen ontkomen. Bij een razzia l ser zij echter samen met de ouders van Bep opgepakt, door de opmerking van buren: “Daar wonen ook nog joden.” Bep en Lou overleefden als enigen van hun families de oorlog, dankzij hun onderduik bij de families Habes en Hoogmoed. Toen het eind 1943 te gevaarlijk werd op hun onderduikadres bij de familie Habes in Amsterdam l ser Bep en Lou naar een nieuw adres gebracht in Amersfoort, bij Rinus en Paula Hoogmoed. Lou werd op “doktersvoorschrift” geheel in verband per ziekenauto vervoerd. Bep werd door een betrouwbare rechercheur van politie per trein gebracht. Rinus en Paula Hoogmoed hebben met inzet van hun eigen leven het echtpaar Peereboom tijdens de oorlog een veilige plek geboden. Zij waren zeer l ser voelende mensen, en stonden altijd klaar om hun medemensen te helpen.

Rinus Hoogmoed werkte bij de Spoorwegen. Hij was door de Duitsers gedwongen in een werkkamp in Hamburg te werken. Hij reed vrachtwagens met beton, bestemd voor de Autobahnen. Ten gevolge van een bombardement waarbij fosfor vrijkwam zat hij onder de brandwonden. De verwondingen zagen er echter uit als eczeem. Daardoor lieten Duitse artsen hem naar huis gaan. Kort voor het echtpaar Peereboom kwam onderduiken, was zoon Rob, het eerste kind van Marinus en Paula, geboren. Al snel was Paula weer in verwachting, en in februari tijdens de Hongerwinter werd dochter Pauli geboren. De gezondheid van Paula liet nogal te wensen over. De hulp van Bep en Lou in het huishouden was zeer welkom. Het waren moeilijke tijden. Er was een tekort aan alles, vooral aan voedsel. Het huis was klein, alleen een voorkamer en een achterkamer; de wc was buiten. In de voorkamer was een schuilkelder gebouwd. Paula had een zus, Bets, die eveneens onderduikers in huis had, familie van het echtpaar Peereboom. Verder wisten alleen de bovenburen dat er onderduikers waren. Veel bezoek kregen ze niet. De woning lag echter aan de weg naar het kamp Amersfoort. Door de verduistering werd er ’s avonds regelmatig aangebeld door Duitse soldaten die de weg vroegen. Ze waren dan ook zeer alert en Bep en Lou doken meteen de schuilkelder in als er gebeld werd. Die voorzichtigheid bleek terecht, want na de oorlog vertelde een Duitse schoonzus dat ze de familie zou hebben aangegeven, als ze van de onderduik op de hoogte was geweest.

De Yad Vashem onderscheiding voor Rinus en Paula Hoogmoed wordt in ontvangst genomen door hun zoon Ruud Hoogmoed.

de heer Hendrik van der Maas, zijn echtgenote
mevrouw Grietje van der Maas-den Hollander en de heer Jacob van der Maas

Johanna Ro (Joop) Drievoet kwam in november 1942, vanuit Zaltbommel, als 7-jarig meisje bij de familie Van der Maas in Leiden, zogenaamd omdat haar zieke moeder haar niet kon verzorgen. Hendrik van der Maas was stoker en zorgde tevens voor de tuin van een psychiatrische inrichting. Grietje van der Maas was huisvrouw. Het echtpaar Van der Maas had 12 kinderen, 10 dochters en 2 zonen. De lange vlechten van Joop werden afgeknipt, zodat zij op één van de dochters, Henka, leek. Zij sliepen met z’n allen op de zolder. Naar school gaan was voor Joop niet mogelijk, omdat zij niet over de juiste papieren beschikte. Wel ging zij naar de zondags-school. Omdat buurtgenoten zich gingen afvragen of zij misschien een joods meisje was, werd zij in januari 1944 naar de broer van Hendrik van der Maas, Jacob van der Maas in Nieuwaal gebracht. Jacob van der Maas was boer en had een gemengd bedrijf. Ook de ouders en oma van Joop waren ondergedoken bij Jacob, zijn zuster Marrigje en hun stiefvader Hendrik van Hemert. Omdat oma er niet joods uitzag kon zij zich buiten vrij bewegen. Zij was zogenaamd gevlucht voor het bombardement op Eindhoven. Stiefvader Hendrik was een zeer gelovig mens. Vanuit zijn geloof vond hij dat de familie gered moest worden en heeft hen liefdevol verzorgd.

Het huis van Jacob in Nieuwaal lag aan de dijk. Hij had vanuit het huis een hol in de dijk gegraven, waarin de familie Drievoet zich kon verbergen als er gevaar was. Door het streepjesbehang en de deur van de bedstee was het hol bijna niet zichtbaar. Joop en haar ouders verbleven in een kamer van 3 bij 4 meter. In die kamer stond ook nog een kast.

Marrigje van de Maas kookte voor de familie, deed de was en bracht emmers warm water, zodat zij zich konden wassen, en emmers om als toilet te gebruiken.

Na de bevrijding, pas op maandag 7 mei, aangezien 5 mei op zaterdag viel en 6 mei op een zondag, reed Jacob de familie Drievoet met zijn paard en wagen naar hun oude huis. Gedurende de oorlog was het huis bewoond geweest door de NSB-burgemeester van Zaltbommel, Jan Boll, en zijn gezin. De familie Drievoet heeft altijd contact gehouden met de families in Leiden en Nieuwaal. Jacob van der Maas, kwam na het overlijden van zijn zuster, iedere Sjabbat aangefietst voor een praatje, hapje en slokje. En als hij jarig was bakte mevrouw Drievoet boterkoek voor hem. De Yad Vashem onderscheiding voor Hendrik van der Maas en Grietje van der Maas-den Hollander wordt in ontvangst genomen door hun dochter, mevrouw Rika Bodrij-van der Maas.

De Yad Vashem onderscheiding voor Jacob van der Maas wordt in ontvangst genomen door zijn nicht, mevrouw Alka Swart-van der Maas.

de heer Antonius F.J.V van der Putten en zijn echtgenote mevrouw Maria J.R.H van der Putten-van den Oever

Vanaf begin april 1944 tot eind oktober 1944 werd Willem van der Sluis, als 12-jarige jongen, door het Verzet ondergebracht bij de familie Van der Putten aan de Kastelenlaan te Wijchen. In die tijd had Anton van der Putten een baan op het Stadhuis en was goed ingevoerd bij het Verzet. Moeke Marie van der Putten zorgde voor haar kinderen.

Hoewel het zuiden van Nederland in september 1944 werd bevrijd door de Amerikaanse 101st Airborne Divisie, bleef Willem bij de familie Van der Putten tot oktober 1944.

De familie Van der Putten woonde naast het kasteel, in het Koetshuis – dat bij het kasteel hoorde. Toen Willem bij de familie van der Putten werd gebracht, was moeke Van der Putten in verwachting van haar 11e kind, dat kort na zijn komst werd geboren. Willem werd, alsof hij een eigen kind was, onmiddellijk opgenomen als het 12e kind in de familie. Na alle omzwervingen vond hij bij de familie Van der Putten eindelijk een gevoel van veiligheid, een rustpunt.

Als argument van zijn verblijf bij de familie werd gebruikt: “er is in Amsterdam niet genoeg te eten en daarom is het beter dat hij een tijdje naar een dorp gaat om wat aan te sterken.”

Tijdens de schooluren moest hij binnenblijven, maar na schooltijd mocht hij met de anderen buitenspelen. Voor de omgeving was het niet opvallend dat Willem er ook rondliep, ze waren de tel kwijt, of er nu 10 of elf kinderen speelden viel niet op.

Binnen het gezin had ieder zijn taak. Voor Willem was dat “aardappels schillen” voor 14 personen, een bezigheid die hij niet zo leuk vond. Maar hij hield manmoedig vol, zelfs als een van de meisjes een geschilde rauwe aardappel opat, waardoor hij toch weer een aardappel meer moest schillen. Terwijl hij aardappelen schilde, verscheen op 23 oktober 1944, vader Van der Sluis voor het raam. Willems’ ouders waren zojuist bevrijd en Willem kon weer naar huis.

Tot op de dag van vandaag heeft Willem van der Sluis uitstekende contacten met de familie Van der Putten. De Yad Vashem onderscheiding voor Anton. en Marie van der Putten wordt in ontvangst genomen door hun oudste dochter, mevrouw Truus Brekelmans-van der Putten.

de heer Durk Spiekhout, zijn echtgenote mevrouw Froukje Spiekhout-Grupstra en hun zoon
de heer Jan Spiekhout

Dr. Arnold van Kreveld, natuurkundige, was sinds 1937 als onderzoeker werkzaam op het laboratorium van een zuivelfabriek in Leeuwarden. Jan Spiekhout was zijn directe assistent.

Toen in 1942 de deportaties van de joden begonnen, zorgde Jan Spiekhout (toen 22 jaar) dat het hele gezin Van Kreveld – Arnold (34 jaar), Johanna (Joke, 35 jaar), David (Dik, 5 jaar) en Amalia (3 jaar) – veilig kon onderduiken.

September 1942 bracht Jan Spiekhout Amalia in het huis van zijn ouders Durk (45 jaar) en Froukje (44 jaar) te Leeuwarden, in veiligheid. Amalia is daar tot de bevrijding in april 1945 ondergedoken geweest. Ze werd volledig en liefdevol in het gezin opgenomen. Het was een klein huis. Het echtpaar Spiekhout had aanvankelijk zes kinderen. Amalia sliep met de twee jongste dochters Alida(Alie) en Annie in hetzelfde bed. In 1944 kreeg het echtpaar nog een zoon, Simon.

De ouders van Amalia en haar broer David zijn op veel plaatsen in Friesland ondergedoken geweest. Jan Spiekhout zorgde steeds voor adressen. Hij zorgde ook voor de onderduik van veel andere joodse gezinnen in Friesland. Het echtpaar Van Kreveld kreeg in 1944, tijdens de onderduik, nog een zoon. Jan Spiekhout zorgde dat Johanna veilig in het ziekenhuis van Heerenveen kon bevallen. De baby werd Jan genoemd, ter ere van redder Jan Spiekhout.

Het echtpaar Van Kreveld en hun drie kinderen hebben de oorlog overleefd. Na de oorlog ging het gezin weer in Leeuwarden wonen. In 1961 ging Amalia naar Kibbutz Beit Hashita in Israël. Daar leerde ze de Canadese Murray Fishman kennen, met wie ze in 1962 in Nederland in aanwezigheid van haar pleegfamilie trouwde. Amalia en Murray gingen in 1962 in Canada wonen. Ze kregen drie zoons: Jan, Paul en Ben.

Na de oorlog hebben de families Van Kreveld en Spiekhout nauw contact gehouden. Amalia hield een sterke band met haar pleegouders Durk en Froukje en met Jan, Alida en Simon Spiekhout. Beide families zijn door de onderduik sterk met elkaar verbonden.

De Yad Vashem onderscheiding voor Durk en Froukje Spiekhout wordt in ontvangst genomen door hun dochter, mevrouw Alida Knol-Spiekhout. De Yad Vashem onderscheiding voor Jan Spiekhout wordt in ontvangst genomen door zijn zoon, de heer Dirk Jan Spiekhout.

de heer Albert Tiel en zijn echtgenote mevrouw Catharina Geertruida Tiel-Smit

Januari 1944 kwamen Simon en Greta Bouman bij Ab en Trien Tiel in Breezand, via Jaap Smit, de broer van Trien, die verzetsstrijder was. Ab en Trien woonden in een arbeiderswoning. Mevrouw Bouman schrijft in haar memoires: “Hier was dus ons nieuwe duikadres. […] Het waren veertien angstige maanden vol spanningen, maar mijn grote respect gaat altijd uit naar die dappere mensen, die door hun eigen leven op het spel te zetten ons onder de moeilijkste omstandigheden hebben gehuisvest en verzorgd.”

Dochter Betsie: “Dit is mijn belevenis van de tijd in de oorlog dat oom Gerrit en tante Jo (zoals Simon en Greta genoemd werden tijdens hun onderduiktijd) bij ons kwamen. Mijn kamertje werd behangen en een kastdeur dichtgeplakt; ik moest beneden bij mijn ouders slapen.

Op een dag kwam ik uit school; ik mocht niet naar boven om wat speelgoed te halen. Ik was erg boos en ging toch. Zo zag ik twee mensen staan stijf van schrik, waarna moeder met mij praatte; ik heb nooit iets tegen iemand gezegd. Met mijn verjaardag kreeg ik een vork en lepel met de naam van oom Simon erin.

In februari kregen we nog huiszoeking van de Duitsers en toen sliepen ze voor het eerst op zolder. Met leuke spelletjes en zingen hadden we het fijn. Oom Simon zei op een bepaald moment dat het geld op raakte en dat ze niet langer konden blijven, maar dat werd door mijn ouders niet aanvaard. “Jullie blijven hier en het komt wel goed! Zo hebben ze de bevrijding meegemaakt.

Met deze lieve mensen heb ik een hele fijne tijd gehad, waar ik met trots op terug kijk.” Betsie (10 jaar) had een broer, Bertje van 2 jaar. Tijdens de onderduik verdronk Bertje in de sloot voor het huisje. De dochter van het echtpaar Bouman schrijft: “Mijn ouders konden natuurlijk in die moeilijke dagen en tijdens de begrafenis niet bij de familie blijven; zij zijn bij andere verzetsstrijders, de familie Meyer, geweest tot na de begrafenis. Ze moesten terug komen van Ab en Trien! Geweldig!”

De Yad Vashem onderscheiding voor Ab en Trien Tiel wordt in ontvangst genomen door hun dochter, Betsie Schot-Tiel.

de heer Theunis Wiersma en zijn echtgenote mevrouw Regina Wiersma-Bruil

Het echtpaar Wiersma woonde te Witmarsum, een klein dorp in Friesland in de Bewaarschoolstraat 14. Vlakbij woonden de kinderen uit Theunis’ eerste huwelijk dochter Pietje en zoon Marten. Theunis Wiersma werkte samen met Marten en schoonzoon Wopke de Wit op de kleine boerderij. Het echtpaar De Wit kreeg in 1936 een dochter, genaamd Corrie. Ook Moshe Gokkes was in 1936 geboren.

In de loop van de zomer van 1942 moest de hele familie Gokkes onderduiken: de ouders bij de familie Miggels in Giethoorn, hun jongste zoon bij de familie Van de Haar in Hoogeveen en hun zoon Moshe bij de familie Venema in Leeuwarden. Moshe kreeg de onderduiknaam Wim van Hees. De familie Venema werd door Yad Vashem op 16 juli 1965 onderscheiden met de titel “Rechtvaardigen onder de Volkeren”. In de zomer van 1943 en de zomer van 1944, toen de toestand in de stad te moeilijk en te gevaarlijk werd, werd Moshe Gokkes door de familie Venema overgebracht naar de zuster van mevrouw Venema, Regina Wiersma, in het dorp Witmarsum.

Als resultaat van de voorbereiding voor de Batmitswa van zijn oudste kleindochter begon Moshe Gokkes een onderzoek naar zijn leven tijdens de oorlog. Zo ontdekte hij in oude brieven van zijn ouders dat hij in de zomers van 1943 en 1944 bij oom Theunis en tante Regina woonde. Hij stuurde een oproep op de website “de Koepel” in Witmarsum en een verzoek naar instellingen en archieven, die met behulp van de pers en de radio mensen opsporen in het noorden van Nederland. Ook was hij op zoek naar de naam “tante Marianne” of “tante M.” die in de brieven stond vermeld als actieve verbindingspersoon van het verzet. Op de oproep in De Koepel reageerde Corrie de Boer-de Wit, de kleindochter van oom Theunis: zij herinnerde zich Moshe, ze hadden samen gespeeld tijdens zijn verblijf in Witmarsum. Corrie de Boer en Moshe Gokkes zijn heel gelukkig dat zij elkaar weer ‘teruggevonden’ hebben.Helaas is “tante M” tot de dag van vandaag onbekend gebleven.

Nu heeft Moshe Gokkes een Yad Vashem onderscheiding aangevraagd voor de familie Wiersma om hen te erkennen als “Rechtvaardigen onder de Volkeren”. De onderscheiding voor Theunis en Regina Wiersma wordt in ontvangst worden genomen door hun kleindochter, mevrouw Corrie de Boer-de Wit.

Historiek is een onafhankelijk online geschiedenismagazine voor een breed publiek en trekt maandelijks honderdduizenden bezoekers. We willen geschiedenis en actualiteit met elkaar verbinden en geschiedenisverhalen toegankelijk maken voor een breed publiek. Meer informatie

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×