Dark
Light

Het ‘grote verhaal’ van de VOC

Geschiedenis van de VOC als baboesjka-pop
7 minuten leestijd
Onrust bij Batavia, 1699
Onrust bij Batavia, 1699

De Republiek der Verenigde Nederlanden, een staatkundige uitzondering in Europa, was ook het vaderland van de eerste naamloze vennootschap en eerste ‘multinational’: de Verenigde Oost-Indische Compagnie, lange tijd het grootste handelsbedrijf ter wereld. De VOC beïnvloedde de cultuur van de Republiek en alle gebieden waarmee zij handel dreef vaak blijvend. Haar waardering was aan grote wisseling onderhevig. Politieke standpunten en de steeds veranderende tijdgeest speelden hierbij een grote rol. In De VOC. Een multinational onder zeil, 1602-1799 bepleit ik een meer ‘esthetische’ benadering: de VOC als een groot en afgerond verhaal uit ons verleden.

De handel in specerijen was tot het einde van de zestiende eeuw volledig in Portugese handen. Portugal kwam in 1580 aan de Spaanse kroon en raakte daardoor in oorlog met de Nederlanden. Een handelsverbod en stijgende prijzen noopten partijen in de prille Republiek om zelf specerijen te gaan halen in Oost-Indië. Met het geld van negen kooplui, verenigd in de ‘Compagnie van Verre’, begon in 1595 ‘de eerste Schipvaart’ naar Azië. Tweeënhalf jaar later keerden drie van de vier schepen met slechts 87 van de oorspronkelijk 249 man terug in Amsterdam. De opbrengst van de meegebrachte peper was net voldoende om de kosten te dekken. Maar een Nederlandse handelsvloot wás naar Indië heen en weer gevaren.

Er ontstonden verschillende andere ‘voorcompagnieën’. Een grote verenigde compagnie zou, in de ogen van landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, een krachtig economisch en militair instrument zijn. De inkomsten konden immers de oorlog tegen Spanje mede financieren. Oldenbarnevelt dwong de compagnieën te fuseren. In 1602 kwam zo de ‘Generale Vereenichde Geoctroyeerde Compagnie’ tot stand, in de beeldvorming van de nazaten één van de belangrijkste iconen van de Nederlandse Gouden Eeuw.

De ‘scheepstimmerwerf’ van de Kamer Zeeland van de VOC in Middelburg. Tekening door Jan Arends, 1778.
De ‘scheepstimmerwerf’ van de Kamer Zeeland van de VOC in Middelburg. Tekening door Jan Arends, 1778.

Geweld

De ‘Edele compagnie’ rustte retourvloten uit, bouwde vestingen en sloot verdragen. Zij had een eigen leger, eigen munten, en stortte zich in haar begintijd in geldverslindende militaire campagnes om de Portugezen uit de Aziatische handelsposten te verjagen en andere concurrenten – met name de Britten – op een afstand te houden. De belangrijkste VOC-gebieden waren het latere Nederlands-Indië (globaal Indonesië), de Kaapkolonie (Zuid-Afrika), Ceylon (Sri Lanka), kustregio’s in India, Malakka, Formosa (Taiwan) en Desjima (Japan). Vanuit haar strategisch gelegen factorijen en forten verlokte de VOC de lokale vorsten tot leveringscontracten, vaak met de VOC-kanonnen als doorslaggevend argument.

Lokale gemeenschappen bij wie geen contract kon worden afgedwongen wachtte soms uitroeiing. Veel geweld is gebruikt op de Molukken en Banda-eilanden, Bantam op Java, het Maleisische schiereiland aan Straat Malakka, Ceylon en de zuidwestkust van India. In de ‘VOC-hoofdstad’ Batavia vond in 1740 de beruchte Chinezenmoord plaats, waarbij naar schatting tienduizend slachtoffers vielen. ‘De dood leeft op de straat van ’t woest Batavia; / Voor kind noch grijsaard is bij Kristenen genâ,’ schreef Willem van Haren in 1742.

Verfijning en slaven

Een theevisite in ‘VOC-hoofdstad’ Batavia omstreeks 1780. Tekening van Jan Brandes (1743-1808).
Een theevisite in ‘VOC-hoofdstad’ Batavia omstreeks 1780. Tekening van Jan Brandes (1743-1808).
Gedurende de bijna twee eeuwen van haar bestaan rustte de VOC 4721 keer een schip uit voor de vaart naar Azië, bijna 1700 in de zeventiende en meer dan 3000 in de achttiende eeuw. In totaal kwamen 3356 retourschepen terug. Op het toppunt van haar macht had de VOC zo’n 25.000 werknemers in Azië in dienst. In Nederland telde de Compagnie ongeveer 3000 werknemers, nog afgezien van afhankelijke toeleveringsbedrijven.

Met de handel in specerijen – in de achttiende eeuw overvleugeld door producten als zijde, thee en porselein – droeg de Compagnie in Nederland bij aan economische groei en culturele verfijning. In Azië creëerde de VOC ook een handelsnetwerk tussen haar diverse handelsposten, waarbij zij zich aanpaste aan de heersende normen en gebruiken van diplomatie, onderhandeling en uitwisseling van geschenken. De slaveneconomie werd volkomen geaccepteerd.

De financiële basis, gebaseerd op uitgifte van aandelen en leningen, bleef smal. Behalve dat de VOC geen absoluut monopolie kon verwezenlijken, was er ook nooit sprake van een echt Europees overwicht in de Oost. Pas in de negentiende eeuw zou de balans doorslaan in het nadeel van Azië en ontplooide het kolonialisme zich volledig. Voordien wisten Aziatische heersers de VOC en andere Europese belanghebbenden redelijk buiten de deur te houden of slechts een bescheiden plaats in de (vaak letterlijke) marge toe te wijzen. Het bekendste voorbeeld is de feitelijke gevangenschap van de VOC-kooplieden op het minuscule eilandje Desjima in Japan. Nederland was het enige westerse land dat tussen 1653 en 1854 handel met Japan mocht drijven.

Tabellorese zeeroversprauwen (noordelijke Molukken) op de vlucht voor een naderend oorlogsschip. Schilderij door J.E. Heemskerkck van Beest, 1864 (fragment). Deze piraten bezorgden ook de VOC heel wat hoofdbrekens.
Tabellorese zeeroversprauwen (noordelijke Molukken) op de vlucht voor een naderend oorlogsschip. Schilderij door J.E. Heemskerkck van Beest, 1864 (fragment). Deze piraten bezorgden ook de VOC heel wat hoofdbrekens.

Cultuur

Als ‘bijproduct’ van de jacht op winst produceerde en transporteerde de Verenigde Oost-Indische Compagnie cultuur. Zij introduceerde nieuwe waren, zoals het Chine de commande (porselein, speciaal voor de Europese markt gemaakt), stimuleerde ontdekkingsreizen en nautische innovaties in het streven naar snellere verbindingen. Zij bevorderde ook het taalonderzoek, om een betere communicatie te verkrijgen én om het christelijk geloof onder de aandacht van de plaatselijke bevolking te brengen. Ook botanisch onderzoek kreeg steun, met als praktisch doel het aantal slachtoffers van ziekten onder haar werknemers te laten dalen.

Veel reisbeschrijvingen, geografische, antropologische en natuurwetenschappelijke verhandelingen zagen het licht en verbreedden de blik van de thuisblijvers in de Republiek en ver daarbuiten. Dat zulke beschrijvingen zowel de open nieuwsgierigheid als de vooringenomenheid van de opstellers weerspiegelden spreekt vanzelf. Zo produceerde Rijcklof van Goens (1619-1682) een overigens pas in 1856 gedrukte Corte beschrijvinge van ‘t eijland Java:

‘Deese Javaenen zijn van schoone, gedrongen, musculeuse en frissche gedaenten, ordinaer wel 100 vette tegen 10 magere, hebbende doorgaens een schoon ligchaem, geproportioneerd op welgemaeckte beenen, dick van kuijten, en smal van encklauwen [enkels] versiert; nochtans met een leelijcken cop, bewassen [begroeid] met ongeloofflijck schoon haer, soo dat se van achtereren gesien zijnde, representeeren een schoone gestalte, maer van voren een plat affzienelijck aengesicht’.

Het superieure zelfbeeld van de Nederlanders en andere Europese naties weerspiegelde zich zeker niet in de opvattingen van de Aziaten. Men sprak in Japan en China over ‘rode barbaren’. Een Chinese beschrijving meldt:

‘Hun manieren zijn wild. Zij zijn hebzuchtig en sluw. (…) Wie hen op zee ontmoet, wordt zeker door hen beroofd.’

Ondergang

Wegens de grootscheepse sluikhandel door het VOC-personeel van hoog tot laag is het VOC-monogram vaak uitgelegd als ‘Vergaan Onder Corruptie’. Die opvatting is sterk overdreven. Er waren méér problemen en wantoestanden. De in de achttiende eeuw uitgekeerde dividenden stonden in geen verhouding meer tot de behaalde winsten; de resultaten liepen zoals gezegd ook terug door de straffe concurrentie en toenemende bescherming van Europese staten van de eigen handel.

De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) bracht wonden die niet meer genazen. De Britten bezetten VOC-posten in de Oost, de thuiskomst van retourvloten bleef achterwege. Het ‘systema van de Compagnie kan als voor een groot gedeelte vervallen worden beschouwd,’ schreef men omstreeks 1790 naar het vaderland. In maart 1795 nationaliseerde de kersverse Bataafse Republiek, de Nederlandse dochter van de Franse Revolutie, de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De VOC hield officieel op te bestaan op 31 december 1799.

Waardering

“De moraalridder valt makkelijk in zijn eigen zwaard”.

In de negentiende eeuw zagen Nederlandse historieschrijvers en volksopvoeders de Verenigde Oost-Indische Compagnie als een van de belangrijkste factoren van Nederlands kortstondige rol als wereldmacht, en derhalve als een zaak om trots op te zijn. Zonder VOC zou er nooit een Nederlands-Indië, de ‘gordel van smaragd’, zijn geweest.

Men werd zich bewust van de keerzijden van Nederlands aanwezigheid in de Oost door onder anderen de bedenker van bovengenoemde poëtische aanduiding: Multatuli, schrijver van de zeer kritische roman Max Havelaar (1860). De in Nederland in de late negentiende eeuw tot ontwikkeling gekomen socialistische beweging trok parallellen tussen de uitbuiting van de arbeidersklasse in Nederland en die van de gekoloniseerde volken binnen het koninkrijk.

Nadat het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in 2011 door een ongeluk van zijn sokkel viel, organiseerde het Westfries Museum een expositie in de vorm van een rechtszaak over deze beruchte Gouverneur-generaal  (foto H.M.D. Dekker).
Nadat het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in 2011 door een ongeluk van zijn sokkel viel, organiseerde het Westfries Museum een expositie in de vorm van een rechtszaak over deze beruchte Gouverneur-generaal (foto H.M.D. Dekker).

In de laatste decennia van de twintigste eeuw sloeg de ongemakkelijkheid over het Indische verleden om in ‘politiek-correcte’ afkeer; een houding die in het geëmancipeerde oosten soms op gêne stuitte. Immers: de moraalridder valt makkelijk in zijn eigen zwaard. De Compagnie was weliswaar ongevraagd en met vergaande eisen op het Indische toneel verschenen – en derhalve agressor. Haar dienaren en moraal waren geen haar beter, maar ook niet slechter dan die van haar concurrenten en handelspartners. Het algemene menselijk tekort kleefde ook de VOC aan, en zich hiervan distantiëren met makkelijke frasen wekte snel een indruk van goedkope schijnheiligheid.

Kentering

In 2002 was weer een kentering gekomen, en ging het VOC-jubileumjaar (1602-2002) gepaard met veel activiteiten en publicaties. In 2006 prees premier Balkenende in de Tweede Kamer de ‘VOC-mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek!’ Het kwam hem op kritiek te staan van onder anderen SP-voorman Jan Marijnissen:

‘De VOC-tijd kende nogal wat rooftochten. Ook is de kolonisatie door de Nederlanders toen ontstaan, zoals Indonesië. Als onze premier zegt dat hij terug wil naar de VOC-tijd, kan dat gek overkomen in het buitenland.’

Het standbeeld van de nietsontziende Gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen in Hoorn viel in 2011 nog op symbolische wijze van zijn sokkel, toen een kraan het per ongeluk raakte. Het Westfries Museum in Hoorn hield het jaar daarop een tentoonstelling over Coen in de vorm van een rechtszaak – en een enquête met een typisch Nederlandse uitkomst: van 2466 deelnemers sprak 63 procent zich uit voor handhaving van het standbeeld, maar wél met toevoeging van een kritische tekst.

De VOC. Een multinational onder zeil, 1602-1799
De VOC. Een multinational onder zeil, 1602-1799
De discussie over het VOC-verleden zal nog wel enige tijd aanhouden, zoals over elk historisch onderwerp van belang. Je kunt de VOC ook, anders dan door een morele bril die vooral iets zegt over de eigen tijd, bezien op een meer esthetische manier: als een groot en afgerond verhaal uit ons gezamenlijk verleden. Een verhaal als een baboesjka-pop, waarin het buitenste omhulsel weer een andere pop bevat, die óók weer een andere in zich bergt. Want de grove buitenkant van de jacht op profijt droeg in zich de minder materialistische drang naar kennis en nieuwe horizonten. En die herbergde op haar beurt het verlangen naar levensverfijning en -vervulling. De droom van het Oosten en zijn schatten zorgde voor uitbuiting, bedrog en onnoembaar leed, maar had wegens zijn karakter van verlangen naar ‘het andere’ toch ook een dimensie van geestelijke en misschien zelfs spirituele aard.

Artikel van Jan J.B. Kuipers bij de verschijning van zijn boek De VOC. Een multinational onder zeil, 1602-1799. In dit boek wordt een panoramisch beeld geschetst van de nog altijd veelbesproken Verenigde Oost-Indische Compagnie.

Jan J.B. Kuipers (1953) publiceerde meer dan 80 boeken over veelal historische onderwerpen. Hij won verschillende prijzen en was stadsdichter van Middelburg. Bij Walburg Pers verschenen o.m. boeken over de Beeldenstorm, de VOC, de Franse tijd, de Hanze en tegenculturen in de twintigste eeuw.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×