Dark
Light

Anne Applebaum beschrijft het leven achter het IJzeren Gordijn

Auteur:
7 minuten leestijd
Restant van het IJzeren Gordijn bij Witzenhausen-Heiligenstadt - Foto: CC
Restant van het IJzeren Gordijn bij Witzenhausen-Heiligenstadt - Foto: CC

“Er is een schaduw gevallen over het landschap dat nog zo kortgeleden door de geallieerde zege werd verlicht.” Deze woorden werden op 5 maart 1946 uitgesproken door Winston Churchill in wat bekend is komen te staan als zijn “IJzeren Gordijn”-rede.

IJzeren gordijn – Anne Applebaum
In de toespraak, die hij hield in Fulton, Missouri, waarschuwde de Britse premier van tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de opkomst van het totalitarisme in Oost-Europa. Churchills woorden worden beschouwd als het begin van de Koude Oorlog en zijn waarschuwing zou juist blijken. Terwijl West-Europese landen na de Tweede Wereldoorlog opbloeiden en de burgers daar genoten van hun herwonnen vrijheid, brak er in de landen die door het Rode Leger “bevrijd” waren opnieuw een periode aan van onderdrukking, die zou duren tot de val van het communisme in Oost-Europa in 1989.

In haar nieuwste boek “IJzeren Gordijn” beschrijft de Amerikaanse journaliste Anne Applebaum hoe door de Sovjet-Unie aangestuurde en beïnvloedde communisten in Oost-Europa aan de macht kwamen en bleven gedurende de periode 1944-1956. De schrijfster, die haar carrière in 1988 begon als correspondente in Polen voor het invloedrijke Britse opinieblad The Economist, is een gerenommeerd deskundige op het gebied van de Sovjet-Unie en communistisch Oost-Europa. Haar eerdere boek, Goelag: een geschiedenis (2003) werd in 2004 bekroond met de Pulitzerprijs voor algemene non-fictie. In dit vuistdikke boek beschrijft ze aan de hand van talrijke getuigenissen van gevangenen op aangrijpende wijze de geschiedenis van het Sovjetkampsysteem. Ook in haar nieuwste boek spelen getuigenissen van betrokkenen weer een belangrijke rol.

Applebaum richt zich hoofdzakelijk op drie landen: Oost-Duitsland, Hongarije en Polen. Ze heeft daarvoor gekozen omdat die landen erg van elkaar verschillen, zeker wat betreft hun rol tijdens de Tweede Wereldoorlog. Duitsland was toen de agressor geweest en later de grote verliezer, Polen behoorde tot de geallieerden maar had veel te lijden gehad onder de Duitse bezetting en Hongarije collaboreerde met nazi-Duitsland en zocht, toen het al te laat was, toenadering tot de geallieerden. Het boek begint niet met de toespraak van Churchill in 1946, maar al twee jaar eerder, toen het Rode Leger oprukte richting Berlijn en de genoemde landen onderdeel uit gingen maken van de Sovjetbezettingszone. Die tijd wordt in Duitsland ook wel “Uur Nul” genoemd, de nazi’s waren verslagen en de samenleving moest vanuit de puinhopen van oorlog helemaal opnieuw opgebouwd worden. Dat ging al gauw gepaard met repressie.

DDR-postzegel met daarop de beeltenis van Stalin
Het eerste deel van het boek behandelt op welke wijze de communisten en de Sovjetregering, tot 1953 onder aanvoering van de meedogenloze dictator Josef Stalin, de macht in Oost-Europa consolideerden. Het was gedurende die naoorlogse periode dat 12 miljoen Duitsers verdreven werden uit Oost-Europese landen die al voor de oorlog hadden toebehoord aan Duitsland, die bezet waren geweest door nazi-Duitsland of waar Duitse populaties al voor de twintigste eeuw gevestigd waren. Hoewel de massale volksverdrijving zonder de inzet van het Rode Leger niet uitvoerbaar was geweest, waren het communistische partijen die er actief aan bijdroegen en daarvoor van het volk alom lof kregen. De werkelijke helden van de oorlogsjaren kwamen er vaak slecht af. Vanaf 1944 werden in Polen leden van het Poolse Thuisleger, het verzetsleger dat dapper gevochten had tegen de bezetter, massaal opgepakt door de NKVD, de Sovjetveiligheidsdienst. De nationalistische strijders werden beschouwd als vijanden van het communisme en handlangers van het Westen.

De repressie in Polen was niet uniek. Applebaum beschrijft hoe in alle drie de door haar behandelde landen vanaf 1944 totalitaire regimes gevestigd werden onder aanvoering van “kleine Stalins”: Walter Ulbricht in Oost-Duitsland, Bolesław Bierut in Polen en Mátyás Rákosi in Hongarije. Terwijl aanvankelijk andere politieke partijen nog toegelaten werden, om een schijn van democratie op te houden, kregen de landelijke communistische partijen de touwtjes strak in handen door de controle te verkrijgen over de geheime diensten en radiozenders. In Oost-Duitsland werden de voormalige nazi-concentratiekampen opnieuw in gebruik genomen. Hier werden behalve voormalige nazi’s ook mensen opgesloten die te jong waren geweest om lid te zijn geweest van de nazipartij.

Applebaum geeft als voorbeeld een naïef vijftienjarig meisje dat veroordeeld werd tot internering in Sachsenhausen, enkel omdat ze met een aantal andere tieners een “politieke partij” had opgericht. Hoewel de tienerpartij uit niets meer bestond dan goede bedoelingen beschouwden de Sovjets deze als een “contrarevolutionaire organisatie”. Zo werd er door de communistische machthebbers ook gedacht over andere onschuldige burgerlijke organisaties, waaronder zelfs de padvinderij en schaakclubs, die uiteindelijk allemaal verboden zouden worden of opgeslokt door communistische organisaties.

“Wat opvalt is hoe relatief gemakkelijk het voor Stalin en zijn politieke volgelingen was om de macht te consolideren.”

Gaandeweg werden ook de meeste niet-communistische politieke partijen uitgeschakeld, maar om democratisch over te komen werden soms bizarre trucs uitgevoerd. Zo werd door de communisten om de nationalistische Poolse Boerenpartij (PSL) buitenspel te zetten een “neppartij” opgericht met diezelfde naam, die echter volledig onder communistische controle stond en verwarring moest stichten onder de kiezers. De echte PSL werd ondertussen gedwarsboomd door de arrestatie en intimidatie van politici en het verstoren van partijbijeenkomsten. Wanneer partijleider Stanisław Mikołajczyk of een ander parlementslid van de partij in het parlement aan het woord was, barstte de hele zaal in gejoel en gefluit uit. Op de laatste avond voor de verkiezing van 1947 verspreidde de communistische partij duizenden telegrammen aan PSL-functionarissen waarin het valse bericht werd verkondigd dat hun partijleider bij een vliegtuigongeluk omgekomen was. In 1947 verliet Mikolajczyk Polen, waarna er dertig jaar lang geen werkelijke, legale politieke oppositie tegen de communistische partij zou zijn.

In het tweede deel van haar boek behandelt Applebaum de hoogtijdagen van het Stalinisme. Deze periode begon in Oost-Europa aan het einde van de jaren veertig, toen de communisten de macht stevig in handen hadden gekregen en de reprsessie op zijn hoogtepunt was. De schrijfster besteedt aandacht aan hoe de invloed van de kerk werd ingetoomd, onder andere door de arrestatie van geestelijken. Maar behalve geestelijken waren tal van andere bevolkingsgroepen verdacht in de ogen van de communisten. Beïnvloed door het paranoïde wereldbeeld van Stalin waren daar ook mensen uit de eigen gelederen bij. Verdacht waren onder meer communisten met een Joodse achtergrond (“zionisten”) en communisten die tijdens de Tweede Wereldoorlog buiten de Sovjet-Unie verbleven. De gevangenissen en kampen raakten steeds voller. Terwijl bijvoorbeeld Polen in 1948 nog 26.400 politieke gevangenen telde, was dit aantal in 1954 opgelopen tot 84.200.

Voorbeeld van socialistisch realisme – Het middaguur, 1932 – Aleksandr Aleksandrovitsj Deineka (Staats Russisch Museum, Sint-Petersburg)

Maar behalve dat de communistische overheden zich richtten op de onderdrukking van echte en vermeende tegenstanders, moesten burgers tegelijkertijd warm gemaakt werden voor het communisme. Onderwijs, cultuur en kunst werden in dienst gesteld van het omvormen van de burger tot “Homo sovieticus”, oftewel de perfecte Sovjetmens. Applebaum besteedt aandacht aan het socialistisch realisme, de kunststroming die ingezet werd als propagandamiddel, en aan hoe de ideale socialistische stad eruit moest zien. Ze legt ook uit waarom zo veel mensen meededen met het communisme. Ze klapten fanatiek mee tijdens propagandabijeenkomsten en werden lid van communistische organisaties. Volgens Applebaum was hun deelname in veel gevallen “tegen wil en dank”. Ze hadden geen sympathie voor het regime, maar voelden zich gedwongen eraan mee te werken om in hun bestaan te kunnen voorzien. Applebaum geeft daarvan meerdere rake voorbeelden. Typerend is bijvoorbeeld een Poolse musicus die moest meedoen aan een wedstrijd waarbij een lied voor de partij gecomponeerd werd. Als hij weigerde zou hij zijn baan en subsidie kwijtraken. Hij schreef een naar eigen zeggen “waardeloos lied” waarmee hij echter wel de eerste prijs won.

Applebaum besluit haar boek met een beschrijving van de eerste tekenen van protest tegen het communistische bewind. Het waren de jongeren die zich na 1950 steeds vaker gingen verzetten. Dat ging veelal met heel kleine gebaren, zoals het dragen van westerse kleding of het beluisteren van jazzmuziek. Communistische jongeren die tijdens internationale bijeenkomsten in aanraking kwamen met westerse partijgenoten, ontdekten dat de levensstandaard in het westen hoger was en de moraal vrolijker en losser. Tot werkelijk serieus protest kwam het na de dood van Stalin in 1953. In haar laatste hoofdstuk gaat Applebaum kort in op de volksopstand in Oost-Duitsland op 17 juni 1953, de arbeidersstaking in Poznań in Polen van 28 juni 1956 en de Hongaarse opstand in de herfst van datzelfde jaar. De opstanden werden met geweld onderdrukt door de politie en het Rode Leger en het zou nog langer dan dertig jaar duren voordat de Oost-Duitse, Poolse en Hongaarse burgers hun vrijheid herwonnen.

Hongaarse Opstand (1956) – Sovjet-tanks in Boedapest

Hoewel haar boek over de Goelag, door de beschrijving van de onvoorstelbare ontberingen in de Sovjetkampen, net wat meer tot de verbeelding spreekt, weet Applebaum ook in haar nieuwe boek haar journalistieke talenten uitstekend te combineren met geschiedschrijving. Dankzij de vele persoonlijke verhalen van gewone mensen, waarvan ze er velen persoonlijk sprak, brengt ze de geschiedenis tot leven. In plaats van slechts te putten uit bestaande werken over deze historische periode voegt ze met deze persoonlijke, niet eerder vertelde verhalen werkelijk iets toe. Veel meer dan de historische feiten zijn het de ervaringen van gewone mensen die duidelijk maken hoe grauw en geestelijk beperkend het leven was achter het IJzeren Gordijn. Het boek doet ons nogmaals de voordelen beseffen van ons eigen politieke systeem en waarschuwt hoe kwetsbaar dit is. Wat namelijk vooral opvalt aan het boek van Applebaum is hoe relatief gemakkelijk het voor Stalin en zijn politieke volgelingen was om de macht te consolideren. Terwijl nazi-Duitsland dat in Oost-Europa met veel geweld en bloedvergieten deed, deden de communisten dit met kleinere, maar wel desastreuze stapjes. In de bijna halve eeuw dat ze aan de macht waren, verwoestten ze de burgermaatschappij en lieten ze een schade na die tot op de dag van vandaag nog niet volledig hersteld is.

~ Kevin Prenger

Boek: IJzeren Gordijn – De inlijving van Oost-Europa 1944-1956

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

Anne Applebaum over haar boek ‘IJzeren gordijn’:

Kevin Prenger (1980) is hoofdredacteur artikelen van TracesOfWar.nl. Zijn aandacht gaat vooral uit naar de 20ste eeuw, in het bijzonder de geschiedenis van de Holocaust en nazi-Duitsland. In 2015 publiceerde hij het boek Oorlogszone Zoo, over de geschiedenis van de Berlijnse dierentuin tijdens de naziperiode en de Tweede Wereldoorlog. Verschillende boeken over minder bekende verhalen uit de Tweede Wereldoorlog volgden: De boodschapper uit de hel, Een rechter in Auschwitz, Het masker van de massamoordenaar, Kerstmis onder vuur en Kolberg. In 2021 verscheen zijn boek Meer dan alleen Auschwitz, gevolgd door In de schaduw van Schindler in 2022. Momenteel werkt hij aan een boek over onderwijs en indoctrinatie van de jeugd in nazi-Duitsland. Zie ook zijn website of X-account.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×