Deze zegswijze heeft een lange geschiedenis. Hij gaat terug op een oude Griekse fabel van de fluitende visser. Door middel van een fluitspel probeert een visser vissen naar zich toe te lokken.
Deze spreekwijze zinspeelt op een folteringsmethode waarbij men de beschuldigde een bekentenis ontlokte door zijn duimen plat te persen tussen twee platen, die tegen elkaar werden geschroefd.
Een klein kind dat nog niet alleen kan gaan en staan moet aan de leiband lopen. Wij zouden nu zeggen: het kind moet een toom of looptuigje dragen. De koorden waarmee vroeger het kind aan de leiband liep werden op de rug aan de kleding vastgemaakt, of met banden om het lijfje gesloten.
Deze uitdrukking is ontleend aan het vroeger algemeen voorkomende kolfspel. Bij dit spel moesten de deelnemers de bal door middel van een stok naar een bepaald doel slaan. Met het kolfje bedoelt men de kolfstok waarmee de bal wordt voortgeslagen.
De gaffel is een houten vork met ruwe twee tanden, die bijvoorbeeld wordt gebruikt om stro op te schudden. De greep is een ijzeren vork met drie of vier tanden (bijvoorbeeld een mestriek). Van de gaffel in de greep betekent dus letterlijk van de tweetandige vork in de drietand vallen.