Dark
Light

Thucydides over de partijstrijd in Griekenland tijdens de Peloponnesische Oorlog

Auteur:
6 minuten leestijd
Thucydides - cc
Thucydides - cc
De Peloponnesische Oorlog - Thucydides
De Peloponnesische Oorlog – Thucydides

Bij uitgeverij Athenaeum—Polak & Van Gennep verscheen september 2013 De Peloponnesische Oorlog van de Griekse geschiedschrijver Thucydides (ca. 460-400 v.Chr), vertaald en toegelicht door Wolther Kassies.

Het beroemde werk beschrijft de strijd tussen Athene en Sparta die duurde van 431 tot 404 voor Christus. Thucydides was als legeraanvoerder in dienst van Athene en beschreef de vele facetten van de strijd. Zijn relaas was strak chronologisch geordend. Hij scheidde oorzaken van aanleidingen, bekeek bewijzen kritisch en probeerde oprecht objectief te schrijven. De Peloponnesische Oorlog wordt door velen gezien als het grootste geschiedeniswerk van de oudheid en Thucydides wordt, vanwege zijn systematische en rationele aanpak, gezien als de grondlegger van de wetenschappelijke geschiedschrijving. Op Historiek vind je hieronder een voorpublicatie van het door Wolther Kassies vertaalde werk. Met een korte inleiding van de vertaler.


Beschouwingen over partijstrijd in Griekenland

Griekse krijger met helm, vijfde eeuw voor Christus - Foto: CC
Griekse krijger met helm, vijfde eeuw voor Christus – Foto: CC
De meedogenloze partijstrijd op Kerkyra in 427 is in Thucydides’ ogen een voorbeeld van de ontwrichting (Gr. kinèsis) die de oorlog teweegbrengt. De schrijver gebruikt hier een term die al in het begin van zijn werk (1.1.2) is gevallen, waar hij de Peloponnesische Oorlog typeert als ‘de grootste ontwrichting die de Grieken, een deel van de barbaren en in zekere zin het merendeel deel van de mensheid ooit heeft getroffen.’

De pessimistische toon van dit gedeelte, het weinig positieve mensbeeld dat erin naar voren komt, maar ook de compactheid van het betoog, waarvan de structuur niet zo gemakkelijk is te doorgronden, en de stijl, waarin het gebruik van vele abstracta, van medischwetenschappelijke termen en van moeizame woordcombinaties opvalt, hebben aanleiding gegeven tot veel commentaren en beschouwingen.

Zo meedogenloos greep de partijstrijd om zich heen, en hij leek nog feller omdat het hier het eerste geval in een reeks betrof. Later raakte namelijk vrijwel de hele Griekse wereld ontwricht, omdat overal conflicten ontstonden tussen enerzijds de leiders van het gewone volk en anderzijds de aristocraten, die respectievelijk de interventie van de Atheners en de Spartanen wilden inroepen. In vredestijd zouden ze geen motief of mogelijkheid hebben kunnen vinden om hen te hulp te roepen, maar nu de oorlog was uitgebroken werden aan beide zijden aan allen die een gewelddadige verandering nastreefden eenvoudig de kansen geboden om een bondgenootschap te sluiten, waarmee ze de vijand schade hoopten te berokkenen en tegelijk zichzelf te bevoordelen.

82 (2) Als gevolg van partijstrijd werden de steden dan ook bezocht door talrijke ernstige rampen, dingen die gebeuren en altijd zullen gebeuren zolang de menselijke natuur dezelfde blijft, in hevigere en minder hevige mate en in uiteenlopende verschijningsvormen, al naargelang van de steeds optredende veranderingen in de omstandigheden. In vredestijd en voorspoed is de mentaliteit van steden en individuele burgers beter, omdat men niet in onontkoombare dwangsituaties terechtkomt, maar de oorlog is, doordat hij een eind maakt aan het probleemloze dagelijkse leven, een gewelddadige leermeester en zorgt ervoor dat de emoties van de mensen zich aanpassen aan de omstandigheden.

(3) Partijstrijd woedde dus in de steden en de latere ontwikkelingen vertoonden, doordat men kennisnam van wat er eerder was gebeurd, een nog veel heftiger karakter, omdat men steeds nieuwe, ingenieuze ideeën realiseerde wanneer het ging om sluw uitgedachte operaties en steeds extremere wraakoefeningen. (4) Ook veranderde men naar eigen willekeur de gewone betekenis van de woorden om ze aan de daden aan te passen. Zo werd redeloze overmoed nu beschouwd als dappere solidariteit, bedachtzaam talmen als fraai vermomde lafheid, bezonnenheid als een dekmantel voor gebrek aan moed en een veelzijdige intelligentie als bewijs van totale inefficiëntie. Impulsieve felheid werd als typisch mannelijk gezien, volle aandacht schenken aan veiligheid als mooi geformuleerd excuus voor desertie. (5) Wie ontevreden was werd altijd als betrouwbaar beschouwd, wie zo iemand tegensprak was verdacht. De man die zijn heimelijke toeleg zag slagen heette intelligent, wie andermans toeleg vermoedde nog veel slimmer. Wanneer men tijdig maatregelen trof om beide niet nodig te hebben, werd men een ondermijner van de partij genoemd, een man die bang was voor zijn tegenstanders. Kortom, wie degene die iets verkeerds in de zin had vóór was met zijn tegenzet ontving lof, evenals de man die een ander aanvuurde die nog geen kwaad in de zin had.

(6) Ja, ook familierelaties hadden voor de mensen minder waarde dan partijbanden, omdat men minder terugdeinsde voor bruut gedrag zonder uitvluchten. Immers, dergelijke politieke verbonden dienden niet, in overeenstemming met de bestaande normen, het algemeen nut, maar, in strijd met de algemeen geldende regels, de persoonlijke hebzucht. Onderlinge beloften bezegelden ze dan ook niet naar goddelijke wetten, maar met het gezamenlijk begaan van een wetteloze wandaad. (7) Oprechte voorstellen van tegenstanders aanvaardde men vanuit een positie van superioriteit met behoedzame maatregelen, niet met grootmoedigheid. Zich op iemand wreken gold als belangrijker dan tijdig zorgen dat men niet zijn slachtoffer werd. Áls er al ergens eden werden aangeboden ter bekrachtiging van een verzoening, dan werden ze door beide partijen slechts gezworen met het oog op de onoplosbare situatie en hadden ze alleen voor dat moment geldigheid; men beschikte dan niet over steun van elders. Wie op het goede moment als eerste weer moed vatte wreekte zich liever, wanneer hij zag dat zijn tegenstander weerloos was, met schending van zijn eed dan met open vizier, want hij was bedacht op zijn veiligheid én op de zekerheid dat hij, wanneer hij de ander met bedrog overtroefde, de prijs voor de scherpste intelligentie er nog bij kreeg. Voor de meeste mensen geldt: liever te boek staan als een gewiekste boosdoener dan als een goed, maar onhandig mens. Het ene is een reden voor schaamte, het andere voor trots.

(8) De oorzaak van dit alles lag in de zucht naar macht die door hebzucht en ambitie in het leven wordt geroepen; wanneer deze krachten rivaliteit teweegbrachten, was de weg vrij voor de fanatieke strijd. De leiders in de steden hanteerden van beide kanten fraaie leuzen naar ieders voorkeur: ‘gelijkheid voor de wet voor alle burgers’ of ‘verstandige aristocratie’, en beschouwden de gemeenschappelijke belangen, hoewel ze die in hun woorden eer bewezen, als prijzen om zelf in de wacht te slepen. Op alle mogelijke manieren concurreerden ze met elkaar om de ander te overtreffen, waarbij ze de verschrikkelijkste daden aandurfden en in hun wraakacties steeds verder gingen. Billijkheid en staatsbelang waren voor hen geen beperking; aan beide kanten gold als uiterste doel datgene wat hunzelf welgevallig was. Met een veroordeling via een onrechtvaardige stemming of met geweld trachtten ze de macht te veroveren; zo schrokken ze er niet voor terug hun ambitie van het moment te bevredigen. Van gewetensvol respect was dan ook bij geen van beide partijen sprake, wel hadden mensen die erin slaagden met fraaie motto’s iets op een minderwaardige manier tot stand te brengen de beste reputatie. De burgers die zich in een middenpositie tussen de partijen bevonden, werden door beide omgebracht, hetzij omdat ze niet deelnamen aan hun strijd, hetzij omdat men hun het overleven niet gunde.

83 Zo vertoonde zich in de Griekse wereld als gevolg van de partijconflicten elke denkbare vorm van slechtheid; de eenvoudige oprechtheid, die zo kenmerkend is voor geestelijke grootheid, werd weggelachen en uitgewist, scherpe tegenstellingen in de overtuigingen en onderling wantrouwen grepen steeds verder om zich heen. (2) Er was geen instantie die daar een eind aan kon maken, noch een betrouwbare uitspraak, noch een eed onder zware sancties; iedereen was, wanneer hij zich sterker waande door de inschatting te maken dat er niet op enige vaste steun viel te rekenen, er meer op bedacht niet het slachtoffer te worden dan dat hij in staat was vertrouwen te schenken. (3) In de regel wonnen de minder verstandigen het pleit, want ze waren bang voor hun eigen tekort en de schranderheid van hun tegenstanders, bevreesd dat ze minder goed van de tongriem waren gesneden en door de gewiekstheid van hun vijanden als eersten hun slachtoffer zouden worden. Dat was hun motief om zonder aarzelen tot daden over te gaan. (4) Hun tegenstanders keken op hen neer, meenden dat zij zelf alles tijdig zouden doorzien en er geen behoefte aan zouden hebben met daden te realiseren wat ze met geestkracht konden bereiken – en dat was er de oorzaak van dat juist zij, bij gebrek aan bescherming, eerder werden omgebracht.

~ Thucydides
vertaald door Wolther Kassies

Boek: De Peloponnesische oorlog – Thucydides

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

×