Dark
Light

Waarom een historicus niets kan met Jezus’ gelijkenissen

4 minuten leestijd
Van Gogh, De Barmhartige Samaritaan (naar Delacroix)
Van Gogh, De Barmhartige Samaritaan (naar Delacroix)

Anderhalf jaar geleden verscheen mijn boek Israël verdeeld, waarin ik het jodendom schetste zoals het bestond vóór de tempel in Jeruzalem werd verwoest. Ik beschreef de diverse halachische discussies, legde uit hoe vooringenomen de beschrijvingen van Flavius Josephus waren en wijdde ook een hoofdstuk aan het optreden van een charismatische, genezingen verrichtende, eigen halachische opvattingen verkondigende profeet die het naderende Einde der Tijden aankondigde. Later hebben ze rond Jezus van Nazaret nog een religie gesticht, maar daar ging mijn boek niet over.

Een onderwerp waaraan ik weinig aandacht besteedde, was Jezus’ gebruik van gelijkenissen. Het zijn mooie verhalen, daar niet van, maar geschiedschrijving is niet het navertellen van mooie verhalen. Je noteert wat belangrijk is en solide kan worden onderbouwd. Dat laatste is bij Jezus nogal lastig, aangezien in onze voornaamste bronnen, de evangeliën, feit en fictie door elkaar lopen. Wetenschappers van allerlei pluimage – historici, theologen, archeologen, filologen, sociale wetenschappers – zijn al een eeuw of twee bezig met het zoeken naar wegen om die twee categorieën te scheiden, laverend tussen de Skylla van de al te grote goedgelovigheid en de Charybdis van de hyperscepsis. Welgedefinieerde criteria spelen hierbij een belangrijke rol. Wat hieraan voldoet, wordt beschouwd als authentiek en toegeschreven aan “de historische Jezus”; wat hieraan niet voldoet, geldt als onbeslist. Wie de Bijbel wat letterlijker wil nemen, mag dit materiaal aanvaarden; wie sceptisch is, kan het negeren; maar dat wat de toetsing doorstaat, zou – als het onderzoek in orde is – door iedereen moeten worden beschouwd als betrouwbaar. De gelijkenissen, zo had ik al snel in de smiezen, vallen niet in deze categorie.

Hierbij speelden voor mij twee argumenten een rol. Het eerste is dat vrijwel alle parabels voorkomen in slechts één bron:

  • óf de reconstrueerbare bron Q (drie);
  • óf het evangelie van Marcus (negen, waarvan er zeven zijn overgenomen door Matteüs en Lukas en mogen worden geëlimineerd);
  • óf Matteüs (elf);
  • óf Lukas (zeventien)

Omdat het genre niet goed is gedefinieerd, zijn er andere tellingen, maar de conclusie is hetzelfde: de gelijkenissen komen doorgaans uit maar één bron en dan geldt, heel simpel, het principe dat één bron geen bron is. Ze kunnen heel wel authentiek zijn en omwille van de schoonheid zou ik dat hopen, maar als historicus kan ik uitsluitend concluderen dat we de authenticiteit met de huidige criteria niet kunnen bepalen.

Gelijkenis van de wijze en dwaze maagden door Hieronymus II Francken
Gelijkenis van de wijze en dwaze maagden door Hieronymus II Francken

Eigen agenda

Mijn tweede argument was dat de oudste bronnen voor Jezus’ leer (Q en Marcus) minder gelijkenissen bevatten dan de latere. Het heeft er sterk de schijn van dat auteurs als Matteüs en Lukas de parabels benutten om hun eigen agenda te illustreren en dat blijkt ook wel uit de inhoud van de alleen door hen geciteerde gelijkenissen. Zo is het prachtige verhaal van de Barmhartige Samaritaan, waarin een niet-jood de held is, alleen te vinden in het Lukas-evangelie, dat een duidelijk oecumenische strekking heeft. De gelijkenis van de Dwaze Maagden kennen we alleen uit Matteüs en past goed in een vroeg christendom dat wacht op de almaar niet terugkerende Christus. Deze parabel is overigens ook bekend van Matteüs’ tijdgenoot Jochanan ben Zakkai, wat opnieuw duidt op een late datering.

Kortom, de gelijkenissen zijn weinig informatief en ik heb er daarom in mijn boek weinig mee gedaan. Je kunt hooguit constateren dat veel gelijkenissen, uit alle vier bronnen, tonen hoe het Koninkrijk Gods eruit zou zien. De conclusie dat Jezus parabels benutte om over de nabije toekomst te spreken, lijkt me daarom wel te verdedigen – maar je vraagt je af hoe hij anders dan met vergelijkingen kon spreken over iets dat niemand ooit had meegemaakt.

Een ander punt, dat ik me pas na het schrijven van mijn boek realiseerde, was hoe onzeker de betekenis van de gelijkenissen is. Ik heb een tijdje geleden geblogd over de Gelijkenis van de Talenten: het feit dat ze contextloos zijn overgeleverd maakt het mogelijk het woord “heer” zowel letterlijk als figuurlijk te nemen. In het eerste geval is de heer gewoon de meester van een groep slaven of dienaren in een alleszins werelds verhaal waarin de dienaar die weigert winst te nemen (en dus naar antieke maatstaven zuiver handelt) voor zijn goede daad wordt gestraft; in het tweede geval is de heer God zelf en heeft de dienaar die niet met zijn talenten woekert, het verkeerd gedaan. Diametraal tegengestelde interpretaties van hetzelfde verhaal dus, en wie opmerkt dat die ambiguïteit bedoeld kan zijn, bevestigt het punt dat ik maak: dat de betekenis van de gelijkenissen onduidelijk is. We zitten hier in een heel andere sfeer dan in die van Jezus’ kristalheldere halachische uitspraken. Echtscheiding is verboden – klaar uit. Goed geattesteerd, te vinden in vroege bronnen en zonder de geringste ambiguïteit.

Kortom, hoe mooi de gelijkenissen ook zijn: als historicus kan ik er betrekkelijk weinig mee. Vandaar dat ze in mijn boek een ondergeschikte rol speelden. Ik verwachtte dan ook niet zoveel van het nieuwe boek van John P. Meier, Probing the Authenticity of the Parables, het vorige maand verschenen vijfde deel van zijn in toenemende mate inaccuraat als “Marginal Jew-trilogie” aangeduide reeks over de historische Jezus. Daarover binnenkort meer.

Boek: Israel verdeeld – Jona Lendering

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×