Dark
Light

Wachten we op de barbaren?

“Beschaving is een permanente oefening in eerbied. Eerbied voor het goddelijke, de aarde, onze medemensen.” – Goethe
Auteur:
8 minuten leestijd
Joseph-Noel Sylvestre, The Sack of Rome by the Barbarians in 410. 1890
Joseph-Noel Sylvestre, The Sack of Rome by the Barbarians in 410. 1890
Het Nexus-instituut hield in 2015 de conferentie Waiting for the Barbarians. Tijdens deze conferentie gingen internationale schrijvers, historici en politici met elkaar in debat over de vraag hoe krachtig ons beschavingsideaal is en waarom er nog altijd ‘barbaren’ zijn. Oprichter-directeur van het Nexus Instituut, Rob Riemen, schreef als inleiding van deze conferentie onderstaand artikel:

Waiting for the Barbarians

In een gedicht uit 1898 beschrijft de Griekse dichter K.P. Kavafis tegen de achtergrond van het Romeinse Rijk een door overvloed decadent geworden stad waar de keizer, de senatoren, de retoren en de burgerij welhaast verlangend uitkijken naar de komst van de barbaren. Maar de barbaren komen niet, en de teleurstelling is groot. Kavafis eindigt zijn beschrijving van de verbeelde stad in zijn gedicht ‘Wachten op de barbaren’ met:

En wat moeten wij nu zonder barbaren. Die mensen waren tenminste een uitweg.
Vertaling G.H. Blanken

Konstantínos Kaváfis
Konstantínos Kaváfis
De komst van de barbaren zou een uitweg bieden uit de geestelijke leegte, de lethargie, de verveling en de gemakzucht waaraan deze stad ten prooi was gevallen. Op poëtische wijze illustreert Kavafis wat Edward Gibbon aantoont in zijn meesterlijke historische epos Verval en ondergang van het Romeinse Rijk (1788): de beschaving van onze Oudheid ging primair ten onder aan het verval van binnenuit, wachtend op de barbaren die uiteindelijk wel zouden komen.

In 1794, wanneer met het tot wasdom komen van de Verlichtingsidealen de Europese beschaving een nieuwe bloei doormaakt, is het Friedrich Schiller die in zijn achtste brief over ästhetische Erziehung onverwacht de pijnlijke vraag stelt: ‘Hoe komt het dat wij nog steeds barbaren zijn?’ Enkele decennia later, in 1831, geeft zijn oude vriend Goethe in een gesprek met Johann Peter Eckermann op deze vraag het volgende antwoord:

‘[de historicus Barthold ] Niebuhr heeft gelijk gehad toen hij een barbaarse tijd voorspelde. Die is al begonnen, we leven er middenin, want waaruit bestaat de barbarij anders dan dat men het voortreffelijke niet erkent?’

Weer een paar jaar later is het Alexis de Tocqueville die in zijn observaties Over de democratie in Amerika (1840) noteert:

‘Omdat de Romeinse beschaving ten onder is gegaan door de invasie van de barbaren, zijn wij wellicht te zeer geneigd te geloven dat de beschaving niet op een andere manier ten onder kan gaan.’

Joseph-Noel Sylvestre, The Sack of Rome by the Barbarians in 410. 1890
Joseph-Noel Sylvestre, The Sack of Rome by the Barbarians in 410. 1890
Onschuldige mensen die voor het oog van een camera worden onthoofd of levend worden verbrand, en deze gruwelbeelden vervolgens als een spektakelstuk de wereld insturen; een redactie die in koelen bloede wordt vermoord omdat zij spotprenten publiceert; fanatici die martelen en o zo graag zelf martelaar willen worden. Moderne slavernij, georganiseerde verkrachtingen, een grootmacht die landen binnenvalt omwille van meer Lebensraum. Vol ongeloof, afschuw, verbijstering en angst vernemen we het nieuws over zo veel wreedheid, zo veel geweld, zo veel barbarij. Onze eigen Europese geschiedenis is mede getekend door brandstapels, guillotines, martelingen en martelaren, slavernij en rooftochten, maar dat alles hebben we gehad, dat is lang geleden en nu voorbij. Bij ons heerst nu beschaving.

Dat denken we. En dat dachten we in het begin van de twintigste eeuw toen de Europese cultuur aan zijn zenit was en we geen vermoeden hadden hoe gemakkelijk en hoe gauw de Europese beschaving kon ontaarden in de grootste barbarij, de meest onvoorstelbare wreedheid waaraan Auschwitz en de Goelag voor altijd verbonden zijn. En tot op de dag van vandaag kunnen we nog steeds niet echt begrijpen, hebben we nog steeds niet echt een antwoord op de vragen die bijvoorbeeld Max Horkheimer, Theodor Adorno, Thomas Mann, Albert Camus en George Steiner wel moesten stellen:

Hoe kan een hoge vorm van beschaving in een nieuwe barbarij verzinken? Vanwaar dit kwaad? Vanwaar het nihilisme? Waarom humaniseerden de humaniora niet? Wat ging er mis met de rede?

Twee alinea’s uit het besluit van De verdronkenen en de geredden (1986) die Primo Levi slechts enkele maanden voor zijn zelfgekozen dood schreef, lezen als zijn testament, zijn getuigenis en als een waarschuwing aan ons, die ons in een beschaafde maatschappij voor altijd veilig wanen:

Voor ons wordt het hoe langer hoe moeilijker om met jonge mensen te praten. We voelen dat als onze plicht en tegelijk als een risico: het risico dat we als een anachronisme worden beschouwd, dat er niet naar ons wordt geluisterd. Maar er moet naar ons geluisterd worden: wij allen zijn, boven onze persoonlijke ervaringen uit, getuigen geweest van een fundamenteel, onverwacht gebeuren, fundamenteel juist omdat het zo onverwacht was, omdat niemand het had voorzien. Het is gebeurd tegen alle verwachtingen in: ongelooflijkerwijs is het gebeurd dat een heel volk, een beschaafd volk dat de opbloei van Weimar nog maar juist achter zich had, zich achter een charlatan schaarde om wie men nu alleen nog maar kan lachen; en toch is Adolf Hitler gehoorzaamd en bejubeld tot de catastrofe toe. Het is gebeurd en kan dus weer gebeuren; dat is de kern van wat we te zeggen hebben.

Het kan gebeuren, overal. Ik wil noch kan zeggen dat het ook zal gebeuren: zoals ik al eerder zei, is het weinig waarschijnlijk dat alle factoren die de naziwaanzin hebben ontketend, opnieuw gelijktijdig voorhanden zullen zijn, maar er zijn enkele voortekens. Geweld, ‘nuttig’ of ‘nutteloos’, voltrekt zich onder onze ogen; het waart rond, in losse, particuliere episodes of als illegaliteit van staatswege, in allebei de werelden die we de Eerste en de Tweede plegen te noemen, de parlementaire democratieën en de communistische landen. In de Derde Wereld is het endemisch of epidemisch. Het wachten is alleen op een nieuwe charlatan (en aan kandidaten ontbreekt het niet) die het organiseert, legaliseert, tot een noodzaak en een plicht verklaart en de wereld vergiftigt. Van weinig landen kan men garanderen dat ze immuun zouden zijn voor een nieuwe vloedgolf van geweld, opgestuwd door onverdraagzaamheid, machtswellust, economische motieven, religieus of politiek fanatisme, rassentwisten. Daarom moeten we onze zintuigen scherpen en profeten, verleiders, al diegenen die uit de lucht gegrepen ‘mooie woorden’ zeggen en schrijven, wantrouwen. Vertaling Frida De Matteis-Vogels

Deze woorden en de opmerkingen van Schiller, Goethe en De Tocqueville indachtig, doen we er wijs aan ons niet blind te staren op de barbaarse toestanden aan de grenzen van Europa, maar omwille van het voortbestaan van onze eigen beschaving te beginnen met onszelf een aantal ongemakkelijke, want kritische vragen te stellen.

Waarom zijn we nog steeds barbaren?

In zijn traktaat Over de menselijke waardigheid (1487) laat de Europese humanist Pico della Mirandola het Opperwezen over de natuur en bestemming van de mens het volgende uitspreken:

‘We hebben u niet hemels of aards, niet sterfelijk of onsterfelijk gemaakt, opdat ge als een vrij en soeverein kunstenaar uzelf boetseert en modelleert in de vorm, die ge verkiest. Het staat u vrij om in het lagere, het dierenrijk te ontaarden; maar ge kunt u ook verheffen in het hogere, het goddelijk rijk door eigen wilsbeschikking.’

Doctor Faust – Thomas Mann
Doctor Faust – Thomas Mann
Als dit zo is, dan is de mens dus vrij en kan hij kiezen. Maar wat is het dat mensen doet neigen en vervallen tot barbarij? Wie zijn er barbaars en wat voedt barbarij? Is het, nu zo veel extremisten handelen in naam van de islam, gerechtvaardigd deze religie aan te duiden als een voedingsbodem van barbarij? Maar wat dan te doen met het feit dat zo veel islamitische extremisten en jihadisten geboren en getogen zijn in Europa? Hoe kan het dat zij niet ontvankelijk bleken voor het Europees beschavingsideaal? Wat voedt fanatisme, destructivisme en zelfdestructie? En wat is ons antwoord op de nog immer onbeantwoorde vraag die de twintigste-eeuwse geschiedenis opwerpt: hoe kan een hoge cultuur zo gemakkelijk zo gauw tot de meest gruwelijke barbarij vervallen? Vanwaar het verraad van intellectuelen en wetenschappers? Waarom is er, zoals Thomas Mann in zijn roman Doctor Faustus aantoont, een nabuurschap tussen estheticisme en barbarij? En vanwaar het moordzuchtige nihilisme? Is er een relatie tussen Nietzsches ‘dood van God’ en barbarij? Aan welke symptomen herken je een beschaving in verval? En wat zouden Schiller, Goethe en De Tocqueville als zij nu zouden leven, wel zien dat wij nu (nog) niet zien?

Hoe beschaafd zijn wij?

Wat behoedt ons voor het verval in barbarij? Wat beschermt ons tegen barbarij? Het antwoord op deze vragen is altijd één woord dat het sjibbolet is geworden voor een rechtvaardige, vreedzame samenleving: beschaving.

Maar wat is beschaving? In zijn kleine en briljante geschrift Handorakel en de kunst van de voorzichtigheid (1646) vat Baltasar Gracián dit idee als volgt kort maar krachtig samen:

‘De mens wordt als barbaar geboren; ontwikkeling bevrijdt hem van het dierlijke. Cultuur vormt hem tot mens, hoe hoger ontwikkeld, hoe hoger hij staat.’

Waarmee Gracián maar duidelijk wil maken dat je een barbaar bent als je niet over de enige kennis beschikt die voor de menselijke waardigheid telt: dat je je moet oefenen in de deugden en geestelijke waarden die een harmonisch bestaan met je medemensen mogelijk maken. Dit ideaal weerklinkt ook in Goethes visie op beschaving:

‘Beschaving is een permanente oefening in eerbied. Eerbied voor het goddelijke, de aarde, onze medemensen en zo voor onze waardigheid.’

Als dit beschaving is, wat zijn dan de waarden die wij in onze tijd cultiveren? Zijn het universele waarden of sluit het postmoderne tijdperk (‘post-cultuur’, aldus George Steiner) dat juist uit? En wat is het fundament van onze moraal? Soms wordt er nog verwezen naar ‘de bronnen van onze beschaving’, dat wil zeggen: jodendom, christendom, Griekse filosofie en de maatschappelijk-juridische ordening van de Romeinen. Maar zijn deze bronnen ondertussen niet al opgedroogd, want hoe levend zijn deze tradities eigenlijk nog? Religie, kunst en filosofie worden van oudsher aangemerkt als dragers van een beschaving. Gezien de zeer beperkte maatschappelijke relevantie die we nu nog aan kunst en cultuur toekennen, mogen we echter ook bij deze ‘beschavende krachten’ een groot vraagteken plaatsen. Onmiskenbaar daarentegen zijn de dominantie van wetenschap en technologie voor ons wereldbeeld en mensvisie. Maar heeft Nietzsche gelijk als hij in 1880 in een van de nagelaten fragmenten voor zijn boek Morgenrood schrijft:

‘Een tijdperk van barbarij begint, en de wetenschappen zullen hem dienen!’

Zal dan de ratio, zal rationalisme uitkomst bieden als pijler voor ons beschavingsideaal?

Ondertussen groeit overduidelijk het politiek-maatschappelijk onbehagen in de maatschappij. Nationalistische en fascistische bewegingen voeden opnieuw een politiek van angst, en het vertrouwen in de politieke elites daalt gestaag. Het is bekend waartoe deze fenomenen kunnen leiden en de vraag is dan ook wat het vertrouwen in de Europese politiek kan herstellen.

Dokter Zjivago - Boris Pasternak
Dokter Zjivago – Boris Pasternak
In een sombere brief uit mei 1960 over de maatschappelijke ontwikkelingen in Europa, schrijft Giangiacomo Feltrinelli, uitgever van de in de Sovjet-Unie verboden roman Dokter Zjivago, aan Boris Pasternak over het tijdperk van het Vierde Rijk dat volgens hem nu is aangebroken:

‘Dat “Vierde Rijk” is het tijdperk van de compromissen, het geld en de intellectuele armoede.’

Leven wij in een geldheerschappij, en cultiveren media en onderwijs vooral de domheid? Welke invloed heeft dat op onze beschaving? En wat kun je veranderen als ‘dit is wat de mensen willen’? En als het onderwijs al geen geestelijke vorming meer wil bieden, wat dan wel?

Grote verhalen, grote idealen; dat zijn de wezenskenmerken van elke beschaving, omdat in die verhalen en idealen mensen zich met elkaar en hun geschiedenis verbonden weten en (in elk geval voor even) verheven worden uit hun alledaagse beslommeringen door een visie op hoe de toekomst zou moeten zijn. Maar in het interbellum noteert Robert Musil, werkend aan zijn onvoltooide roman De man zonder eigenschappen, als een van de ideeën waaraan zijn roman expressie moet geven, dat we terecht zijn gekomen in een tijdperk zonder Groot Verhaal of Bindend Ideaal:

‘Elke tijd moet een leidraad hebben, een raison d’être, een evenwicht tussen theorie en ethiek, God enzovoort. Het tijdperk van het empirisme heeft dat nog niet bereikt.’

Hebben we nog een Groot Verhaal, of zijn we de verhalen moe? Geloven we zelf nog in een beschavingsideaal en wat hebben we daarvoor over, of wachten ook wij, vol van overvloed en onbehagen, op de barbaren?

~ Rob Riemen
Rob Riemen is oprichter-directeur van het Nexus Instituut.

×