Dark
Light

West-Friesland in de Tachtigjarige Oorlog

Gevangen tussen twee kwaden
Auteur:
9 minuten leestijd
Oude kaart van West-Friesland
Oude kaart van West-Friesland

Al vanaf het begin van de zestiende eeuw waren er in West-Friesland spanningen op religieus gebied. Steeds meer mensen waren de geldzucht, zedeloosheid en gebrekkige geloofskennis van de katholieke geestelijkheid beu en keerden zich van de moederkerk af. Zij raakten in de ban van nieuwe geloofsovertuigingen, zoals die van de protestante theologen Maarten Luther en Johannes Calvijn.

Karel V en zijn hond, een schilderij van Jakob Seisenegger uit 1532
Karel V en zijn hond, een schilderij van Jakob Seisenegger uit 1532
In 1527 noemden de Staten van Holland Hoorn een van de meest door ‘Lutherij’ geïnfecteerde steden. Maar ook het gedachtegoed van de doopsgezinden, die een nieuw rijk willen stichten gebaseerd op de Bijbel en de Tien Geboden, viel in West-Friesland in vruchtbare aarde.

De opstelling van het Spaanse gezag in de Nederlanden tegenover deze ‘afvalligen’ was klip en klaar. Hun overtuigingen stonden gelijk aan ketterij en daarop stond de doodstraf. In 1550 scherpte keizer Karel V de maatregelen tegen ketterij nog eens aan. Ze waren zo streng, dat ze de bijnaam bloedplakkaten kregen.

Het optreden van de West-Friese overheid tegen andersgelovigen was veel toleranter. Af en toe traden de burgemeesters en schepenen hard op, zoals in 1535, toen in Hoorn vijf doopsgezinden wegens ketterij ter dood gebracht werden. Geheel volgens de regels werden de twee vrouwen verdronken en de drie mannen onthoofd. Hun lichamen werden op een rad en hun hoofden op een staak geplaatst. Maar in de regel waren de West-Friese overheden uit angst voor sociale onrust, tolerant tegenover de dissidente stromingen. Zolang het geloof niet al te opzichtig werd beleden, stond de lokale overheid dat oogluikend toe.

De geloofsstrijd verdeelde zowel het bestuur als de bevolking. De aanhang van de katholieke kerk en de protestante stromingen verschilde van stad tot stad en van dorp tot dorp.

Protestante lente

In 1566 kwamen zaken in een stroomversnelling. In dat jaar dienden zo’n 200 edelen bij Margaretha van Parma een smeekschrift in. Daarin vroegen zij de landvoogdes een einde te maken aan de vervolging van andersgelovigen en het optreden van de gehate Inquisitie. Hun actie leek succes te hebben; Margaretha van Parma zegde toe de activiteiten van de Inquisitie op te schorten.

Daarop brak een soort ‘protestante lente’ uit. Overal begonnen andersgelovigen openlijk voor hun overtuigingen uit te komen. In juli 1566 vond bij klooster Nieuwlicht in Westerblokker (nabij Hoorn) de eerste hagepreek in Holland boven het IJ plaats. Duizenden kwamen in een weiland luisteren naar de preek van de Alkmaarse mandenmaker Jan Arentsz. De ‘protestante lente’ mondde echter uit in gewelddadige incidenten. Vanuit de Zuidelijke Nederlanden trok in de tweede helft van 1566 een ware beeldenstorm over het land. In het hele land werden kerken en kloosters geplunderd en priesters en kloosterlingen gemolesteerd. Aan West-Friesland ging deze beeldenstorm voorbij. Door de tolerante houding van de lokale overheden waren de tegenstellingen hier minder scherp. Wel sloten vele kerken voor de zekerheid hun deuren.

Het harnas van de hertog van Alva (BDM)
Het harnas van de hertog van Alva (BDM)

Spaanse vervolging andersgelovigen

Aan de ‘protestante lente’ kwam even snel een eind als zij begonnen was. Toen de Spaanse koning Filips II – een streng gelovig katholiek – van de situatie in de Nederlanden op de hoogte werd gebracht, besloot hij krachtdadig op te treden en de beeldenstormers te bestraffen. Hiertoe stuurde hij in 1567 Fernando Alvares de Toledo, de hertog van Alva, met een legermacht naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen.

De hertog liet er geen gras over groeien. Hij liet de leiders van de opstandige edelen, voor zover ze nog niet gevlucht waren, arresteren en bracht de graven Van Egmont en Hoorne ter dood. Hij stelde een Raad van Beroerten in die de vervolging van andersgelovigen krachtdadig ter hand nam. In vijf jaar tijd werden bijna 9.000 mensen uit alle lagen van de bevolking opgepakt en verhoord. Duizend van hen werden ter dood gebracht. Nog veel meer zagen hun bezit verbeurd verklaard worden.

Geuzenverzet vanuit Duitsland

Wie kon, vluchtte naar het buitenland. Vooral in Duitsland vonden veel protestanten een veilig heenkomen. Onder hen ook prins Willem van Oranje die zich steeds meer ontpopte als de leider van de ontevredenen. Vanuit Duitsland werd het gewapende verzet tegen het Spaanse gezag georganiseerd. De opstandelingen tooiden zich met de spreekwoordelijke geuzennaam. Voor de achterblijvers werd het leven er niet aangenamer op. Stadshistoricus Theodorus Velius schreef in zijn kroniek van Hoorn:

‘Degenen die hier bleven, leefden voortdurend in grote angst en vrees, want niemand was zeker van zijn leven.’

Soldatenterreur in West-Friesland

Het was niet alleen het Spaanse gezag dat de druk op de bevolking opvoerde. In de maanden voor de komst van de hertog van Alva probeerde Hendrik van Brederode, één van de leiders van het Verbond van Edelen, de West-Friese steden in het kamp van de Prins van Oranje te krijgen en over te halen in opstand te komen tegen de Spaanse koning.

Toen zijn missie mislukte, vluchtte hij naar het Duitse Emden en liet zijn huurlingenleger van 2.400 Waalse soldaten achter in West-Friesland. Die terroriseerden vervolgens een winter lang de regio. Ze eisten voedsel en schepen om ook naar Emden te kunnen vluchten. Om hun eis kracht bij te zetten trokken ze een spoor van vernieling, intimidatie en roof door West-Friesland.

In mei 1567 moest het Klooster Bethlehem bij Zwaag – onder de rook van Hoorn – het ontgelden. Het regulierenklooster werd geplunderd en in brand gestoken. De Spanjaarden beletten echter het vertrek van de soldaten. Pas in mei 1568 scheepten de soldaten zich eindelijk in Medemblik in. Op schepen die door de steden en dorpen in de regio waren betaald, want die waren de soldatenbende liever kwijt dan rijk.

Daarmee was West-Friesland nog niet van gewapende opstandelingen af. In 1568 trok ene Dirck Maertensz van Schagen met een groep van 28 landlopers, ballingen, ‘vagabonden en andere malfactoirs’ door de regio. Hij had een commissiebrief van de graaf van Hoogstraten op zak, die hem machtigde enkele steden voor Oranje in te nemen. Hun roof- en strooptocht eindigde in Zwaag bij het klooster Bethlehem, waar ze door de schutterij van Hoorn werden ingerekend. Dirck Maertensz van Schagen en vier andere aanvoerders werden in Den Haag opgehangen, de rest eindigde op de Roode Steen in Hoorn aan de galg.

Replica van de Roode Steen in Hoorn op het gelijknamige plein - cc
Replica van de Roode Steen in Hoorn op het gelijknamige plein – cc

Drastische Spaanse belastingmaatregelen

In de jaren die volgden leefde de West-Friese bevolking tussen hoop en vrees. De economie had ernstig te lijden onder de gespannen situatie. Om de kosten van zijn legermacht te kunnen betalen voerde de hertog van Alva een aantal drastische belastingmaatregelen in, waaronder een tiende penning op alle koopwaar. Daarmee groeide de haat, die hem voordien al vanwege zijn wreedheid rijkelijk ten deel gevallen was, alleen maar. Velen die op het gebied van de godsdienst aan zijn kant stonden kregen een stevige afkeer van zijn handelen en verlangden naar een gelegenheid om de zaken te keren, schreef Velius.

Geuzen verstoren handel en winnen terrein

Maar ook van de acties van de opstandelingen ondervond de West-Friese economie veel last. Vanuit Emden voerden de geuzen een guerrillatactiek over water. Ze kaapten talloze handelsschepen waarmee zij niet alleen hun eigen schatkist vulden, maar ook de handel probeerden te verstoren. Overal gonsde het van de geruchten over plannen voor invallen in West-Friesland en de overname van Enkhuizen, Hoorn en Medemblik door Oranje. Die steden waren vooral gebaat bij rust en wilden zich niet in het ene of andere kamp laten trekken.

Net zoals ze de Spaanse huurlingenlegioenen buiten de poorten probeerden te houden, leverden ze ook hun bijdrage in het bestrijden van de geuzen. In 1570 vochten West-Friese schepen mee in een zeeslag tegen de geuzen, die op de Ems werden verslagen.

Daarmee was de dreiging niet weg. Sterker nog, de geuzen wonnen steeds meer aan kracht. In maart 1571 veroverden ze een handelsvloot van maar liefst 31 schepen, die ze pas na betaling van veel losgeld vrijgaven. Ook deden ze geregeld invallen in het Noorderkwartier, waarbij ze rijke burgers gevangen namen die ze pas na betaling van losgeld lieten gaan. Sommige dorpen kochten plundering af. Het dorp Westwoud (midden in de driehoek Hoorn, Enkhuizen en Medemblik) koos voor permanente bewaking. Dit schetst de spanning die er in het gebied heerste.

Allerheiligenvloed

Willem van Oranje geschilderd door Anthonie Mor omstreeks 1554
Willem van Oranje geschilderd door Anthonie Mor omstreeks 1554
En alsof de Spaanse belastingmaatregelen en de acties van de geuzen nog niet genoeg schade hadden toegebracht aan de economie, braken op 1 november 1570 de zeedijken op vele plaatsen door in de zwaarste noordwesterstorm sinds mensenheugenis. Deze Allerheiligenvloed zette vrijwel geheel oostelijk West-Friesland onder water. Alleen de Zwaagdijk en enkele hoger gelegen wegen staken er nog boven uit. Tegen 1572 stond het water de West-Friezen zowel letterlijk als figuurlijk aan de lippen.

West-Friesland kiest de kant van Willem van Oranje

In het jaar 1572 nam de situatie in West-Friesland een nieuwe wending. Ontevreden over het harde optreden van het Spaanse gezag tegen andersgelovigen, de moordende belastingen en hunkerend naar een onbedreigde doorvaart voor de eigen handels- en haringvloot koos Enkhuizen in mei 1572 de kant van de Prins van Oranje. Niet lang daarna volgden ook Hoorn en de andere steden in het Noorderkwartier.

Ineens waren de rollen omgedraaid. Niet langer de katholieken maar de protestanten kregen het voor het zeggen. Veel bannelingen keerden terug. Het was wachten op de Spaanse reactie.

Platteland draait op voor inkwartiering geuzen

Om daarop voorbereid te zijn werden in alle haast enkele geuzenvendels naar West-Friesland overgebracht. De steden hielden deze ongeregelde troepen buiten de poort, waardoor het platteland de volle last van de inkwartiering te dragen kreeg. En die last was niet gering. Er zijn twee lange rekeningen bewaard gebleven die een beklemmend beeld geven van wat de inkwartiering van het vendel van kapitein Nicolaes Ruychaver voor een plaats als Wognum betekende. De kosten over 1572 bedroegen 8.261 gulden, een bedrag dat door honderdvijftig huisgezinnen moest worden opgebracht. Geen wonder dat de dorpen bezwaar maakten tegen de inkwartiering. De enige oplossing was dat de dorpen om beurten de soldaten voedden en huisvestten. In de dorpen Blokker en Zwaag (mogelijk ook Westwoud) werd enige tijd het vendel van kapitein Appel ondergebracht.

Overlast, afpersing en geweld

Een genoegen was dat bepaald niet. Stadshistoricus Velius beschrijft in zijn kroniek beeldend hoe de soldaten zich gedroegen. Omdat de soldaten dikwijls geen soldij ontvingen, teerden zij op de dorpsbewoners. Zij zogen deze uit tot op het bot. De geuzen waren niet tevreden met boerenkost en dwongen de mensen dikwijls voordat zij wilden gaan eten, voor ieder van hen een gulden per dag te betalen. Bij degene die niet wilde betalen, kwamen ze met hele rotten tegelijk het huis binnen en dronken één, twee of zelfs drie tonnen bier leeg. En voordat zij vertrokken, braken ze kisten, kasten en andere meubelen open en namen daaruit wat van hun gading was. En als de mensen in woord of daad ook maar enige tegenstand boden, werden ze half of zelfs helemaal dood geslagen.

De soldaten hielden er verschillende praktijken op na om mensen geld af te persen. Met een stuk of twee, drie rotten kwamen ze een dorp in. Ze haalden de rijkste bewoners uit hun huis en dreigden die naar hun legerplaats of schans te brengen en daar te laten ophangen, tenzij ze hun een som geld overhandigden. Ook zware martelingen werden niet geschuwd. ‘Dit alles ongestraft en zonder dat er enig onderzoek naar de misdadigers ingesteld werd’, tekent Velius op.

Twee schilderijen van David Vinckboons, ’Boerenverdriet’ en ‘Boerenvreugd’, geven een indringend beeld van de enorme overlast die de boeren ondervinden van de soldaten.

Boerenverdriet, David Vinckboons (I) (atelier van), na ca. 1619 (collectie Rijksmuseum)
Boerenverdriet, David Vinckboons (I) (atelier van), na ca. 1619 (collectie Rijksmuseum)

Boerenbedrijvigheid valt stil

Aan werken kwamen de boeren nauwelijks meer toe. Ze werden verplicht militaire en arbeidsdiensten te verrichten. Ze moesten schansen versterken, in de winter kilometers lange bijten in het ijs hakken en wachtlopen. Geen wonder dat alle bedrijvigheid op het platteland stil kwam te liggen. Ook in Westwoud, een relatief arme boerengemeenschap van 54 huishoudens. Samen hielden de boeren daar niet meer dan 200 koeien. Zelfs de rijkere boeren hadden er niet meer dan 10 tot 12. En ook zij moesten hun bijdrage aan de oorlog leveren.

Schilderij van de slag op de Zuiderzee door Abraham de Verwer
Schilderij van de slag op de Zuiderzee door Abraham de Verwer

Spaanse strafexpeditie

In het najaar van 1573 lijkt een Spaanse strafexpeditie op handen. Landvoogd Graaf Maximiliaan van Bossu bracht in Amsterdam een kleine armada in gereedheid om de opstandige steden eens een lesje te leren. Jacob Claes Gons en Jan Does uit Westwoud werden opgeroepen om op één van de West-Friese schepen te dienen. Ze kwamen echter niet opdagen, waarmee ze lijf en goed verbeuren.

Na de Slag op de Zuiderzee, waar de Spaanse vloot verrassend verslagen werd, moesten Gons en Does hiervoor bij de schout van Westwoud verantwoording afleggen. Jacob Gons beweerde dat hij ziek was. Jan Does wond er geen doekjes om; zijn drie zonen dienden al op de vloot. Maar een nog principiëler bezwaar was dat hij geen twee heren kon dienen.

Gevangen tussen twee kwaden

Ziedaar het dilemma van de Westwouder boeren in een notendop. In die onrustige, onzekere en gewelddadige situatie is het niet verbazingwekkend dat iemand in Westwoud besloot zijn kapitaal in een pot te stoppen en te begraven. Voor betere tijden…

~ Ad Geerdink – Directeur Westfries Museum
Artikel naar aanleiding van vondst muntschat Westwoud

Overzicht van boeken over de Tachtigjarige Oorlog

×