Dark
Light

William Rex, een scheepsmodel van formaat

Rijksmuseumobject
Auteur:
4 minuten leestijd
De William Rex (Rijksmuseum Amsterdam)

‘Een pronkscheepjen’ wilde ze, de bestuurders van de Zeeuwse admiraliteit, voor hun vergaderzaal in de Abdij van Middelburg. Het ‘scheepken op de kleyne mate gemaekt’ stond symbool voor de core business van de admiraliteit: het onderhouden van de Zeeuwse oorlogsvloot ter bescherming van het land en de handel op zee. Klein uitgevallen is het model allerminst: het is ruim 5 meter lang en meer dan 4,5 meter hoog.

Zicht op het galjoen en de gekroonde leeuw als boegbeeld (Rijksmuseum Amsterdam)
De oorlogsvloot was instrumenteel voor de grote welvaart van de Republiek. Geld werd vooral verdiend met koopvaart en visserij. De Republiek beschikte in de zeventiende eeuw over de grootste handelsvloot van Europa. Nederlandse schippers waren transporteurs par excellence: in hun schepen vervoerden zij niet alleen Hollandse waar, ook Noors hout, Pools graan, Franse wijnen of Engelse wol bevond zich vooral aan boord van Nederlandse schepen. Bij aanvang van de zeventiende eeuw vertoonden Nederlandse schepen zich ook steeds vaker op de kusten van Azië, Afrika en Amerika, altijd weer op zoek naar nieuwe handelsmogelijkheden en afzetmarkten.

De bloeiende economie van de Republiek leidde ook tot afgunst bij haar buren Engeland en Frankrijk. En aangezien deze welvaart vooral op zee werd vergaard, was de Republiek daar ook het meest kwetsbaar. Een grote oorlogsvloot had tot taak de koopvaart en visserij tegen allerlei dreigingen te beschermen. Tegen vijandelijke schepen, kapers en piraten bijvoorbeeld, maar ook moest zij er zorg voor dragen dat de belangrijkste scheepvaartroutes, door Het Kanaal, de Sont en de Straat van Gibraltar, niet voor Nederlandse schepen zouden worden afgesloten.

Er was ten tijde van de Republiek echter geen sprake van één vlootorganisatie. De Republiek kende eigenlijk vijf verschillende vloten die in tijden van oorlog gezamenlijk optraden. Holland alleen al kende drie admiraliteiten die waren gevestigd in Amsterdam, Rotterdam (de Maze) en afwisselend in Hoorn of Enkhuizen (Noorderkwartier). Daarnaast hadden Zeeland en Friesland beiden een eigen admiraliteit. Het opperbevel was officieel in handen van de stadhouder als admiraal-generaal, maar in de praktijk werd deze taak toevertrouwd aan een luitenant-admiraal van een van de vijf admiraliteiten. De admiraliteit van Amsterdam maakte, als de grootste van de vijf, gewoonlijk aanspraak op deze post, wat werd tegengesproken door de admiraliteit van de Maze omdat het de oudste was; het is illustratief voor de grote rivaliteit die tussen de verschillende admiraliteiten twee eeuwen bestond.

De William Rex ten voeten uit (Rijksmuseum Amsterdam)
De William Rex ten voeten uit (Rijksmuseum Amsterdam)

De Zeeuwse admiraliteit kende een lange geschiedenis. De Middelburgse vergaderzaal was versierd met vlaggen en wimpels die tijdens de Opstand op Spaanse schepen waren veroverd. Aan de wanden hingen portretten van Zeeuwse admiraals, zoals de broers Johan en Cornelis Evertsen, en van de beroemdste Zeeuw in Hollandse zeedienst, Michiel de Ruyter. Het is niet verwonderlijk dat in 1697 volgens de bestuurders ook een model van een oorlogsschip in deze ruimte zeker niet zou misstaan.

Detail van het achterschip. Onder de vlaggemast het monogram ‘RWR’ waaraan het scheepsmodel haar huidige, maar fictieve naam William Rex ontleent (Rijksmuseum Amsterdam)

Het scheepsmodel werd voor tenminste 70 Vlaamse ponden besteld, een fors bedrag, en in de winter van 1697-1698 vervaardigd op dezelfde Vlissingse scheepswerf waar de Zeeuwse oorlogsschepen werden gebouwd. Het maken van modellen van schepen was in de zeventiende eeuw zeker geen vanzelfsprekendheid; er zijn maar weinig scheepsmodellen uit deze periode bekend. In dit geval werd de bouw ter hand genomen door meerdere scheepsbouwers en de versiering door een beeldhouwer, waarbij zij allen hun dagelijkse werkzaamheden dit keer op schaal uitvoerden. Die schaal is echter niet geheel duidelijk. Omdat de Zeeuwse voetmaat twaalf duimen telt, ligt een schaal van 1:12 voor de hand; het rekent gemakkelijk. Dit levert echter een te klein scheepsmodel op. De gehanteerde schaalverhouding zal daarom tussen de 1:12 en 1:13 hebben gelegen.

De detaillering is verbluffend. Het houtsnijwerk, de kanonnen en tuigage zijn met grote zorg uitgevoerd. Op de voorsteven is een gekroonde leeuw te zien, een verwijzing naar stadhouder Willem III (1650-1702) die vanaf 1689 ook koning van Engeland was. Dit is niet de enige scheepssier die naar hem verwijst; op het achterschip is het door Willem III gedragen Sint-Joriskruis aangebracht met daar omheen vier keer het monogram ‘RWR’, wat staat voor ‘Regens William Rex’. Aangezien het scheepsmodel zelf geen naam draagt, ook uit de archieven blijkt dat niet, is het gaandeweg naar deze versiering vernoemd: William Rex.

Een van de meest gestelde vragen is of het scheepsmodel bij de bouw een bestaand schip heeft voorgesteld. Daar lijkt het niet op. Op basis van haar lengte en 74 kanonnen – kanons of stukken in marinetaal – zou het ‘slechts’ een schip van het tweede charter zijn. De grootste schepen in de vloot, het eerste charter, telden 80 tot 96 stukken geschut. Het waren deze schepen die als vlaggenschip dienden en aan boord waarvan de admiraal zich bevond. Het ligt daarom niet erg voor de hand dat het admiraliteitscollege bij het bestellen van dit prestigieuze pronkmodel voor een schip van de tweede rang zou hebben gekozen. De beschikbare ruimte van de vergaderzaal zal hier echter de doorslag hebben gegeven, maar ook dan blijft de William Rex nog steeds een scheepsmodel van formaat.

~ Jeroen van der Vliet is conservator maritieme collecties in het Rijksmuseum
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op 13 november 2012

Het scheepsmodel tentoongesteld in het Rijksmuseum, ca 1930 (Rijksmuseum Amsterdam)
×