Dark
Light

Ariërverklaring voor Nederlandse ambtenaren (1940)

Auteur:
4 minuten leestijd
Detail van de ariërverklaring
Detail van de ariërverklaring

Vanaf 6 oktober 1940 werden in opdracht van de Duitse bezetter vraagformulieren naar Nederlandse ambtenaren gestuurd om uit te zoeken welke ambtenaren van Joodse afkomst zijn. In deze zogenoemde ariërverklaringen moest men van zichzelf en ook eventueel van de echtgenoot opgeven of men Joods is of niet.

Al vanaf het begin van de Duitse bezetting waren er allerlei discriminerende maatregelen genomen tegen Joodse inwoners. Zo mochten Joden vanaf 1 juni 1940 bijvoorbeeld geen deel meer uitmaken van de civiele luchtbeschermingsdienst. En in juli bepaalde de bezetter dat Joden niet mochten deelnemen aan de Arbeitseinsatz, de tewerkstelling in Duitsland. Later die maand werd ook nog een verbod uitgevaardigd op ritueel slachten volgens Joodse spijswetten. En in september werd een begin gemaakt met de ‘opschoning’ van het ambtenarenapparaat. De bezetter bepaalde toen dat Joden niet als ambtenaar aangenomen of bevorderd mochten worden. Deze regel gold ook voor ambtenaren die met een Jood waren getrouwd. In het eerste bezettingsjaar kondigde de bezetter in totaal vijftien anti-Joodse verordeningen af.

Ariërverklaring

In een poging het hele ambtenarenapparaat te ‘zuiveren’ van Joodse medewerkers werden er vanaf 6 oktober 1940 vervolgens vraagformulieren naar ambtenaren gestuurd. Met deze in te vullen verklaring, die bekend kwam te staan als de ariërverklaring, wilde de bezetter inzichtelijk krijgen welke openbare functies bekleed werden door Joden zodat deze vervolgens ontslagen konden worden. Wie de verklaring weigerde te ondertekenen mocht sowieso vertrekken. Uiterlijk 1 november 1940 moesten de verklaringen allemaal ingevuld teruggestuurd zijn.

Inhoud van de verklaring:

Ingevulde ariërverklaring

 Lodewijk Ernst Visser
Lodewijk Ernst Visser (Publiek Domein – wiki)
De ariërverklaringen werden verstuurd door het Nederlandse ambtenarenapparaat. De Hoge Raad, het hoogste Nederlandse rechtscollege, kwam niet in opstand tegen de verklaring hoewel deze in strijd was met de grondwet. Het rechtscollege had met Lodewijk Ernst Visser op dat moment zelf een Joodse president. Na twee (niet genotuleerde) vergaderingen, waaraan de president zich had onttrokken, besloot de meerderheid van de overige leden van de Hoge Raad de ariërverklaring niet te weigeren. Lodewijk Ernst Visser kreeg kort hierna zijn ontslag als president aangezegd. Een jaar werd hij vervangen door een pro-Duitse buitenstaander. Eind 2011 verscheen er een boek getiteld De Hoge Raad in de Tweede Wereldoorlog waarin ook teruggekeken werd op deze zaak. De toenmalige president van het rechtscollege trok bij de boekpresentatie het boetekleed aan en zei onder meer:

“Het tekenen van de ariërverklaring druiste rechtstreeks in tegen alles waarvoor de Hoge Raad behoorde te staan.”

Vanuit het ambtenarenapparaat waren sowieso nauwelijks protesteren te horen tegen de discriminerende maatregel. Historicus Frits Boterman schrijft daarover in zijn boek Duitse daders: de jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945):

“De elf commissarissen van de Koningin en de 912 burgemeesters tekenden allen, op vier na, de verklaring, omdat ze wilden vasthouden aan het bekende, bang waren de orde te verstoren of het gevaar onderschatten. Er waren slechts tien weigeraars op alle departementen en overheidsdiensten, in het gehele openbaar onderwijs en in het lokale en provinciale bestuur.”

Dat de verklaringen zouden leiden tot gehele of gedeeltelijke uitsluiting van Joden in het ambtelijk apparaat kon niet als een verrassing komen. Jaren eerder hadden de nazi’s in Duitsland namelijk al een Berufsbeambtengesetz ingevoerd, waardoor Joden werden uitgesloten van verschillende beroepen.

Afstand

In zijn recent verschenen omvangrijke boek Boekhouders van de Holocaust over het optreden van Nederlandse ambtenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog, concludeert Rob Bakker dat ambtenaren met het invullen, verzenden en inzamelen van de ariërverklaring voor het eerst grootscheeps een grens overschreden. Niet eerder was ambtenaren gevraagd onderscheid te maken tussen Joden en niet-Joden en toen de bezetter daarom verzocht werd er nauwelijks geprotesteerd. Zelfs ambtenaren die later toetraden tot het verzet tekenden. Sommigen spraken daar later hun schaamte over uit. Volgens Bakker waren veel ambtenaren gewend opdrachten uit te voeren en op te volgen en speelde groepsdruk mogelijk ook een rol bij de vrijwel collectieve gehoorzaamheid aan de Duitse opdracht. Dat ambtenaren de maatregel niet herkenden als zuiver antisemitisch komt mogelijk doordat termen als ariër en semiet ook voor de oorlog ook al gebruikt werden. Herkenning van Joden in de samenleving was in de vooroorlogse jaren niet onbekend, maar Bakker voegt daar aan toe:

“Het zwart op wit vastleggen tijdens de bezetting was [echter] van een andere orde en onmiskenbaar een administratieve stap gericht tegen de Joden. […] Met het concreet, zwart op wit invullen van de ariërverklaring werd afstand genomen van de Joden.”

Cleveringa

Protestrede van Cleveringa is 'beste speech van Nederland'
Links hoogleraar Cleveringa en rechts een foto genomen na de protestrede; het Groot-Auditorium stroomt leeg
Iemand die tijdens de oorlog wel in opstand kwam tegen de ariërverklaring was hoogleraar rechtsgeleerdheid Rudolph Pabus Cleveringa (1894-1980). Nadat enkele van zijn Joodse collega’s waren ontslagen hield hij op 26 november 1940 in Leiden een openbare protestrede. Dat zijn toespraak niet zonder gevolgen zou blijven wist de hoogleraar maar al te goed. Zijn vrouw Hiltje had hij vooraf op de hoogte gesteld en thuis stond een koffer klaar. Cleveringa was er van overtuigd dat hij opgepakt zou worden.

Nadat Cleveringa zijn rede had beëindigd klonk er langdurig applaus en zette een van de studenten het Wilhelmus in. Een dag later werd Cleveringa inderdaad gearresteerd. Tot de zomer van 1941 verbleef hij vervolgens in het huis van bewaring in Scheveningen, het zogenoemde Oranjehotel.

Ontslag

Een kleine twee weken nadat de ariërverklaringen ingevuld retour waren gekomen, maakte de bezetter bekend dat alle joodse ambtenaren moesten worden geschorst. In het voorjaar van 1941 werden ze definitief ontslagen. In totaal verloren ongeveer 2500 ambtenaren door deze maatregel hun baan. Ook leden van gemeenteraden en andere politieke organen moesten opstappen.

Boek: De jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945)

Bronnen

-Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie – Rob Bakker p. 169-171 (Verbum, 2020)
-https://vandaagindegeschiedenis.nl/6-oktober/
-Duitse daders – De jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945) – Frits Boterman
-https://historiek.net/hoge-raad-faalde-als-hoeder-van-rechtvaardigheid/13636/
×