Historicus en publicist Jona Lendering krijgt geregeld de vraag wat nu eigenlijk het belang is van de Oudheid en de oudheidkunde. In onderstaand artikel formuleert hij vier antwoorden op deze ogenschijnlijk simpele vraag.
In de vijfde eeuw voor Christus leefde er volgens verschillende antieke auteurs in Athene een man genaamd Timon die helemaal niets meer van andere mensen moest weten.
Bij de Egyptische stad Minya hebben archeologen het bovenste deel van een groot standbeeld van farao Ramses II gevonden. Een ander deel van het beeld werd in 1930 al opgegraven door Duitse onderzoekers.
Die Slag bij het Teutoburgerwoud, tegen de grens van het huidige Nederland aan, is misschien wel de eerste gedocumenteerde uiting van de Teutoonse furie.
In het jaar 2000 werd in de necropolis Thebe de mummie van Tabaketenmut gevonden. Deze dochter van een hogepriester leefde tussen 950 en 710 voor Christus en verloor bij leven haar rechter grote teen, mogelijk doordat ze aan diabetes leed. Precies op de plek van de missende teen, trof men een houten prothese aan.
Het Christusmonogram of christogram is een bekend christelijk symbool dat bestaat uit de eerste twee letters van het Griekse woord voor Christus: Χριστός (Christos).
Het idee van een lijdende god was voor veel Romeinen nog even belachelijk en absurd als het concept van een verlosser die een slavendood stierf. Marcus Cornelius Fronto, een vooraanstaande Romein uit de tweede eeuw, meende dat christenen de kop van een ezel vereerden...
Het belangrijkste onderdeel van keizer Diocletianus’ bouwproject op het Forum Romanum was de zogenaamde zuil van Phocas, in feite het enige monument op het eigenlijke plein dat de eeuwen nagenoeg in zijn geheel heeft getrotseerd.
De Picten, die hun naam te danken zouden hebben aan de versieringen op hun huid, vormen een raadselachtig volk dat in vroeger eeuwen het huidige Schotland bevolkt. Afgezien van enkele inscripties in steen hebben zij geen geschreven teksten achtergelaten.
De zogeheten Fajoem-portretten zijn wereldberoemd. Ze tonen levensechte afbeeldingen van, vooral jonge mensen, die tussen 100 en 300 na Christus stierven in Fajoem, een oase in Egypte. De portretjes werden op de mummie van de overledenen bevestigd en waren belangrijk voor de nabestaanden.