Dark
Light

Hoe keken de Fransen naar het Nederlandse koloniale project in de Oost?

5 minuten leestijd
Saigon in de jaren 1920 (cc - Flickr)
Saigon in de jaren 1920 (cc - Flickr)

‘Geen enkel raciaal vooroordeel’

Of in goed Frans: ‘aucune préjugé raciale’. Dat is hoe de Franse kolonisatoren van Indochina (het tegenwoordige Vietnam, Laos en Cambodja) het koloniale beleid van de Nederlanders in Nederlands-Indië beschreven in de eerste helft van de twintigste eeuw. Er zou volgens de Fransen veel vrijheid zijn in Tropisch Nederland, ook voor hen met een donkerdere huidskleur dan de gemiddelde blanke Nederlandse totok, die van volledig Nederlandse afkomst was.

“Als onervaren kolonisatoren keken de Fransen naar de oude ‘rotten in het vak’, de Britten en de Nederlanders, die al sinds de zeventiende eeuw grote koloniale rijken in Zuid en Zuidoost Azië bestuurden.”

Er zijn daar inderdaad genoeg voorbeelden van, dat het voor de bevolking van deels Indonesische afkomst wel degelijk mogelijk was met de nodige kennis en middelen op te klimmen op de sociale ladder in de koloniale samenleving. Een goed voorbeeld hiervan was de hoge militaire commandant Van Daalen in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL). Hij was van Indo-Europese komaf, dus zijn moeder of grootmoeder moest een inheemse vrouw zijn. Dat was in andere koloniën ongebruikelijk in die tijd, een dergelijke grote mate van sociale mobiliteit, waardoor een hoge militair zelfs ‘gemengd bloedig’ (in de woorden van die tijd) kon zijn. Op het ‘van gemengde komaf’ zijn, heerste een groot stigma. Het werd afgekeurd als zijnde een schande en zou leiden tot compleet verval.

Als ondanks dit stigma, sociale mobiliteit toch tot op zekere hoogte mogelijk was, dan zou het volgens de Fransen heerlijk toeven moeten zijn zonder raciale vooroordelen daar aan de overkant van de oceaan, in de ‘Gordel van Smaragd’. Daarom zagen ze de Nederlandse vorm van kolonialisme in de Oost als ultiem voorbeeld voor hun eigen koloniale project in Frans Indochina. Het werd niet voor niets met de volgende woorden omschreven door Frans koloniaal bestuurder Joseph Chailley-Bert in zijn verslag van een reis naar Nederlands-Indië uit 1901-1902 als

‘la vieille et intelligente colonisation’ (de oude en intelligente kolonisatie)

En later zelfs als volgt:

‘la supériorité des procédés de la colonisation hollandaise est incontesté’. (de superioriteit van de procedures van de Hollandse kolonisatie is onbetwist)

Frans kolonialisme

Het Frans kolonialisme in Azië stond aan het begin van de twintigste eeuw nog in de kinderschoenen, want de Fransen waren tot het einde van de negentiende eeuw voornamelijk actief geweest in Afrika. Vooral Algerije was een belangrijk verlengstuk van de Franse invloed overzee geworden. Het had zelfs een vergelijkbare bestuursvorm als het moederland, met de verdeling in afzonderlijke départements.

Na een aantal moeizame veroveringen werd pas in 1887 de Union Indochinoise gesticht in een uitgestrekt gebied rond de delta van de rivier de Mekong, met Hanoi als hoofdstad van Tonkin in het noorden en Saigon (tegenwoordig Ho Chi Minhstad) als hoofdstad van Cochinchina in het zuiden. In 1893 werd Laos pas toegevoegd aan het gebied van Frans Indochina. Als onervaren kolonisatoren keken de Fransen naar de oude ‘rotten in het vak’, de Britten en de Nederlanders, die al sinds de zeventiende eeuw grote koloniale rijken in Zuid en Zuidoost Azië bestuurden.

Portret van een groep Indo-Europeanen met een auto op weg van Tandjong Priok naar Tjilintjing’, 1932 (Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen Coll.nr. TM-60031708)
Portret van een groep Indo-Europeanen met een auto op weg van Tandjong Priok naar Tjilintjing’, 1932 (Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen Coll.nr. TM-60031708)

Raciale hiërarchie

De vraag die ik in dit artikel ga beantwoorden (en die uitgebreid aan bod komt in mijn pas verschenen proefschrift ‘The Eurasian Question’, is vooral of de positieve Franse uitspraken over het vermeende ontbreken van raciale vooroordelen en dus het progressieve karakter van het koloniaal beleid in Nederlands-Indië kloppen met de historische werkelijkheid.

Zo goed als alle koloniale systemen zijn gebouwd op een kunstmatig in stand gehouden raciale hiërarchie van een blanke superieure minderheid en een donkere inferieure meerderheid van authentieke bewoners van het gebied. Op die manier kon het kolonialisme ‘werken’. Deze hiërarchie werd in stand gehouden door een uitgebreid vertoog, te vinden in allerlei bronnen, zoals overheidsstukken, kranten en romans over de inferieure ‘ander’ en op welke manier ‘zij’ wel niet heel erg wild, onbeschaafd, zwak en lui zouden zijn.

De tussengroep

In nagenoeg alle gekoloniseerde gebieden was er naast deze bovenlaag en onderlaag ook een tussengroep van gemengde afkomst, die dus zowel nazaat van de superieure als de inferieure groep waren. Deze groep mensen stelde de zorgvuldig opgebouwde tegengestelde hiërarchie alleen al door hun aanwezigheid op de proef. Door als gemengd persoon met een lichte huidskleur en een goede opleiding door te gaan voor blank (en daarmee dus ook onderdeel te zijn van de superieure bovenlaag) kon men bijvoorbeeld wel die felbegeerde baan krijgen. Maar wie als gemengd persoon met een donkere huidskleur doorging voor inheems, kon juist weer verdwijnen in de inheemse omgeving en van daaruit misschien wel een revolutie of opstand gaan leiden.

Vrouwen van gemengde komaf konden in de prostitutie terecht komen in een inheemse omgeving en daarmee het blanke prestige en superioriteitsgevoel bezoedelen. Samen met de potentiële oproerkraaiers zouden ze uiteindelijk misschien wel het koloniale bestel in gevaar kunnen brengen. Vandaar dat de koloniale machthebbers zich daar vanaf het begin van de twintigste eeuw ernstig zorgen over begonnen te maken. Toch leek het volgens de Fransen de ideale samenleving te zijn omdat zoveel mensen van gemengde komaf een goede positie konden verwerven. Maar was dat werkelijk het geval? Kreeg men echt evenveel kansen in Nederlands-Indië en werd er niet gediscrimineerd op afkomst of huidskleur?

Rooskleurig

Het antwoord is nee. Er was wel degelijk sprake van discriminatie tegen mensen van gemengde afkomst in Nederlands-Indië en tegen de inheemse bevolking in het algemeen. Het was zeker niet voor iedereen van gemengde afkomst, laat staan inheemse afkomst, weggelegd, om hogerop te komen. Vaak speelde een combinatie van klasse en ras (huidskleur) een belangrijke rol om iemand uit te sluiten, uit bijvoorbeeld hogere overheidsfuncties in het koloniale bestuur of juist wel het voordeel van de twijfel te geven, onder het mom van vooruitstrevendheid. Dit betekende in de Nederlands-Indische context de ‘Ethische politiek’. Het is dus over het algemeen een zeer rooskleurig beeld, dat de Fransen van de koloniale situatie in Nederlands-Indië gaven, en het strookt naar mijn idee zeker niet met de historische werkelijkheid.

 Een Anglo-Indische familie poserend voor een trein. (Van: www.thehindu.com)
Een Anglo-Indische familie poserend voor een trein. (Van: www.thehindu.com)

Nu kan het natuurlijk ook zo zijn dat de Franse samenstellers van deze bronnen, onvolledige informatie hebben en daardoor een vertekend beeld schetsen, daarbij ook rekening houdend met hun eigen agenda. Wellicht wilde men bepaalde wetgeving tot stand te brengen, juist omdat men zelf van (deels) gemengde afkomst was. Maar ik denk toch dat men werkelijk dacht dat er van raciale vooroordelen geen sprake was. De discriminatie en racistische stereotypering van de gemengde bevolking gebeurde in Nederlands-Indië nogal onderhuids, en dus niet openlijk zoals in veel andere koloniale contexten.

'The Eurasian Question' - Liesbeth Rosen Jacobson
‘The Eurasian Question’ – Liesbeth Rosen Jacobson
Dat was heel anders dan in Brits-Indië, een andere casus in mijn vergelijkende studie, waar een strikte ‘colour bar’ was. De gemengde bevolking daar, de Anglo-Indians, werd openlijk geïsoleerd en had geen toegang tot Britse clubs. Anglo-Indians richtten daarom hun eigen sociëteiten en dansclubs op, die vaak waren gelegen in de buurt van spoorwegkruispunten, omdat velen van hen bij de spoorwegen werkten.

Dit voorbeeld van een simpel zinnetje uit een verslag van een Frans koloniaal bestuurder geeft het belang aan van vergelijkende koloniale studies. Door te kijken naar (tot nu toe) vaak onderbelichte connecties tussen koloniën onderling, kunnen er veel nieuwe inzichten worden verkregen over de specifieke aard van het kolonialisme in de ene kolonie en het meer wijdverbreide systeem in het andere.

~ Liesbeth Rosen Jacobson
Onderzoeker/docent Universiteit Leiden eb auteur van het boek ‘The Eurasian Question’

Boek: ‘The Eurasian Question’

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×