Dark
Light

Te voet door het Nederland van 1823

De voetreis (1823) van Jacob van Lennep & Dirk van Hogendorp
10 minuten leestijd
Gezicht op Willemsoord, getekend door H.P. Oosterhuis. Afbeeldingen uit: Zomer van 1823
Gezicht op Willemsoord, getekend door H.P. Oosterhuis. Afbeeldingen uit: Zomer van 1823

Bij uitgeverij Atlas Contact verschijnt deze week een heruitgave van De zomer van 1823, het dagboek van Jacob van Lennep over de voetreis die hij in 1823, samen met studievriend Dirk van Hogendorp, door Nederland maakt. Ze wandelen door een wereld die voor ons bijna onherkenbaar is. Zeker een derde van het land is nog pure woestenij, de wegen zijn vaak enkel modder. Kort daarna zal alles veranderen, met kanalen en straatwegen, spoortreinen en stoommachines, tot uiteindelijk het Nederland zoals wij dat kennen. Van Lennep laat ons de toenmalige sfeer, kleur en geur van het landschap ervaren. Op Historiek een fragment uit de inleiding van het boek, die geschreven is door Geert Mak en Marita Matthijsen. Mak maakte in 2010 dezelfde voettocht, Matthijsen schreef onlangs de veelgeprezen biografie van Jacob van Lennep.


De zomer van 1823

‘Nadat wij om vier uur het bed verlaten hadden, wandelden wij om vijf uur over een brede, zanderige weg…’

We schrijven de zomer van 1823. Lord George Byron en Johann Wolfgang von Goethe zetten de toon in de Europese salons. In Wenen werkt de dove Ludwig van Beethoven aan zijn Negende Symfonie. De voormalige Franse keizer Napoleon is net het jaar daarvoor in zijn verbanningsoord St. Helena overleden. De Europese politiek wordt beheerst door de Turkse kwestie en de vrijheidsoorlog van de Grieken. Aleksander Poesjkin schrijft aan zijn romangedicht Jevgeni Onegin. In het Engelse Darlington begint de mijningenieur George Stephenson met de aanleg van de eerste spoorlijn. En in een verre uithoek van Europa ligt de ooit zo machtige Republiek der Zeven Provinciën onder een nieuwe naam weg te rotten, vrijwel vergeten in de Weense en Parijse kringen, met een hoofdstad vol verschimmelde paleizen uit de zeventiende eeuw, vol kunstschatten achter gesloten voordeuren.

In diezelfde zomer nemen twee Leidse studenten, Dirk van Hogendorp en Jacob van Lennep, een revolutionair besluit: in plaats van een ‘grand tour’ door Europa – de gebruikelijke reis om jongelieden van stand de wereld te laten kennen – willen ze een voettoer door het eigen land maken, dat onbekende oude en tegelijk nieuwe Nederland.

Bloeiende heide (cc - Dominicus Johannes Bergsma)
Bloeiende heide (cc – Dominicus Johannes Bergsma)

De slag bij Waterloo en het Wener Congres liggen alweer acht jaar achter hen, Nederland en België zijn samengevoegd tot één koninkrijk en in die noordelijke uithoek van Europa is het stil geworden. Veel oude handelssteden verkeren in diep verval. Binnenslands zijn grote streken – men schat een derde van het huidige Nederland – nog bedekt met pure wildernis: hoogveenvlaktes in Drenthe, gigantische heidevelden op de Veluwe, onafzienbare woestenijen in de Peel. Er is nog veel water dat later land zal worden.

“Het Nederland dat Van Lennep en Van Hogendorp doorkruisten, was een land dat leefde in de laatste jaren van diligence, ganzenveer en tondeldoos, van besloten dorpen en landstreken, van stadspoort en wildernis.”

Van Lennep en Van Hogendorp treffen op hun voetreis nog schaapskudden op de bolwerken van de Leeuwarder Vrouwenpoort, en op een landtong bij Urk ‘zaten honderden van zeehonden zich in de zon te blakeren’. De beginnende industrie die ze bezoeken – bijvoorbeeld in Enschede, Deventer en Leerdam – draait nog helemaal op wind-, water-, hand- en paardenkracht. De wegen waren vaak enkel modder. Een reis van Groningen naar Den Haag duurde al gauw een dag of vijf, een stad als ’s-Hertogenbosch was ’s winters soms wekenlang afgesloten van de rest van het land. ’s Avonds gingen de poorten dicht, die het platteland buitensloten in totale duisternis. Men leefde in eigen stad of streek, daarbuiten kwam men zelden.

Geen tien jaar later zouden talrijke steden en dorpen zijn ontsloten met verharde wegen en kanalen, vijftien jaar later haastten zich de eerste spoortreinen, vijfentwintig jaar later rookten overal de schoorstenen van de industrie. Maar in dit reisverslag komt nog geen stoommachine voor.

Het Nederland dat Van Lennep en Van Hogendorp doorkruisten, was een land dat leefde in de laatste jaren van diligence, ganzenveer en tondeldoos, van besloten dorpen en landstreken, van stadspoort en wildernis. Hun Nederland was een wachtend land.

‘Landaart’

Jacob van Lennep door W. Grebner en P. Velijn, 1832
Jacob van Lennep door W. Grebner en P. Velijn, 1832
Jacob – ‘Ko’ – van Lennep (21) en Dirk van Hogendorp (25) maakten hun voetreis van 23 mei tot 2 september 1823. Het initiatief kwam van Dirk. Die schreef op 25 april 1823 een brief aan Jacob over een voetreis door Nederland

‘om den landaart en de zeden en gewoontens der ingezetenen te leeren kennen’.

Hij nodigde Van Lennep uit om hem daarbij te vergezellen, in de verwachting met hem altijd ‘een goede conversatie te kunnen onderhouden’. Hij verwachtte ƒ 500 nodig te hebben voor de reis (te vergelijken met vijfduizend euro!). Jacob moet daarop met zijn vader overlegd hebben over de financiën en de studieonderbreking. Weliswaar had hij zijn examens achter de rug, maar hij moest nog de afsluitende dissertatie schrijven. Op 29 april kreeg Dirk te horen dat de zaak beklonken was. Beide jongens hielden nauwlettend hun dagboeken bij, en beide verslagen zijn bewaard gebleven. Het meest levendige en uitgebreide is dat van Van Lennep. Het werd geschreven in de vorm van brieven aan zijn zus Antje. Later heeft hij het grootste deel van die brieven keurig overgeschreven in schriftjes, maar tot een publicatie bij zijn leven kwam het niet. Het geheel werd in 1942, vierenzeventig jaar na zijn dood, voor het eerst uitgegeven. Dirk schreef zijn verslag in twee kleine boekjes, waar hij onderweg een touw omheen bond. Zijn dagboek is nog nooit gepubliceerd.

Jacob van Lennep kwam uit een erudiete, vermogende Amsterdamse regentenfamilie. Zijn vader, David Jacob van Lennep, was hoogleraar in de klassieke talen en geschiedenis aan het Amsterdamse Athenaeum. Jacob van Lennep zelf was een vrolijk, slim jongetje, dat al op zijn derde kon lezen en schrijven en dat op zijn zesde de hele Gijsbrecht van Aemstel uit het hoofd kon voordragen. ‘Nooit, nooit vergeet ik den indruk die het ophalen van ’t gordijn, de koele tocht die mij van het tooneel tegenwoei, en het verschijnen van de vier rood en geel uitgemonsterde hellebaardiers van Gijsbrecht op mij maakten,’ schreef hij later. ‘Van dat oogenblik was ik mij mijner roeping bewust; ik moest auteur worden en ik was het reeds.’

Jacob van Lennep als student, zelfportret.
Jacob van Lennep als student, zelfportret.
Schrijven en voordragen was zijn lust en zijn leven, en al op jonge leeftijd was hij een buitengewoon gewiekst dichter – getuige ook de rijmpassages in zijn reisverslag.

Toen Jacob veertien was, overleed zijn moeder, drie jaar later hertrouwde zijn vader en stichtte een nieuw gezin. In datzelfde jaar ging hij aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre rechten studeren.

‘Weinig zag men mij in de collegiekamers,’

herinnerde hij zich,

‘maar des te meer in den schouwburg of het koffiehuis, en ik verdeelde mijn tijd tussen het billard en de literatuur’

Desondanks studeerde hij vrij snel. Omdat het Athenaeum nog geen examenbevoegdheid had, ging hij voor de afsluiting van zijn studie naar de universiteit van Leiden, waar hij Dirk van Hogendorp leerde kennen.

Dirk van Hogendorp was het tegendeel van de levenslustige Jacob van Lennep. Het moet een vrij stroeve, weinig kunstzinnige, in zichzelf gekeerde jongeman zijn geweest, streng voor anderen en vooral voor zichzelf. Zijn vader was niemand minder dan de grote Gijsbert Karel van Hogendorp, de ‘koningsmaker’ van Willem I, de man die de nieuwe grote Nederlandse natie na het vertrek van de Fransen op poten had gezet. Dirk moest voortdurend in diens schaduw leven, en daar had hij duidelijk moeite mee. In zijn jongensjaren had vader Van Hogendorp bovendien Dirks geldzaken overgelaten aan een frauderende gouverneur. ‘Ik ondervond daardoor gedurig vernederingen, doch moest ook daardoor in grote bekrompenheid en armoede leven, terwijl mijne broeders het zeer goed doen konden,’ zou hij achteraf schrijven.

Willem Bilderdijk (C.H. Hodges, 1810)
Willem Bilderdijk (C.H. Hodges, 1810)
Pas in Leiden, tijdens zijn studie, leefde Dirk op. Hij raakte, net als Jacob, sterk onder invloed van de charismatische privaatdocent Willem Bilderdijk, een antirevolutionair avant la lettre, een van de weinige kleurrijke figuren in het kalme Leiden. In zijn colleges en beschouwingen fulmineerde Bilderdijk tegen alles wat maar met de Franse revolutie te maken had: de Verlichting, de goddeloosheid, het rationalisme en het liberalisme. Hij streed voor het herstel van het ‘erfgoed der vaad’ren’, een protestantse natie onder leiding van een overheid met een door God gegeven gezag – in dit geval de koning. De nieuwe grondwet vond Bilderdijk een verwerpelijke zaak, een uitvloeisel van de revolutie, in strijd met alle godsvertrouwen van de ware christen.

Zijn studenten dweepten met hem en ‘redetwistten tot diep in de nacht’, aldus Van Lennep later, ‘om den haard gezeten, bij pijp en glas, over de diepzinnigste politieke en theologische vraagstukken met krachtige opgewektheid’. In zijn reisverslag uit 1823 duiken deze discussies eveneens regelmatig op. In Bad Bentheim spreekt hij twee uur lang met een medegast ‘over het liberalisme’. De ‘ondoordachte mensenliefde’ in de bedelaarskolonie Ommerschans geselt hij in een lang gedicht: ‘Wie kleedde zich ter onheilstichting / in het glanzend omhulsel der Verlichting?’ In Zutphen wordt de tot christen bekeerde joodse arts Rosenstein eindeloos doorgezaagd over zijn opvattingen over predestinatie, vrije wil en het bestaan van de duivel. Ook het merkwaardige incident in Groningen, waarbij Van Hogendorp bijna wordt gemolesteerd door een groep dronken studenten, heeft alles te maken met hun radicale standpunten.

Jacob van Lennep als student, zelfportret.
Jacob van Lennep als student, zelfportret.
Voor Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp betekende deze politieke keuze ook een rebellie tegen hun vaders. De libertijnse Jacob werd opeens een trouw kerkganger, en zijn kunstzinnige, vrijdenkende vader ergerde zich blauw – zo blijkt uit enkele brieven – aan de plotselinge ultra-koningsgezindheid van zoonlief. De serieuze Dirk zette zich nog meer af. Nadat hij in januari 1822 was afgestudeerd, kwam hij weer thuis, in Den Haag, bij zijn ruimdenkende vader. Daar wilde hij Bilderdijks principes ook werkelijk in de praktijk brengen. Na enige aarzeling weigerde hij de eed op de grondwet af te leggen, waardoor hij als jurist moeilijk een voet aan de grond kreeg. Tobberig hing hij thuis rond, deed wat historisch onderzoek, maar verder had hij weinig omhanden.

Vader Van Hogendorp, nota bene zelf de belangrijkste opsteller van die grondwet, begon zich ernstig te zorgen maken over Dirk. In het voorjaar van 1823 stelde hij zijn zoon voor om een grote Europese reis te maken. Zo kon hij tenminste de geest eens verzetten. Dirk had daar weinig zin in. Maar een reis door Nederland, een soort inspectietocht van de jonge natie, dat trok hem wel. En Jacob van Lennep zou daarbij een vrolijke, gelijkgezinde reiskameraad zijn.

Drukte in een herberg, anno 1799. Onderdeel van een serie prenten van Dirk Langendijk over de Vijf Zintuigen.
Drukte in een herberg, anno 1799. Onderdeel van een serie prenten van Dirk Langendijk over de Vijf Zintuigen.
Het waren dus deftige jongens, die twee, maar het waren ook jongens. Dat blijkt voortdurend uit dit reisverslag. Ze maken onvoorstelbare dagmarsen, ze krijgen in hun eerste herberg samen de slappe lach, ze worden dronken van een advocaatje op de heide bij Doetinchem, ze ‘breken in’ bij een bizar monument achter Dokkum, ze legen ontelbare flessen rijnwijn bij hun oude studievrienden, ze oordelen met de grootste losheid over iedereen die ze ontmoeten. De maaltijden die ze naar binnen schuiven, de vele ‘karbonades’ waarmee ze lunchen: alles getuigt van een jongensachtige energie en navenante eetlust.

Tegelijkertijd zijn het ook echte corpsstudenten, met alle arrogantie die daarbij hoort. Op de scholen die ze bezoeken, vermanen ze de leerlingen. Eise Eisinga, de erudiete bouwer van het Franeker planetarium, wordt afgeschilderd als een simpele figuur die er zelf niets van leek te begrijpen – waarschijnlijk had deze befaamde docent gewoon zijn mond gehouden, uit ergernis over de pedante houding van onze twee voetreizigers. Maar natuurlijk was Eisinga als wolkammer uit een andere stand afkomstig, en dit schiep afstand. Ook elders is hun hooghartigheid voelbaar.

En dan zijn er natuurlijk alle fraaie vrouwen die hun pad kruisen: de mooie meisjes van Bolsward, het weerzien met de pasgetrouwde baronesse Rengers in Leeuwarden, het onverwachte treffen met de freule Marees van Swinderen in een herberg in Meppel, de flirtpartij met een beeldschone gouvernante in de grote kerk van Zwolle. Van Lennep schrijft er met grote openhartigheid over, zo preuts was de wereld toen nog niet.

Jacob bracht veel vrouwen het hoofd op hol. Later zou Nicolaas Beets hem beschrijven als een knappe jongeman,

‘met dat opgeheven hoofd, met die vrolijke oogopslag, en die moeite had, bij de levendige voordracht (van zijn) gedichten, het overvloedige, blonde, krullende haar zich uit de ogen te houden’

Ondanks zijn tirades tegen de zedeloosheid – bijvoorbeeld van de Friezinnen – was hij geen onbedorven knaap: veel later bleek dat anderhalf jaar eerder, op 22 januari 1822, er bij ene ‘mejuffrouw Geertruij Tulle’ al een kind van hem was geboren, te Amsterdam, ‘in een huis achter de Westerkerk gelegen’. Maar dat wist ten tijde van deze wandeltocht nog vrijwel niemand. Een nicht van Van Lennep heeft later onthuld dat dit kind aangegeven was onder de naam van de voedster, maar de eigenlijke moeder zou een meisje uit de hogere kringen zijn.

Netwerken

Voorzien van een pak aanbevelingsbrieven van ouders en hoogleraren trokken de twee jongeheren zo onbekommerd naar verre familieleden en vage studievrienden. Het hele netwerk van de toenmalige elite stond voor hen open – want zo’n voornaam persoon als de zoon van Van Hogendorp en zo’n flitsende student uit de Van Lennep-familie kwamen niet elke dag langs. Er was één uitzondering: Dokkum, waar de nurkse dominee Adriani hen, met een witte slaapmuts op, direct de deur wees.

Het doel van hun tocht had ook met de versterking van dit netwerk te maken. Papa Van Lennep schreef aan zijn zoon dat hij het bijzonder prettig vond dat ze overal aanzienlijke mensen leerden kennen:

‘Dit is voor het oogmerk der reis inzonderheid dienstig, en bezorgt u relatiën, van welke gy ook in het vervolg nut en genoegen hebben kunt.’

De zomer van 1823 -  Jacob van Lennep (€25)
De zomer van 1823 – Jacob van Lennep (€25)
Veel werd er nog niet gereisd in het toenmalige Nederland, vrienden en familieleden zagen elkaar soms jaren niet, en het project van de twee jongelieden was een prachtige gelegenheid om oude banden aan te halen en nieuwe vriendschappen te laten opbloeien. In Leeuwarden verblijven ze bijvoorbeeld vier dagen, waarvan ze twee keer een halve dag wat bezienswaardigheden bekijken. De rest van de tijd brengen ze al etend, drinkend en kletsend door met de top van het plaatselijke netwerk, een klein groepje mensen dat ze almaar weer ontmoeten: een advocaat, een oude studievriend, een baron, de gouverneur. Overal speelt ook de sociëteit een belangrijke rol, dé ontmoetingsplaats van de plaatselijke elite.

Die behoefte om bekenden te treffen is mogelijk een verklaring voor het merkwaardige zigzaggen van hun route, vooral als ze wat langer op reis zijn. Waarom trekken ze, na Drenthe, opnieuw naar Lemmer? Waarom die rare kronkelingen in de Achterhoek? En tussen Arnhem en Utrecht is er helemaal geen touw meer aan vast te knopen. De toestand van de wegen en andersoortige vervoersproblemen – het was midden in de zomer, en ze liepen veel – kunnen geen afdoende verklaring zijn. Wellicht is het netwerk – mede – een motief geweest om regelmatig van de voor de hand liggende route af te wijken.

~ Geert Mak & Marita Mathijsen

Boek: De zomer van 1823 – Jacob van Lennep
Lees ook: Jacob van Lennep, een bezielde schavuit

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

Marita Mathijsen (1944) is emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam met als specialisme de literatuur van de negentiende eeuw in Nederland.

Nederlandse journalist en non-fictieschrijver, onder meer bekend van zijn televisiereeks 'In Europa' en boeken Hoe God verdween uit Jorwerd, De eeuw van mijn vader, De levens van Jan Six en Grote Verwachtingen

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.323 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×