Dark
Light

De ‘vergeten’ Kerstvloed van 1717 in Groningen

Pelgrimstocht naar herinneringen aan grootste ramp in 400 jaar
14 minuten leestijd
Dramatische illustratie van de verwonderenswaardige, droevige, schrikkelike en seer schaadelige Midwintervloed van 1717, geïnspireerd door het ‘Historis Verhaal’ van E.A. Crous. (ongedateerd, onbekende bron)
Dramatische illustratie van de verwonderenswaardige, droevige, schrikkelike en seer schaadelige Midwintervloed van 1717, geïnspireerd door het ‘Historis Verhaal’ van E.A. Crous. (ongedateerd, onbekende bron)

Op 25 december 1717, driehonderd jaar geleden, werd de noordelijke Noordzeekust getroffen door de grootste natuurramp in vier eeuwen: de Kerstvloed. Hij eiste circa 13.300 mensenlevens. In Noord-Duitsland kwamen rond 10.000 mensen om. In Nederland werd vooral Groningen getroffen: 2276 slachtoffers en ook nog 150 in Friesland. De dijken werden hier vrijwel volledig weggeslagen.

Kerstvloed 1717 - Een pelgrimstocht
Kerstvloed 1717 – Een pelgrimstocht
Het is een vrijwel vergeten ramp, die dit jaar nagenoeg alleen in de provincie Groningen herdacht werd. Een symposium en kunstenaarsmanifestaties zijn al achter de rug. Er resteren nog een aantal afsluitende evenementen.

In een schitterend boek, Kerstvloed 1717 – Een pelgrimstocht, geeft Piet H. Nienhuis (1938) de achtergronden van de overstroming. Hij maakt ook een ‘pelgrimstocht’ langs de getroffen Groninger kust. Hij zoekt naar herinneringen aan de ramp en tegelijk ook naar sporen van zijn voorouders. Nienhuis is een Groninger met eeuwenoude banden met zijn geboortegrond. Hij maakte carrière als bioloog, ecoloog en wetenschapper en onderzocht onder meer in Zeeland de ecologische gevolgen van de Deltawerken.

Vier onderdelen

Het informatieve, rijk geïllustreerde boek, valt in vier delen uiteen. Het begint met een historische analyse met aandacht voor de permanente bedreiging die het zeewater tot 1717 voor Groningen betekende – want pas daarna werden veiliger zeedijken aangelegd waardoor sindsdien echte rampen zijn uitgebleven. Dan volgt een gedeelte met achtergrondinformatie van historicus Albert Buursma over de dijkbouw, de rol in het waterbeheer van de provincie en de bevolking achter de dijken, de oorzaken van de Kerstvloed en een overzicht – per dorp – van de slachtoffers aan mensen, huizen en de verschillende soorten vee.

Vervolgens doet Nienhuis verslag van dertien intensieve ‘pelgrimstochten’ die hij tussen 2013 en 2017 maakte langs de kust van Groningen; langs de ‘stille getuigen’ van de Kerstvloed. Hij stuitte op kolken, dijkfragmenten, dorpskerken, heerden en kloostervoorwerken en weet uit naslagwerken dat voorouders eeuwen geleden in dàt kerkje zijn getrouwd. Nagenoeg alle andere herinneringen zijn weggespoeld, vervangen, verdwenen of geëgaliseerd. Nergens staat een gedenkteken dat herinnert aan het aantal slachtoffers van de Kerstvloed.

Daarnaast is het boek voorzien van een losse gids met wandelroutes door het getroffen land met een beschrijving van de belangrijkste elementen – oeroud en tamelijk recent – in het landschap. Die kan als inspiratie dienen voor actieve zwerftochten in het natuurrijke Groningerland, dat heus niet alleen maar vlak en kaal is. Per besproken dorp wordt ook aangegeven hoeveel slachtoffers de Kerstvloed er vergde aan mensen, vee en huizen.

Stormvloeden in 1570 en 1686

In de historische analyse wordt duidelijk gemaakt dat in Groningen overstromingen onderdeel waren van het dagelijks leven. Dat af en toe het water over de dijken sloeg en in het binnenland aanzienlijke verwoestingen aanrichtte was een natuurwet; dat kwam gemiddeld eens in de dertig jaar voor. Soms waren ze catastrofaal. Nienhuis bespreekt de Allerheiligenvloed van 1570 die wordt beschouwd als de grootste overstromingsramp die Nederland ooit getroffen heeft en de hele kust van Vlaanderen tot Noordwest-Duitsland aantastte.

Aan de Kerstvloed van 1717 ging de Sint-Maartensvloed van 1686 vooraf. Die stormvloed trof vooral de provincie Groningen. De verwoestingen waren enorm. Er verdronken 1558 mensen, 1387 paarden en 7861 koeien. Maar liefst 631 huizen werden weggespoeld en 616 huizen raakten beschadigd. Dertig jaar later waren de dijken nog lang niet hersteld toen de zee, die mede daardoor af en toe al nieuwe problemen had veroorzaakt, opnieuw genadeloos toesloeg.

Woonheuvels in Waddengebied

De eerste bewoners van de Groningse kwelders vestigden zich er in de IJzertijd, zo’n 400 jaar voor Christus. Ze zochten de hoogste strandwallen op om hun hutjes te bouwen. Om bij storm en hoge vloeden droge voeten te houden bouwden ze heuveltjes uit graszoden, aangevuld met mest en afval. Geleidelijk groeiden die uit tot huiswierden.

Die cultivatie viel vrijwel stil rond het jaar nul. Door de grillen van de zee en het klimaat was het Nederlandse kwelderland vermoedelijk eeuwenlang onbewoonbaar. Pas rond het jaar 600 begon de geschiedenis opnieuw. Het totaal aantal ‘Friezen’ in die tijd, bewoners van Friesland, Groningen en Oost-Friesland tot aan de Weser, wordt geschat op 20.000 tot 25.000, waarvan tussen de 2500 en 3000 in het kwetsbare kustgebied. Ze leefden op een gigantisch hoogveengebied, veelal boven zeeniveau, al dreigde altijd de ‘waterwolf’.

In de loop van de tijd groeiden de wierden uit tot nederzettingen met boerderijen, huisjes voor ambachtslieden en een kerk. Honderden van dit soort woonheuvels zijn nog steeds traceerbaar langs de Waddenkust van Friesland, Groningen en Noord-Duitsland.

Wellicht al ruim voor de tiende eeuw werden de eerste wierden met elkaar verbonden door primitieve dijken. Die moesten het land beschermen tegen de voortdurende dreiging van de zee, wat bovendien een impuls gaf aan landbouw en veeteelt op het nu beter beschermde achterland. Dat gebeurde vaak op initiatief van de kloosters, die er vanaf de twaalfde eeuw werden gesticht. De kolonisten groeven ontwateringssloten in het veen, die meestal aansloten op bestaande rivierlopen. Het ontwaterde moeras werd vooral gebruikt als hooiland en weiland; het hoogveen werd ontgonnen.

Omstreeks de twaalfde eeuw werden de dijken aan de waddenkust aaneengesmeed tot een ‘zeeborg’; een lange zeedijk. Waarschijnlijk was die niet veel hoger dan een meter of twee boven het maaiveld. De aanleg had onvermoede gevolgen. De afwatering stagneerde, waardoor het gebied modderig werd. En het oorspronkelijke hoogveengebied kwam door inklinking steeds lager te liggen en werd daardoor kwetsbaarder voor wateroverlast.

Ontstaan Dollard

Kaart van het ‘verloren Rheiderland’ uit 1592, gebaseerd op een eerdere versie van Jacob van der Meersch in 1574 en later ook gepubiceerd in de atlassen van Joan Blaeu. Nu ligt daar de Dollard.
Kaart van het ‘verloren Rheiderland’ uit 1592, gebaseerd op een eerdere versie van Jacob van der Meersch in 1574 en later ook gepubiceerd in de atlassen van Joan Blaeu. Nu ligt daar de Dollard.
De Eems scheidde het Emderland in (nu) Duitsland van het Reiderland. Het laatste gebied zou in 1277 zijn verdwenen als gevolg van een stormvloed. Toen ontstond de Dollard, wat zou verwijzen naar de ‘dolle aard’ van het water. Het jaartal is vermoedelijk een mythe uit de zestiende en zeventiende eeuw, mede dankzij beschrijvingen van Ubbo Emmius (1547-1625), de rector-magnificus van de universiteit van Groningen. Kaarten van het verdronken Reiderland zouden zowel in het raadhuis van Emden als in het stadhuis van Groningen hebben gehangen.

Nienhuis noemt de stormvloed van 1277 ook, maar die is al in 1971 door stormvloeddeskundige dr. M.K.E. Gottschalk (Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, drie delen tot 1700) definitief naar het rijk der fabelen verwezen. Jan Buisman meldt er in zijn weergeschiedenis van Nederland, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, dan ook helemaal niets over. Volgens Gottschalk wordt de ramp verward met de vloed van 14 december 1287, tien jaar later, die volgens kronieken het onwaarschijnlijke aantal van 50.000 slachtoffers zou hebben geëist. Buisman citeert de levendige beschrijving door de kroniekschrijver van het klooster van Wittewierum in Groningen:

“De wateren, die bijeengebracht en samengestuwd werden, sloegen tussen het begin van de nacht en het kraaien van de haan vrijuit over de dijken heen, en de maalstroom van het water verdreef het gehele menselijke geslacht, dat een woonstee had in de lager gelegen gebieden, met hun vee, hun huizen, voedsel en hooi, en sleurde het mee naar de Wolden [mogelijk Bellingwolde]. Vele steenhuizen stortten in.
In de Wolden werd zelfs de aarde losgerukt en door het water weggevoerd. In de lager gelegen gebieden ging de waterstroom zonder belemmering door de moerassen heen. En dat was niet zo verwonderlijk, want sinds mensenheugenis was in die streken zo’n enorme stijging van het zeewater tot een hoogte van vijf voet niet voorgekomen. Daardoor vond een zeer groot aantal mensen de dood door verdrinking.” (Buisman, deel 1, pag. 538)

De kroniekschrijver noemt een getal van ‘30.000 tussen Stavoren en Lauwers en 20.000 tussen Lauwers en Eems’.

Inklinking bodem

De ondergang van het bewoonde Dollardgebied is volgens Nienhuis echter een geleidelijk proces geweest, dat werd bevorderd doordat het hoogveen, dat aanvankelijk boven zeeniveau lag en zelden te maken had met wateroverlast, in cultuur werd gebracht. Het veenpakket rotte weg, oxideerde en kromp. Het effect van de inklinking was dat de bodem daalde en het veen lager kwam te liggen dan de oeverwal langs de Eems. Tijdens stormvloeden drong het water daardoor steeds verder binnen.

In veel Duitse bronnen wordt het ontstaan van de Dollard geweten aan de Sint Marcellisvloed van 1362. Die maakte de situatie nog zorgwekkender. Het geld ontbrak om stevige en hoge dijken aan te leggen. De klei die voor het herstelwerk werd gebruikt werd veelal dichtbij de dijk afgegraven, ten koste van kostbare landbouwgrond. Het hielp niet echt. Dorpen als Delfzijl, Oterdum en Termunten kwamen steeds dichter aan zee te liggen.

De genadeklap kwam waarschijnlijk in 1509, toen de oeverwal tegenover Emden doorbrak. De Dollard kreeg vrij spel. Nienhuis:

“De geschiedenis van de Dollard gaat over een zompige badkuip die in de loop van de tijd vol water liep, zodat de bewoners hun heil elders moesten zoeken. (…) Dat beeld spreekt het grote publiek kennelijk minder aan dan een spectaculaire stormvloed waarbij duizenden mensen om het leven komen. Pas na dertien jaar slaagde men erin een nooddijk aan te leggen, die rond 1545 werd vervangen door een echte zeedijk. Men is toen ook begonnen aan een rigoureuze terugwinning van het verloren land en dat heeft tot in de twintigste eeuw geduurd.”

Regionale verschillen

Aan de Kerstvloed van 1717 gingen verschillende andere stormvloeden vooraf. De ernstigste was de Sint-Maartensvloed van 1686 die kwam als een dief in de nacht en de kustbewoners totaal verraste. Langs Eems en Dollard werden enorme gaten in de dijk geslagen. In Hunsingo werden grote stukken dijk volledig weggevaagd. Het zeewater had vrij toegang en bleef staan in het midden van het Hogeland, dat door inklinking steeds lager was komen te liggen. Zelfs in de stad Groningen kwamen straten blank te staan.

Het dorp Termunterzijl verdween vrijwel geheel van de aardbodem; één man overleefde er de ramp. Jan Buisman zet de verlieslijsten die onder meer werden opgesteld door predikanten en schoolmeesters op een rij. Hij komt op 1592 slachtoffers, meer dan 650 huizen, duizenden paarden en koeien en zoveel ander vee dat men het tellen maar had opgegeven. Grote delen van de ‘oude dijk’ waren van de kaart geveegd. Het dijkherstel verliep moeizaam en was nog lang niet afgerond toen zich een nieuwe catastrofe aandiende: de Kerstvloed van 1717.

Thomas van Seeratt

Schets van de veiliger dijk van Van Seeratt, hoger en met meer ruimte voor de golfslag. in zijn verslag 1716-1721.
Schets van de veiliger dijk van Van Seeratt, hoger en met meer ruimte voor de golfslag. in zijn verslag 1716-1721.
In 1716 ging Ficco Veltman, de ambtenaar die was belast met onder meer het toezicht op de waterstaat van de provincie Groningen, na 37 jaar trouwe dienst met pensioen. Hij werd opgevolgd door Thomas van Seeratt, die schrok van de gebrekkige staat van de dijken. De fatalistische bevolking had zich erbij neergelegd dat er gemiddeld eens in de dertig jaar een ramp zou volgen.

Na een uitgebreide inspectiereis rapporteerde Seeratt aan het provinciebestuur dat hij ‘seer slegte en elledige dijcken’ had aangetroffen. Hij constateerde dat in Friesland heel andere dijken werden gebouwd, tweemaal zo zwaar als in Groningen en bovendien verstevigd met post- en paalwerk. Hij waarschuwde voor een ramp: het beschermende paalwerk langs Eems en Dollard was te laag om de klei vast te houden; ‘als het flink stormt, zakt de boel in elkaar’.

Het maakte geen indruk op de bestuurders van Stad en Lande. De dijken in de provincie waren volgens hen sterker dan vroeger. Volgens hen had Van Seeratt geen verstand van de kustverdediging, omdat hij zijn hele leven op zee had doorgebracht. Maar toen het zeewater begin december bij Delfzijl over de dijken sloeg, zoals overigens wel vaker gebeurde, mocht hij de situatie in Friesland bestuderen, om te zien of de dijken daar inderdaad zoveel beter waren. Uit zijn rapport blijkt overduidelijk hoe anders de Friese dijken waren gebouwd, berekend op de golfslag in plaats van als simpele barrière. Ook had het dijkbestuur er de kustverdediging anders geregeld. Begin 1717 kreeg Van Seeratt van de Provincie de opdracht om met spoed belangrijke verbeteringen te realiseren. Maar nauwelijks was hij begonnen met het opstellen van plannen of de Kerstvloed van 1717 overviel de bewoners van de kustgebieden van Nederland, Duitsland en Denemarken. In ons land werd vooral Groningen getroffen.

Kopie van het originele verslag van Van Seeratt over de ‘vliegende storm’ met eerst opmerkelijk laag water en daarna de Kerstvloed.
Kopie van het originele verslag van Van Seeratt over de ‘vliegende storm’ met eerst opmerkelijk laag water en daarna de Kerstvloed.

Het lijkt op een tsunami

Van Seeratt noteerde zijn bevindingen in een Journaal, een handgeschreven rapport met een volledig overzicht van de door hem gecoördineerde werkzaamheden aan de Groninger dijken in de jaren 1716-1721. Het rapport is door vrijwilligers getranscribeerd – omgezet in moderne letters – en in zijn volledigheid beschikbaar op internet. Opmerkelijk in zijn verslag (pag. 24) is dat het zeewater kort voor de ramp bij Reijda, de Punt van Reide tussen Eems en Dollard, bijzonder laag stond.

Een out Heijbaas van 80 jaeren, altijt daar gewoont hebbende, verklaarde sulks daer noiet gesien te hebben.

De wind had twee tot drie dagen uit het zuid- tot zuid-zuidwesten gewaaid. Toen sloeg het weer plotseling om en werd onstuimig met wervelstormen. De storm werd steeds krachtiger en de wind draaide 180 graden, naar het noordwesten en het west-noord-westen. Op 25 december, tot een uur of ‘één in de middag’, stond het land nog steeds droog. Van Seeratt stuurde ruiters op onderzoek uit. Eén van hen kwam terug, ‘met groote haast’. Hij waarschuwde dat het water er aan kwam.

Kort daarnae kwam het Soute Zee waeter aenloopen wel 2 à 3 voet hoog, en te Vier uren Sagh men van de Stadts wallen niets als waater. De Huisen ende Kercken daarin staand. Zijnde Een Droevige gesichte.

Dat lijkt op de tsunami die op 26 december 2004 de kusten van de Indische Oceaan trof, met ongeveer 230.000 doden als gevolg. Die oorzaak was een zware zeebeving. Daar was in 1717 in Groningen geen sprake van. Vermoedelijk was de wind zo sterk dat de zuiderstorm eerst het zeewater tot ver van de kust wegbrieste om daarna, opgestuwd door de storm die intussen een volle slag was gedraaid, in volle vaart terug te komen en de kwetsbare kust te bespringen.

De Kerstvloed van 1717 - Tragedie en heldenmoed
De Kerstvloed van 1717

Nauwkeurige verslagen

De ramp trof de hele Nederlandse kust. Van zuid naar noord waren de gevolgen steeds groter. In Zuid-Holland trad matige schade op. Noord-Holland werd zwaar getroffen. Rondom de Zuiderzee en langs de hele Friese kust sloeg het water over de dijken. In Friesland verloren 150 mensen het leven. In de provincie Groningen was de ramp een catastrofe. In de stad stond het water drie tot vier voet hoger dan in 1686. Langs de kust werden de dijken nagenoeg weggespoeld. Ook de Waddeneilanden hadden het hevig te verduren.

In zijn ‘Historis Verhaal’ gaf  E.A. Crous in 1719 een gedetailleerd overzicht van het aantal slachtoffers per dorp in Groningen.
In zijn ‘Historis Verhaal’ gaf E.A. Crous in 1719 een gedetailleerd overzicht van het aantal slachtoffers per dorp in Groningen.
Duidelijke verliescijfers per dorp zijn volgens Nienhuis te danken aan Albert Ebbo Crous, die in 1719 als A.E.C. een ‘Opregt en Nauwkeurig Historis Verhaal van de Verwonderenswaerdige, Droevige, Schrikkelike en seer Schaadelike Waaters-Vloed van Kerstdag, 25 December 1717’ publiceerde. Volgens Crous had de overheid al in 1718 lijsten met slachtoffers gepubliceerd, maar die waren niet compleet. Hij probeerde nauwkeuriger cijfers te verzamelen, zodat zijn geschrift

‘tot een eeuwige geheugenis bewaard mooge worden’.

Albert Buursma heeft ze overgenomen in het achtergrondgedeelte van het boek. Van elke plaats in Groningen worden de gevolgen gememoreerd, onderverdeeld in huizen, mensen, runderen, paarden, varkens en schapen. In Hunsingo verdronken 1764 mensen, in Fivelingo 304, in het Westerkwartier 1 en in het Oldambt 22; samen 2.091. In Gorecht was er alleen schade aan vee.

De Europische Mercurius van 1718 (Google Books), een halfjaarlijks overzicht van ‘de Voornaamste Zaken van Staat en Oorlog, voorgevallen in alle de Koninryken en Heerschappyen van Europa, benevens eenige meldenswaardige Tydingen uit verscheide andere Delen der Wereld’, doet in twee delen uitgebreid en gedetailleerd verslag van de gevolgen. Ook Gerardus Outhof, hulppredikant in Emden, levert een ooggetuigenverslag. Zijn Verhaal van alle Hooge Watervloeden (Google Books, 1720) begint weliswaar met Noach, maar bevat ook ‘eene breede beschryvinge van den zwaaren Kerstvloed van 1717’. Volgens de Mercurius heeft de ramp aan in totaal aan 11.797 mensen het leven gekost en Outhof houdt het op 12.088.

Buisman wijdt vijftien pagina’s aan de ramp (deel 5, pag. 441-456) en constateert dat beschikbare verlieslijsten grote onderlinge verschillen vertonen door dubbeltellingen, kopieerfouten, schattingen, afrondingen, onbegrijpelijke slordigheden en onvolledigheden (de Mercurius bijvoorbeeld vergeet Kloosterburen met 178 doden). Hij reconstrueert de werkelijke gevolgen op basis van bijgewerkte, betrouwbaarder bronnen tussen Sleeswijk-Holstein en Friesland en komt op ruim 13.300 slachtoffers waarvan 2276 in Groningen en 150 in Friesland, 100.000 stuks grootvee en 5000 huizen en andere gebouwen.

De Kerstvloed 1717 op een kaart uit 1720 van de Neurenberger cartograaf J.B, Homann. Volgens hedendaagse deskundigen heeft hij de omvang zwaar overdreven.
De Kerstvloed 1717 op een kaart uit 1720 van de Neurenberger cartograaf J.B, Homann. Volgens hedendaagse deskundigen heeft hij de omvang zwaar overdreven.

Catastrofale landkaart

Een jaar na de ramp, in 1718, publiceerde de gerenommeerde Duitse cartograaf Johann Baptist Homann (1664-1724) een schitterende, dramatische landkaart van het verdronken gebied in Nederland, Noord-Duitsland en Denemarken. Die suggereert dat de zee toesloeg tot tientallen kilometers achter de dijken. Zijn ‘Geographische Vorstellung der jämerlichen Wasser-Flutt in Nieder-Teutschland’ wordt sindsdien gretig gepubliceerd in nagenoeg elke publicatie over de ramp. Het is echter de vraag hoe betrouwbaar de weergave is. Homann werkte in Neurenberg, honderden kilometers van het rampgebied. Duitse deskundigen betwijfelen zijn bevindingen.

Driehonderd jaar na de ramp is amateur-meteoroloog Ton Lindemann, met een eigen weerstation in Maarssen, druk bezig de werkelijke omvang van de schade te reconstrueren. In een omvangrijk verslag, De stormvloed van 25 december 1717, geeft hij een gedetailleerd overzicht van de astronomische, hydrologische en meteorologische omstandigheden voor en tijdens de vloed op Eerste Kerstdag 1717. Hij baseert zich daarbij onder meer op onderzoek naar stormvloeden van de Staatscommissie Zuiderzee en op contemporaine bronnen.

De cartograaf Johann Baptist Homan.
De cartograaf Johann Baptist Homan.
Lindemann heeft grote aanmerkingen op de kaart van Homann. Kustlijnen, groepering van eilanden en de ligging van vele plaatsen zijn onjuist aangegeven. De overstroomde gebieden zijn in vele gevallen foutief ingekleurd. Volgens Lindemann waren bijvoorbeeld de gevolgen in Noord-Holland groter dan werd aangenomen. Hij concludeert dat het water van de Zuiderzee hoog werd opgestuwd en daarna via het IJ vrijwel geheel Waterland en een groot deel van het Kennemerland overstroomde. Gelderland en Utrecht worden helemaal niet genoemd, terwijl bijvoorbeeld het nauwelijks bewoonde Kampereiland bij elke overstroming onder water stond; kennelijk was dat zo normaal dat het niet beschreven is.

Blijkens een overzicht van de hoogste waterstanden kwam het water in Delfzijl in 2006 en 2013 bijna 40 centimeter hoger dan in 1717. Of een dergelijke ramp ook vandaag nog zulke gruwelijke gevolgen zou hebben gehad kan hij niet beantwoorden:

“De vraag die gesteld kan worden hoe ver het water bij dijken op deltahoogte in Groningen opgelopen zou zijn. De meeste dijken waren rond de 3 tot 4 m hoog en de hoogst bekende waterstand bedroeg 4,45 m. Toen de dijken het begaven kon het water wegvloeien en steeg het ook niet verder. Het is daarom niet altijd even zinvol om het vloedniveau van 1717 te vergelijken met latere stormen en hogere dijken waarbij in de afgelopen jaren hogere vloedstanden bereikt werden. Wat we meten is in feite de mate van welvaart en waterstaatkundige kennis om hogere en betere dijken te kunnen bouwen.”

Correcties op de kaart van Homann (boven). Bron: Ton Lindemann.
Correcties op de kaart van Homann (boven). Bron: Ton Lindemann.

De pelgrimstocht

Piet Nienhuis bestudeerde in zijn werkzame leven de ecologische gevolgen van de bouw van de Deltawerken in Zeeland en had tot taak oplossingen te bedenken waarmee de schade aan milieu en landschap zo goed mogelijk kon worden gerepareerd. Zijn ‘pelgrimstochten’ maakte hij tussen 2013 en 2017….

“…ook om met eigen ogen te zien of er na 300 jaar nog sporen zijn terug te vinden in het veld. Ik ontdekte, naast allerlei historische merktekens in het landschap, ook sporen van mijn voorouders die rond 1700 geleefd hebben op het Groninger platteland. Wat deden ze voor de kost? Hoe zag hun landschap eruit?”

Dat was weer aanleiding om ook hun gegevens na te pluizen in de archieven zoals doop-, trouw- en begraafboeken van de plaatselijke kerken. Die persoonlijke noot is een verrijking en maakt duidelijker hoe mensen leefden in de zo kwetsbare kuststrook.

De ‘oude dijk’ vormt als het ware de rode lijn in zijn boek. Die is vaak niet meer zichtbaar, maar leeft voort in straatnamen. Ook gaat het gaat in de verhalen over de oude Groninger kerken.

“Deze kerken zijn in veel gevallen de enige bouwwerken die een herinnering oproepen aan het begin van de achttiende eeuw. Ze fungeerden vaak als vluchtplaatsen, ook in 1717. De meeste huizen en boerderijen uit die tijd zijn al lang geleden gesloopt. Maar de kerk staat er nog, de plek waar mijn voorouders getrouwd zijn, hun kinderen lieten dopen en waaruit ze werden begraven. (…) Romanogotiek gestold in baksteen, sober, stoer, geen overbodige versieringen. Dwalen over de oude kerkhoven, de stichtelijke verzen op de zerken lezen. De wandelaar als pelgrim op zoek naar betekenis.”

Wandelen van Eems naar Lauwers

De levendig beschreven wandelingen inspireren tot zwerftochten door het ooit zo kwetsbare Groningerland. Zoals (sinds 2006) de Tocht om de Noord, van Eems tot Lauwersmeer, waaraan op 23 en 24 september vijfduizend wandelaars deelnamen. Volgend jaar wordt hij herhaald, op 29 en 30 september.

Aan het boek is een losse gids toegevoegd, een ‘Kerstvloed 1717 wandeltocht’ van ruim tachtig kilometer, onderverdeeld in acht etappes, met de een beschrijving van de belangrijkste bezienswaardigheden in de dorpen op de route. Om de Kerstvloed te memoreren wordt per plaats ook vermeld hoeveel slachtoffers de vloed er eiste aan mensen, runderen, paarden, varkens en schapen en hoeveel huizen er werden vernield.

Boek: Kerstvloed 1717 – Een pelgrimstocht (Piet H. Nienhuis)
Ook interessant: Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, deel 5

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×