Dark
Light

Studentencompagnieën tijdens de Tiendaagse Veldtocht

Een misvatting verklaard
4 minuten leestijd
De Prins van Oranje, de latere koning Willem II, voert het Nederlandse leger aan tijdens de Tiendaagse Veldtocht op 3 augustus 1831 (Collectie Regionaal Archief Tilburg)
De Prins van Oranje, de latere koning Willem II, voert het Nederlandse leger aan tijdens de Tiendaagse Veldtocht op 3 augustus 1831 (Collectie Regionaal Archief Tilburg)

De Tiendaagse Veldtocht is een minder bekende periode in de Nederlandse geschiedenis. Nederland vocht destijds met de rebellerende Belgen die zich af wensten te scheiden van Nederland. Nadat de opstandelingen erin geslaagd waren de Nederlandse troepen tot aan Noord-Brabant terug te drijven, besloot koning Willem I tot een tegenaanval.

Gefrustreerd door het gebrek aan steun van de heersende mogendheden, wilde Willem I zijn rijk herstellen. Daarop werd het leger verdeeld over drie divisies en een reservedivisie en trokken zij in augustus 1831 de grens over om de Belgen een lesje te leren. Hoewel het aanvankelijk goed leek te gaan, moest Nederland zich na tien dagen terugtrekken omdat Franse troepen aan de andere kant de grens ook waren overgestoken. Om een groter conflict te voorkomen, blies Nederland de aftocht en werd verdere escalatie voorkomen.

In de literatuur over de Tiendaagse Veldtocht is een bijzondere rol weggelegd voor de studentencompagnieën. Zij worden vaak als aparte categorie behandeld en sommigen staan zelfs centraal in bepaalde documentatie. En waarom ook niet? De studenten gaven hun veilige studie op om ten strijde te trekken tegen de vijand. Het risico op (blijvend) letsel was aanwezig, om nog maar te zwijgen over de kans om te sneuvelen. Toch liepen vrijwilligers in de schutterijen dezelfde risico’s. Waarom is er in de historiografie dan zoveel aandacht voor deze drie compagnieën in vergelijking met de rest van het leger? Op welke wijze valt dit te verklaren en wat zijn de gevolgen voor de geschiedschrijving?

Allereerst is het handig om de aantallen in perspectief te plaatsen, zodat duidelijk wordt over welke verhoudingen gesproken wordt. In de Groningse compagnie vochten 137 studenten mee, waaronder 18 studenten van de Franeker universiteit, terwijl de Groningse universiteit 246 studenten ingeschreven had staan. Dit betekent dat ongeveer 47 procent van de studenten deelnam. In de Leidse compagnie vochten 280 studenten, terwijl de universiteit 771 studenten bevatte. Dit komt neer op 36 procent die de universiteit voor een jaar verliet. Uit Utrecht vertrokken 268 studenten, waarvan er 253 in de Utrechtse compagnie vochten. Gezien er 485 studenten ingeschreven stonden, komt dit neer op 55 procent van de studenten die ten strijde trok. In totaal waren er dus 685 student-soldaten, die samen ongeveer een bataljon vormden.

De Vrijwillige Jagers der Leijdsche Hoogeschool, in het Avond gevecht te Bautersem, op 11 Augustus 1831, door Jacobus Schoemaker Doyer (1792-1867)
De Vrijwillige Jagers der Leijdsche Hoogeschool, in het Avond gevecht te Bautersem, op 11 Augustus 1831, door Jacobus Schoemaker Doyer (1792-1867)

Daartegenover staat de rest van het leger, dat vele malen groter was. Johan Nater spreekt in zijn boek de Tiendaagse Veldtocht (1980) over 25.600 soldaten en een reservedivisie zonder aantallen. Kossmann in zijn boek ‘De Groninger Vrijwillige Flankeurs en de Belgische opstand 1830 – 1831’ (1982) noemt een leger van 36.000 soldaten. Hans van der Hoeven ‘De Belgische Beroerte’ (1973) vertelt dat er 37.000 troepen waren. Hoewel er zeker discussie over de aantallen te voeren is, laat dit wel zien dat de studenten veruit in de minderheid waren. Zelfs bij voorzichtige schattingen (30.000), vormden de jongelingen ongeveer 2 procent van de aanwezige strijders.

Elite

Hoe is het dan toch ontstaan dat zij zoveel aandacht krijgen? Hiervoor zijn verschillende factoren aan te wijzen. Allereerst speelt mee dat zij de toekomstige elite van Nederland zouden vormen. Door hun opleiding en afkomst zouden zij een bevoorrechte positie in de samenleving innemen. Dit werkte ook andersom, want de aandacht van de sociale bovenlaag was ook gericht op de studenten, die vaak hun kinderen of familieleden waren. Doordat deze soldaten allemaal bij elkaar in een eenheid zaten, was het gemakkelijk hun handelingen te volgen of om connecties te leggen. Er dienden slechts drie compagnieën bijgehouden te worden, die de voorhoede van het leger vormde, niet van vier divisies.

Daarnaast droeg de opleiding van de studenten er zeker aan bij. Zij konden lezen en schrijven, iets wat destijds ongebruikelijk was. Zeker toen de soldaten gelegerd waren in Noord-Brabant, tijdens de winter van 1830, bleven veel studenten met het thuisfront communiceren of noteerden hun gedachten. Er was immers weinig te doen in de winter, terwijl papier en de bezorging ervan geld kostte. Het gevolg is dat er relatief veel bronmateriaal van de studenten beschikbaar is, in vergelijking met de overige soldaten, die weinig overlieten. Daarop voortbouwend, de meeste aanzienlijke families hebben archieven aan laten leggen. Hierdoor bleef het materiaal beter bewaard en is het makkelijker voor historici om onderzoek te doen.

Kort

Een factor die meegespeeld kan hebben, is dat de studenten slechts één jaar van hun studie misten. Zij kregen verlof van de koning om vlak na de Tiendaagse Veldtocht, weer in 1831 met hun studie door te gaan. Hierdoor was de onderbreking kort en konden zij weer terugvallen op hun normale leven. De ervaringen werden echter wel de rest van hun levens aangehaald. De andere soldaten bleven nog tot 1839 in het Brabant aanwezig. Waar de studenten een tussenjaar hadden, moest de rest van het veldleger jaren opofferen. Zij bleven immers daar gelegerd en konden niet terugkeren naar hun eigen levens.

Tot slot vormde de oorlog zelf een belangrijk aspect. De studenten leden uitzonderlijk weinig slachtoffers. De meesten overleden door ziekte of ongelukken, slechts één sneuvelde. Deze student stierf door een verdwaalde kogel. Ondertussen marcheerden de student-soldaten wel voorop en werden zij dus uitzonderlijk behandeld. Het gevolg is dus dat de studenten veel gruwelijkheden bespaard zijn gebleven, waardoor zij positiever op hun ervaringen terugkijken dan menig andere soldaat.

Door deze vier factoren is het mogelijk om te verklaren waarom de bijdrage van de studenten overschat wordt door historici. Hun aantallen lijken groter, doordat er veel documentatie makkelijk beschikbaar is. De aandacht van de maatschappij lag grotendeels bij de studenten, die anderen wilde vertellen over hun positieve oorlogservaringen. Historici hebben dit overgenomen, waardoor het scheve beeld ook verder wordt uitgedragen. De groep is slechts beperkt, maar hun historische overlevering groot. Daardoor wordt de bijdrage van de student-soldaten aan de strijd overschat. Hoewel niet ontkend wordt dat zij offers hebben gebracht, is het niet alsof de studenten op zichzelf het Nederlandse leger naar een twijfelachtige overwinning hebben geholpen.

Boek: Tiendaagse veldtocht

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Donateurs ondersteunen ons project en dragen direct bij aan de uitbreiding van ons archief.

Meer informatie

×