Dark
Light

‘Potdomme, die dijk moet er komme’

Terpen, wierden en dijken en het klimaatdebat
Auteur:
6 minuten leestijd
Ezinge in het Westerkwartier van Groningen - Aert Schouman - Groninger Museum (Publiek Domein - wiki)
Ezinge in het Westerkwartier van Groningen - Aert Schouman - Groninger Museum (Publiek Domein - wiki)

Misschien is het lege landschap van Noord-Nederland wel op zijn mooist, nu er half december even sneeuw ligt op de winterse akkers. Hier aan ’s lands einde bepalen zo’n 500 wierden (Groningen) en terpen (Friesland) op veel plekken nog steeds het beeld. Nog in de vroege negentiende eeuw dachten velen dat dit landschap van nature heuvelachtig was … later in de eeuw groeven arbeiders honderden terpen en wierden af omdat de vruchtbare grond stevige prijzen kon opbrengen.

Terpen en Wierdenland
Terpen en Wierdenland
Naar schatting ging in Friesland 73% van de terpen verloren en in Groningen 46%. Maar de spade opende ook de aarden archieven van dit ooit rijke en welvarende gebied, zoals de invloedrijke Friese jurist/historicus Pieter Boeles rond 1930 zou schrijven. Talloze vondsten boden inzicht in deze welvarende nederzettinkjes die hier ver voor de jaartelling ontstaan waren. De beroemde opgravingen van Albert van Giffen zouden het wierdendorp Ezinge beroemd maken: hier lag dus het Pompeï van het Noorden, het Groningse Ilion, om het maar es op ronkende toon te zeggen. Dat rijke verleden is terug te vinden in heel veel lokale musea. Maar herbergt de geschiedenis van terpen en wierden ook nog een les voor de toekomst?

In het prachtig vormgegeven boek ‘Terpen- en Wierdenland’ neemt schrijver, journalist en historicus Erik Betten een lange aanloop om die vraag te beantwoorden. Hij onderscheidt in de geschiedenis van dit gebied een viertal wendingen, namelijk een eerste wending naar de zee toe, vanaf ongeveer 600 voor Christus; een tweede wending, dit keer van de zee af, toen de bewoners vanaf pakweg het jaar 1000 dijken gingen aanleggen; in de negentiende eeuw legden de overheden (de derde wending) nog meer nadruk op beheersing van het water; een vierde wending ziet Betten in prille pogingen om net als in de tijd van de terpenbouwers minder tegen maar meer mét de zee en de stijgende waterspiegel te leven. Kortom, wat heeft zich hier allemaal afgespeeld?

Wendingen

De eerste pioniers vestigden zich op de kwelderwallen dicht aan zee of aan de oeverwallen van rivieren als Eems, Fivel, Hunze, Riet, Lauwers en Boorne. De gevaren vielen mee, aldus Betten, want bij hoogwater overstroomden die kwelders zelden. Het water kon immers alle kanten op. Vuistregel was dat de kwelder die…

“…minder dan 50 keer per jaar onder water stond, bruikbaar was voor menselijk gebruik.”

Pas na de bouw van de eerste dijken zouden stormvloeden de kracht ontwikkelen om na een dijkdoorbraak ravages aan te richten.

De tweede wending had met de bedijking te maken. Dijken waren nodig ter bescherming van akkers tegen het steeds opdringerige water. Boeren trokken de uitgestrekte ‘wolden’ (lees: moerassige, onbewoonde wildernissen of venen) in het achterland in. De ontginningen zouden eeuwen duren en uiteindelijk vruchtbare landbouwgebieden opleveren. Maar eerst leidden ze tot rampen. Wat gebeurde er? In die ‘wolden’ en ‘wouden’ leidde het graaf- en spitwerk inclusief de talrijke sloten tot een enorme daling van het maaiveld. Dat maakte afvoer van rivierwater naar zee steeds moeilijker. Terwijl de wolden eerder veel hoger hadden gelegen dan de kust, was het nu andersom: het land slibde aan de kust op, terwijl het ontwaterde veen in het achterland als een plumpudding in elkaar zakte. De gevolgen laten zich raden: stormen en hoog water veroorzaakten rampen, zoals valt na te lezen in de magnifieke twaalfde- en dertiende-eeuwse kronieken uit de kloosters te Hallum en Wittewierum. Belangrijk rampen waren de Sint Julianavloed van 1164, Allerheiligen van 1170, de Sint Nicolaasvloed van 1196, de Sint Marcellusvloed van 1219, de Allerheiligenvloed van 1275, maar ook de Sint Maartensvloed van 1686 en de kerstvloed van 1717.

De Kerstvloed 1717 op een kaart uit 1720 van de Neurenberger cartograaf J.B, Homann. Volgens hedendaagse deskundigen heeft hij de omvang zwaar overdreven.
Kaart van de gevolgen van de Kerstvloed van 1717 – Johann Baptist Homann

Het antwoord op de catastrofes lag in het verplaatsen van dorpen naar drogere gebieden maar ook steeds meer in het bedijken, eerst lokaal, later op grotere schaal. In de dertiende eeuw gaven de kloosters daar leiding aan want Friesland en Groningen erkenden geen grafelijk gezag. Het Friese recht voorzag enigszins in die leemte, maar de abten moesten soms de blaren op hun tong praten om een bovenlokaal antwoord te vinden op de problemen. Wat later zouden zijlen en grietenijen, dat wil zeggen, waterschappen, hun rol deels overnemen.

In de negentiende eeuw viel de derde wending: de zee, rivieren en beken werden een soort variabele in het werk van waterschappen, mechaniserende landbouwers en zich uitbreidende steden. De tijden veranderden. Toen in 1755 een enorme aardbeving en tsunami Lissabon troffen, werd dat ook in Noord-Nederland meteen gevoeld. De Groninger Courant van dinsdag 4 november van dat jaar meldde dat…

‘…op de voorgaande zaterdag bij stil weer plotseling schepen in de Groninger stadshaven tegen de kade gesmeten werden en … elkaars masten geraakt hadden. Bij Garnwerd was in het Reitdiep een schip als het ware van de ene naar de andere kant geworpen en in het Leekstermeer was het water zo hoog gestegen, dat het over het aan de kant staande riet, hetgeen de hoogte van een manslengte heeft, was heen gestoven’.

Pas een maand later werd overigens duidelijk dat de aardbeving in Lissabon de oorzaak was voor alle opschudding.

Die kwetsbaarheid zou dik honderd jaar later sterk afnemen. De afsluiting in 1877 van het Reitdiep, de zeearm die Groningen met zee verbond, zou de stad voortaan onbereikbaar maken voor de grillen van de zee. Dat proces van toenemende controle en beheersing zette in 1969 met de afsluiting van de Lauwerszee door. De Friese studenten die in 1960 in Leeuwarden hadden geroepen…

‘Potdomme, de dyk sil er komme’

…hadden hun zin gekregen, de vissers in Zoutkamp hadden een kater.

Zodenhuis in Firdgum - Rijksuniversiteit Groningen
Zodenhuis in Firdgum – Rijksuniversiteit Groningen

Ecobouw

Intussen doet zich een vierde wending voor, schrijft Betten, de wending naar zee toe. Wat te doen bij extreme neerslag en hogere zeespiegels? Kan dit kustgebied opnieuw pionier zijn in de omgang met de zee? Het antwoord op die vragen op basis van een aantal kleinschalige projecten in het kustgebied is nog niet al te overtuigend, maar geeft misschien wel een richting aan. Het zodenhuis van Firdgum biedt inzichten in ‘archeologisch geïnspireerde ecobouw’…; bij Hallum wordt buitendijks geëxperimenteerd met kwelderakkers en zilte teelt. De net opgerichte Franeker Academie gaat er onderzoek naar doen. In het Friese kustplaatsje Holwerd droomt een aantal dorpelingen over ‘Holwerd aan zee’ waarvoor de zeedijk moet plaatsmaken voor een stormvloedkering of schutsluis. Daarmee zou ‘werelderfgoed de Waddenzee’ weer ontsloten kunnen worden en Holwerd een plek veroveren op de toeristische kaart. Zo zijn er meer kleinschalige ideeën en initiatieven die gericht zijn op een ander leven met en bij de zee. Maar de ‘vierde wending’ moet toch nog wel wat meer momentum krijgen om echt te overtuigen.

Kijkboek

Wie minder zin heeft aan een boek over experimenten met en bij de zee moet zich van bovenstaande wendingen niet al te veel aantrekken want dit is ook gewoon een mooi boek over de oude geschiedenis van terpen en wierden, dat de kijkers en lezers nu al dit gebied in wil trekken. Mooie kaartjes geven aan hoe de kustlijn in de loop van een paar duizend eeuwen veranderde. Prachtige luchtfoto’s, plaatjes van liefelijke terpdorpjes en kleinschalig toerisme … lokken om eens te gaan kijken naar dit onbekende gebied met zijn historische schatten. Voor wie meer houdt van nog onopgeloste raadsels heeft dit kustgebied ook van alles te bieden. Ik noem er twee:

In sommige wierde- en terphuizen vonden de archeologen botfragmenten, waaruit zij afleiden dat dat de bewoners aan voorouderverering deden. Spectaculair was de vondst in het Groningse Englum waar archeologe Annet Nieuwhof een aantal menselijke schedels ontdekte met sporen van vraat door dieren. Werden de doden rond het jaar nul – grafvelden uit deze periode zijn nauwelijks teruggevonden – aan de elementen blootgesteld?

Een ander klassiek vraagstuk is het bijna spoorloos verdwijnen van de oorspronkelijke bewoners van de kust. Er zou archeologisch gezien sprake zijn van een ‘lege vierde eeuw’, vooral in het huidige Friesland en in iets mindere mate op de Groningse klei. Na een kleine eeuw zonder bewoning zouden de terpen en wierden vanuit het Oosten weer bevolkt zijn geraakt. De nieuwe bewoners waren anders, kenden ander aardewerk en andere begrafenisrituelen, bouwden andere huizen en droegen andere mantelspelden. De dominante Franken van de zesde en zevende eeuw noemden hen opnieuw ‘Friezen’, maar waren ze dat ook? En waarom lieten de nieuwkomers, die vermoedelijk eerder aan de Angelen en Saksen verwant waren, zich dat aanleunen? En waar zijn trouwens die oude Friezen van voor het jaar 300 gebleven? Gingen ze op in de volksverhuizingen?

Waddenzee - Zonsondergang bij Wierum (CC BY-SA 3.0 - Uberprutser - wiki)
Waddenzee – Zonsondergang bij Wierum (CC BY-SA 3.0 – Uberprutser – wiki)

Rand

Kortom, een mooi boek om een bezoek voor te bereiden aan het hoge Noorden van ons land. Een beetje aandacht kan de regio goed gebruiken, want er zijn ook veel problemen die met één woord samen te vatten zijn: krimp. Dit ooit zo dichtbevolkte gebied is al eeuwenlang emigratiegebied, de kruidenier is allang vertrokken, in veel dorpen is het gemoedelijk maar is de welvaart achter gebleven. Dit kustgebied is ook steeds meer rand van Nederland geworden waar de wegen doodlopen op de Waddenzee en de jeugd wegtrekt. Ook zonder aardbevingen zou dit noordelijkste stukje Nederland miljarden nodig hebben om leefbaar te blijven.

Boek: Terpen en Wierdenland – Erik Betten

Bekijk dit boek bij:

×