Dark
Light

De nazi-geschiedenis in brieven en kaarten

2 minuten leestijd

Post uit de vergetelheid
In het Gelderse provinciehuis in Arnhem is vanaf volgende week een tentoonstelling te zien van de Stichting Sobibor. De tentoonstelling schetst aan de hand van authentieke brieven en kaarten de geschiedenis van Joodse getto’s en nazi-kampen in de Tweede Wereldoorlog. Ook wordt de nazipropaganda belicht.

Van de brieven en kaarten die in de oorlog uit en naar getto’s en concentratiekampen zijn gestuurd, zijn er niet veel bewaard gebleven.



Bennie Vlaskamp, bestuurslid van Stichting Sobibor, begon er een kleine twintig jaar geleden een verzameling van aan te leggen. Dat resulteerde in 2009 in de tentoonstelling en een jaar later ook in een boek.

De tentoonstelling is gaandeweg uitgebreid met materiaal dat nabestaanden van slachtoffers van de holocaust ter beschikking hebben gesteld. Nu is ook een brief te zien die Jules Schelvis – een van de weinige overlevenden van vernietigingskamp Sobibor en de oprichter van de Stichting Sobibor – in juli 1943 vanuit het getto van Radom aan familie in Amsterdam stuurde.

De provincie Gelderland onderhoudt sinds 1993 een jumelage met Lubelskie, de Poolse provincie waarin Sobibor ligt. Achtergrond bij deze samenwerking was de hulp die Poolse soldaten boden bij de Slag om Arnhem en de latere bevrijding van van Gelderland aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Voor scholen is lesmateriaal bij de tentoonstelling beschikbaar. De tentoonstelling is van 14 juni tot en met 11 juli 2012 te bezoeken.

De brieven van Wanda Verduin

Een van de brieven die in de tentoonstelling te zien is, is een brief die Wanda Verduin op 5 juli 1942 schreef aan Els Nieuwenhuijzen. Wanda was veertien toen de Duitsers Nederland binnenviellen en woonde in Bussum.

Haar vader en oom hadden in Amsterdam een fabriek, totdat dit Joden werd verboden. Het gezin werd begin 1942 gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Wanda en haar twee jaar jongere broer Ernst, die vanaf najaar 1941 niet meer naar school mochten, gingen toen naar het door de gemeente Amsterdam opgerichte lyceum voor Joodse leerlingen, waarop ook Anne Frank zat.

Fragment uit de brief van 5 juli 1942:

…ik heb een torenvalk boven de stad zien bidden. ’t Was een moordgezicht, zoiets dat je een schok geeft, ik heb hem wel een kwartier met mijn kijker gevolgd hij bleef boven de Amstel zweven zover dat je hem zonder kijker niet kon zien. Een zilvermeeuw cirkelde hoog en eenden vlogen weg naar buiten net als 2 reigers die achter elkaar in het westen vlogen. Ik wou wel mee. Ver weg.

Wanda hield vanaf eind februari tot aan de zomer van ’42 een dagboek bij en schreef vervolgens vele brieven. De meeste naar haar Bussumse vriendin Els Nieuwenhuijzen. Twintig brieven uit Amsterdam en vier uit Vught aan Els en het dagboek van Wanda zijn bewaard gebleven. De brieven en het dagboek van Wanda Verduin beslaan de periode van februari 1942 tot en met mei 1943. Ze vormen een indringend portret van een eventienjarig Joods meisje, dat werd weggerukt uit haar leven in Bussum, weg van haar vrienden en vriendinnen, en dan in Amsterdam ervaart hoe het net zich steeds nauwer sluit: een ster op, niet meer met de tram, niet meer na 8 uur ’s avonds buiten, niet meer fietsen, niet meer op bezoek bij niet-Joden, steeds meer bekenden die worden opgepakt, het gevaar van razzia’s.

×