Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden circa 6 miljoen Joden omgebracht door nazi-Duitsland onder aanvoering van dictator Adolf Hitler. Dat gebeurde door inzet van onder meer vuurpelotons en gaskamers. Deze systematische massamoord is bekend komen te staan als de Holocaust. Andere benamingen zijn Shoah, Shoa of Sjoa. In dit artikel wordt uitgelegd hoe deze genocide tot stand kwam en uitgevoerd werd. Daarnaast is er aandacht voor de naoorlogse omgang, in de vorm van de vervolging van de daders, Holocaustontkenning en herdenking. Hoewel de nadruk ligt op de Joden werden Roma en Sinti getroffen door een vergelijkbaar lot, hoewel in minder grote aantallen. Dit artikel gaat indirect ook over hen.
Waarom de Joden?
Dat de Joden in West-Europa in de decennia voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog juridisch als volwaardige burgers werden beschouwd, betekende niet dat er geen antisemitisme was. Aan het begin van de twintigste eeuw werden in Rusland de Protocollen van de wijzen van Sion uitgegeven, een vervalst verslag van een zogenaamd Joods complot om de christelijke wereld te onderwerpen. Het werd vertaald in onder andere het Duits, Engels en Frans en binnen antisemitische kringen gebruikt als propaganda tegen de Joden. In Duitsland zouden vooroordelen tegen de Joden na de Eerste Wereldoorlog steeds meer weerklank krijgen. In zijn boek ‘Mein Kampf’ beschreef de toekomstige Duitse dictator Adolf Hitler de Joden als een gevaar voor de Duitse samenleving. Binnen de door Hitler en zijn sympathisanten aangehangen nationaalsocialistische ideologie kregen de Joden onder andere ten onrechte de schuld van het Duitse verlies van de Eerste Wereldoorlog. Ze werden verbonden met alles waar de nazi’s tegen tekeer gingen, in het bijzonder het communisme en het kapitalisme.
“Het wordt daardoor een kiem der ontbinding in volkeren en rassen, en, ruimer beschouwd, de vernietiger der menselijke cultuur.”
– Adolf Hitler in ‘Mein Kampf’ over het Jodendom.
Neurenberger Wetten
Vanaf het moment dat Adolf Hitler in januari 1933 werd benoemd tot Duitse kanselier was de zogenoemde ‘Joodse kwestie’ één van zijn belangrijkste politieke agendapunten. Volgens sommige historici was Hitler al vanaf het begin van plan de Joden uit te roeien, een benadering die bekend is komen te staan als het intentionalisme. Het merendeel van de Holocaustonderzoekers gaat er echter vanuit dat er sprake was van een geleidelijk en geïmproviseerd beleid dat tijdens de oorlog uitmondde in massamoord, het functionalisme.
Gedurende de jaren dertig was het nazibeleid gericht op uitsluiting van de Joden via discriminerende wetgeving. De belangrijkste juridische stap richting het buitensluiten van de Joden waren de Neurenberger Wetten van 5 september 1935, vernoemd naar de Duitse stad waar ze ondertekend werden. Joden werden officieel uitgesloten van het staatsburgerschap en het werd hen verboden om seksuele relaties en huwelijken met mensen met ‘Duits bloed’ aan te gaan.

De Neurenberger Wetten waren gebaseerd op de wetenschappelijk ongefundeerde rassenleer van de nazi’s, waarbij vermenging van Duits bloed met Joods bloed een verzwakking van het Duitse of ‘Arische’ ras zou betekenen. Volgens de regels maakte het daarom niet uit of iemand het joodse geloof wel of niet aanhing of geboren was in Duitsland. Afstamming van drie of vier Joodse grootouders was genoeg om als Jood aangemerkt te worden, ook als iemand tot het christendom was bekeerd. Iemand met één of twee Joodse grootouders werd aangewezen als Mischling, respectievelijk in de 2e en 1e graad. Iemand met slechts één Joodse grootouder werd als Duits beschouwd en ongemoeid gelaten, iemand met twee Joodse grootouders werd over het algemeen ook uitgezonderd van anti-Joodse maatregelen, inclusief deportatie tijdens de oorlog. Was je voor de invoering van deze wetten als Jood getrouwd met een ‘Ariër’ dan was je door dit gemengde huwelijk meestal ook beschermd.
Kristallnacht en emigratie
Hoewel Duitse Joden al vanaf 1933 in het openbaar te maken kregen met scheldpartijen en gewelddadigheden door individuele of groepjes nazi’s, waaronder de bruinhemden van de Sturmabteilung (SA) en leden van de Hitlerjugend, waren landelijk georganiseerde fysieke aanvallen nog uitgebleven. Dat veranderde tijdens de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, toen overal in het Duitse Rijk Joden en hun bezittingen door nazi’s en hun sympathisanten werden aangevallen. De pogrom was georkestreerd door propagandaminister Joseph Goebbels, als wraak op een door een Joodse jongeman gepleegde moordaanslag op een Duitse diplomaat. Joodse gebedshuizen (synagogen) werden in de brand gezet. Winkels en woningen van Joden werden geplunderd, ruiten werden ingegooid en huisraad op straat gesmeten. Honderden Joden werden gedood en 30.000 Joodse mannen werden in de concentratiekampen gevangen gezet. Het was voor het eerst dat mensen alleen vanwege hun Joodse afkomst werden opgesloten. De Joden die eerder in de concentratiekampen terecht kwamen, waren om andere redenen opgepakt, bijvoorbeeld vanwege antifascistische activiteiten.

Na afloop van de pogrom werd de schade door de Duitse overheid niet verhaald op de daders, maar op de slachtoffers. De gevangen genomen mannen waren in de kampen zo slecht behandeld dat velen na hun vrijlating het land verlieten, wat ook precies de bedoeling van de nazi’s was. Al vanaf de machtsovername door Hitler hadden Joden Duitsland verlaten als gevolg van het antisemitisme. Hun woning en andere bezittingen moesten ze achterlaten, zonder hiervoor behoorlijk gecompenseerd te worden. Van de 523.000 Joden in Duitsland in 1933 waren er in oktober 1941, toen emigratie door Joden vanuit het Duitse Rijk officieel verboden werd, nog 163.000 over. Over het algemeen waren het vooral de welvarende Joden en diegenen met connecties in het buitenland die emigreerden. Hoewel de Kristallnacht in het buitenland veroordeeld werd, waren er nauwelijks landen bereid om het immigratiequotum voor Joden te verhogen. Het in het eigen bestaan kunnen voorzien en borgstelling van familieleden in het land van bestemming waren vaak een vereiste om toegelaten te worden.
“Ik geloof dat de Joden het lachen inmiddels is vergaan. Vandaag wil ik opnieuw een profeet zijn: indien het internationale financiële Jodendom binnen en buiten Europa erin zou slagen de naties nogmaals in een oorlog te storten, dan zal dat niet resulteren in de bolsjewisering van de aarde en daarmee de overwinning van de Joden, maar de vernietiging van het Joodse ras in Europa!”
– Adolf Hitler op 30 januari 1939 in de Duitse Rijksdag.
Getto’s en Joodse Raden
Bij het uitbreken van de oorlog op 1 september 1939 leefden Joden in Duitsland gedwongen een geïsoleerd bestaan. Dit was het gevolg van de opeenstapeling van anti-Joodse wetten die vanaf 1933 ingevoerd waren, inclusief het verbod om zwembaden, bioscopen en parken te bezoeken, auto te rijden en goud, zilver en andere waardevolle metalen en edelstenen te bezitten. Joodse kinderen werden niet langer toegelaten tot niet-Joodse scholen en het was volwassenen niet toegestaan in overheidsdienst te werken. Vanaf september 1941 moesten Joden in het hele Rijk op hun kleding een zichtbare gele davidster dragen, zodat ze altijd herkenbaar waren als Jood.
De levensomstandigheden in de getto’s in Oost-Europa waren slecht. Er was sprake van overbevolking en voedselschaarste. Alleen al in 1941 stierven in het getto van Warschau 43.000 mensen als gevolg van verhongering en epidemieën. Arbeidsgeschikte gettobewoners werden ingezet voor dwangarbeid in werkplaatsen, bijvoorbeeld voor textiel- of munitieproductie, die zich binnen of buiten het getto bevonden. Voor Duitse ondernemers waren de Joden goedkope en makkelijk inzetbare werkkrachten. In opdracht van de Duitse bezettingsbesturen vormden de Joden in de getto’s een eigen bestuursorgaan, de Judenrat (Joodse Raad). Het Joodse zelfbestuur hield zich onder andere bezig met ordehandhaving (door de Joodse politie of ordedienst), voedseldistributie en het doorgeven van Duitse bevelen. Zulke Joodse zelfbesturen werden ook elders gevormd, waaronder in Nederland. Vanaf 1942 werden de Joodse bestuurders gedwongen om mee te helpen met de organisatie van de transporten naar de vernietigingskampen. Ondanks de slechte levensomstandigheden en de vrees om op transport gezet te worden, ontstond er in veel getto’s een cultureel leven; er werd bijvoorbeeld toneelgespeeld of muziek gemaakt. Kinderen kregen onderwijs en ondergronds vonden religieuze diensten plaats.

Einsatzgruppen
Toen het Duitse leger op 22 juni 1941 de Sovjet-Unie binnenviel, werden de reguliere troepen gevolgd door de Einsatzgruppen, speciale eenheden bestaande uit leden van verschillende onderdelen van de SS en de Duitse politie. Ze waren gevormd onder aanvoering van SS-generaal Reinhard Heydrich, de chef van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA). Onderdeel van deze overkoepelende organisatie waren onder andere de Sicherheitsdienst (de inlichtingendienst van de SS), de Gestapo (de geheime politie) en de Kriminalpolizei (de recherche). Al in 1939 was Heydrich door Hermann Göring, op dat moment de op Hitler na machtigste man binnen nazi-Duitsland, belast met het oplossen van ‘de Joodse kwestie’. Op dat moment waren emigratie en evacuatie de methoden die werden ingezet of overwogen. Er was onder andere voorgesteld om alle Joden naar Madagaskar af te voeren (het Madagaskarplan), maar vanwege het uitbreken van de oorlog was emigratie overzee geen optie meer. De evacuatie van Joden naar gebieden elders in het Rijk of bezet Europa was niet uitvoerbaar gebleken. Het plan om alle Poolse Joden te deporteren naar het Generalgouvernement (het niet-geannexeerde deel van Polen) was bijvoorbeeld gestuit op veel weerstand bij Hans Frank, de gouverneur van dit gebied.
Op 31 juli 1941 kreeg Heydrich van Göring de opdracht te komen tot…
“…een totale oplossing van de Joodse kwestie binnen de invloedssfeer van Duitsland in Europa”.
De bekendste locatie waar Joden werden geëxecuteerd was het ravijn Babi Jar in Kiev, de hoofdstad van Oekraïne. Op 29 en 30 september 1941 werden hier 33.771 Joden vermoord door een onderdeel van Einsatzgruppe C. Het eerste land dat (in januari 1942) ‘Judenfrei’ was als gevolg van de operaties van de Einsatzgruppen was Estland. Omstreeks 1942-1943 werden de speciale eenheden opgeheven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden meer dan 1 miljoen Sovjet-Joden gedood, waar de Einsatzgruppen voor een groot deel verantwoordelijk voor waren.
“Zodra ik arriveerde op het executieterrein werd ik samen met andere mannen naar beneden gestuurd, naar de bodem van het ravijn. Het duurde niet lang voordat de eerste Joden over de rand van het ravijn naar ons gebracht werden. De Joden moesten met hun gezicht naar beneden op de grond bij de ravijnwanden gaan liggen. Er waren drie groepen van schutters op de bodem van het ravijn, elk bestaande uit twaalf man. Groepen Joden werden tegelijkertijd naar beneden gestuurd naar deze executie-eenheden. Elke opeenvolgende groep Joden moest gaan liggen bovenop de lichamen van degenen die al neergeschoten waren. De schutters stonden achter de Joden en vermoordden hen met een Genickschüss [nekschot]. Ik herinner me nog altijd de totale ellende van de Joden toen ze de hoogste rand van het ravijn bereikten en de lichamen zagen. Veel Joden schreeuwden het uit in doodsangst. Het is onmogelijk je voor te stellen wat voor stalen zenuwen er nodig waren om dit smerige werk daarbeneden uit te voeren. Het was afschuwelijk.”
– Kurt Werner, deelnemer aan de executie in Babi Jar.
Doodgewone mannen
Het doden van Joden door middel van executie was een methode die omstreeks 1942 ook ingezet werd in het oosten van Polen. De uitvoerders waren veelal leden van Duitse politiebataljons, “doodgewone mannen” volgens historicus en Holocaustonderzoeker Christopher Browning. In het gewone leven hadden ze gezinnen en gewone beroepen, niets wees erop dat ze tot zulke gewelddadigheden in staat waren. Het voortdurend doden van Joden, inclusief vrouwen en kinderen, legde echter een groot beslag op de psychische gesteldheid van de moordenaars van de politiebataljons en de Einsatzgruppen. Sommigen waren een zenuwinzinking nabij en hielden zich slechts met sterke drank op de been. Daarom werd er binnen de SS in 1941 nagedacht over andere moordmethoden, die net zo effectief of effectiever waren maar minder geestelijk belastend voor de uitvoerders.
In 1940 was er voor het doden van geestelijk gehandicapten in Duitsland (Aktion T4 genaamd) al gebruik gemaakt van gaskamers, waarbij de slachtoffers in speciale euthanasie-instellingen in afgesloten ruimtes werden vergast met koolmonoxide. Er hadden ook al experimenten plaatsgevonden met gaswagens, waarin geestelijk gehandicapten in Polen in de laadcompartimenten van vrachtwagens gedood werden door middel van koolmonoxide uit gasflessen. In december 1941 werd in het Poolse Chelmno het eerste vernietigingskamp in gebruik genomen. Joden en Roma uit het getto van Lodz werden hierheen gedeporteerd om gedood te worden in gaswagens. Eerst werd er nog gebruik gemaakt van koolmonoxide uit cilinders, maar al snel sloot men de uitlaten van de vrachtwagens aan op de laadruimte, zodat de inzittenden vergast werden door de uitlaatgassen. Ook alle Einsatzgruppen kregen de beschikking over gaswagens die op deze manier werkten. De slachtoffers van de gaswagens werden in massagraven begraven, later werden ze in Chelmno in een nabij gelegen bos in de openlucht verbrand.
Nog voordat Chelmno in gebruik genomen werd, vonden in september 1941 in concentratiekamp Auschwitz in Polen ook experimenten met vergassing plaats. Hier werd gebruik gemaakt van Zyklon B, een pesticide op basis van cyanide dat in de kampen voor ontsmettingsdoeleinden werd gebruikt.

Endlösung der Judenfrage
Vaak wordt nog verondersteld dat tijdens de Wannseeconferentie op 20 januari 1942 het besluit genomen werd om de Europese Joden uit te roeien. Op verschillende locaties was het doden echter al begonnen of waren hier voorbereidingen voor getroffen. Aangenomen wordt daarom dat het uitroeiingsbesluit in 1941 genomen werd door Adolf Hitler en SS-leider Heinrich Himmler, maar hierover is indertijd niets schriftelijk vastgelegd. De door Reinhard Heydrich georganiseerde bijeenkomst in een villa aan het meer de Wannsee in Berlijn werd bijgewoond door verschillende overheids-, partij- en SS-functionarissen die betrokken waren bij de Jodenvervolging. De notulist was Adolf Eichmann, die bekend zou komen te staan als de organisator van de deportaties naar de vernietigingskampen. Tijdens de vergadering werden de aanwezigen bijgepraat over de Endlösung der Judenfrage (de eindoplossing van de Joodse kwestie). In de notulen staat te lezen dat het de bedoeling was om ruim 11.000.000 Joden om te brengen. Het betrof niet alleen Joden binnen het Duitse rijk en door Duitsland bezette landen, maar ook in bevriende, vijandelijke en neutrale staten (respectievelijk bijvoorbeeld Italië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden).
“Onder daarvoor geschikte leiding moeten de Joden in het kader van de eindoplossing op passende wijze in het oosten te werk worden gesteld. In grote arbeidskolonnes, naar geslacht gescheiden, zullen de Joden die tot werken in staat zijn, terwijl ze wegen aanleggen, binnen deze gebieden worden gebracht, waarbij zonder twijfel een belangrijk deel op natuurlijke wijze zal uitvallen. Het eventueel tenslotte overblijvende deel moet, daar het hier ongetwijfeld om het deel met de meeste weerstand gaat, dienovereenkomstig worden behandeld, omdat dit, bestaand uit een natuurlijke keurgroep, bij vrijlating als de kiem van een nieuwe Joodse opbouw dient te worden beschouwd.”
– Notulen Wannseeconferentie, 20 januari 1942
Aktion Reinhard
Massavernietiging
Gedurende het hele proces van aankomst tot het opruimen van de lijken werden verschillende taken uitgevoerd door Joodse gevangenen die hiervoor geselecteerd werden. Deze zogenoemde Arbeitsjuden (werkjoden) waren belast met onder meer het kaalknippen van de slachtoffers en het leegruimen van de gaskamers. Ook in Chelmno en de andere twee vernietigingskampen, Auschwitz-Birkenau en Majdanek, voerden Joodse gevangenen deze taken uit. In de twee laatstgenoemde kampen werden de Joodse arbeidsgroepen die werkten in de gaskamers en crematoria Sonderkommandos (speciale eenheden) genoemd. De leden van deze werkgroepen hoopten door het uitvoeren van de aan hen opgedragen taken hun leven te kunnen redden, maar om te voorkomen dat ze zich zouden organiseren en in opstand kwamen, werden ze zelf na bepaalde tijd ook gedood en opgevolgd door een nieuwe lichting gevangenen. Doordat Joodse gevangenen zoveel taken uitvoerden, hoefde de SS naar verhouding minder bewakers in te zetten. In vergelijking met de concentratiekampen in Duitsland, zoals Buchenwald en Dachau, waren de Aktion Reinhard-kampen maar klein; ze bestonden uit enkele houten barakken omringd door hekken en wachttorens. In Belzec, Sobibor en Treblinka werden naar schatting 1,7 miljoen Joden gedood plus een onbekend aantal Roma en Sinti.

In Auschwitz werden 1,1 miljoen Joden vermoord, de meesten in Auschwitz-Birkenau, een op enkele kilometers van het hoofdkamp gelegen kamp dat vanaf 1942 gebruikt zou worden voor massavernietiging. Bij aankomst werden de Joden hier op het perron geselecteerd door artsen van de SS: arbeidsgeschikte Joden werden voorlopig gespaard om dwangarbeid te verrichten, de rest werd gedood. Selecties vonden eerst op een perron buiten het kamp plaats, maar vanaf mei 1944, nadat een zijspoor tot in het kamp was aangelegd, op een perron in het kamp zelf. Vooral kamparts Josef Mengele werd berucht als uitvoerder van deze selecties, maar daarnaast ook vanwege de wrede medische experimenten die hij in het kamp op gevangenen uitvoerde. Hij besmette bijvoorbeeld zwangere vrouwen met tyfus om te onderzoeken of hun kinderen ook besmet geboren werden en injecteerde jonge tweelingen met chemicaliën om te zien hoe beide leden daar op reageerden.
In Auschwitz-Birkenau bevonden de gaskamers zich in hetzelfde gebouw als de crematoriumovens waarin de lichamen verbrand werden. Het kamp telde uiteindelijk vier van zulke gebouwen, waarin massavernietiging op industriële wijze werd uitgevoerd. Ook hier waren de gaskamers ingericht als doucheruimten, zodat de slachtoffers tot het laatst niet zouden vermoeden dat ze gedood zouden worden. In plaats van met koolmonoxide werden ze omgebracht met Zyklon B, waarmee in het hoofdkamp succesvol geëxperimenteerd was. Dezelfde moordmethode werd toegepast in concentratie- en vernietigingskamp Majdanek in Lublin, waar van oktober 1941 tot juli 1944 circa 60.000 Joden zouden worden omgebracht, voor een deel door vergassing.
“Het duurde 3 tot 15 minuten, afhankelijk van klimatologische omstandigheden, voordat de personen in de gaskamer dood waren. We wisten wanneer de mensen dood waren, want het gillen hield op. Gewoonlijk wachtten we een half uur voordat we de deuren openden en de lijken eruit haalden. Nadat de lijken waren verwijderd namen onze Sonderkommandos hun ringen af en haalden het goud uit de tanden van de lijken.”
– Rudolf Höss (kampcommandant van Auschwitz) tijdens het Internationale Militaire Tribunaal in Neurenberg, 15 april 1946.
Bezittingen en arbeid
Terwijl Joden naar Chelmno, Belzec, Sobibor en Treblinka enkel werden gedeporteerd om te worden gedood, werden de arbeidsgeschikte Joden in Majdanek, maar vooral in Auschwitz, massaal ingezet voor dwangarbeid. Naast het hoofdkamp (Auschwitz I) en Birkenau (Auschwitz II) bestond het concentratiekampencomplex van Auschwitz ook uit Monowitz (Auschwitz III), waar gevangenen onder andere tewerkgesteld werden bij de bouw van een fabriek van het Duitse chemieconcern IG Farben voor de fabricage van synthetische rubber. Zowel Primo Levi als Elie Wiesel, die beide na de oorlog wereldwijd bekend werden door de boeken die ze over hun ervaringen schreven, overleefden Monowitz. Ook andere grote en kleine Duitse bedrijven, waaronder Siemens en BMW, maakten gebruik van Joodse dwangarbeiders, waarvoor ze de SS een vergoeding moesten betalen. Verder werden Joodse dwangarbeiders ingezet bij de aanleg van infrastructuur en het aanleggen van en werken in ondergrondse fabrieken voor wapenfabricage, onder andere in concentratiekamp Mittelbau-Dora nabij Nordhausen. Het in leven houden van Joden om te werken lijkt tegenstrijdig aan het doel van de nazi’s om alle Europese Joden uit te roeien, maar het was er juist onderdeel van. Als gevolg van de slechte arbeids- en levensomstandigheden stierven velen. Dit werd ‘Vernichtung durch Arbeit’ (vernietiging door arbeid) genoemd.

Behalve dat Joden ingezet werden als goedkope arbeiders, profiteerde de Duitse overheid ook van de in beslag genomen bezittingen van Joden. Overal in het Rijk en in door de nazi’s gecontroleerd gebied werden woningen en bedrijven van Joden geconfisqueerd en overgedragen aan ‘Ariërs’. Met van Joden geroofd geld en andere kostbare bezittingen werd de staatskas verrijkt. Alle bezittingen die de Joden bij zich hadden bij aankomst in de vernietigingskampen werden eveneens in beslag genomen. De grote stapels brillen, protheses en schoenen die tegenwoordig nog altijd te zien zijn in het voormalige concentratiekamp Auschwitz zijn hier het bewijs van. Nadat Joden vergast waren, werden gouden tanden uit hun mond gehaald om omgesmolten te worden. Zelfs het afgeknipte haar van de slachtoffers werd benut voor industriële doeleinden. Alleen al in de drie Aktion Reinhard-kampen bedroeg de waarde van alle buit 178.745.960,59 Rijksmark. Corruptie tierde vaak welig onder de bewakers van de kampen, die kans zagen zichzelf te verrijken met de kostbaarheden die ze van de vermoorde Joden afgenomen hadden.
Deportaties vanuit heel Europa
Naast de Poolse Joden werden ook de Joden uit verschillende andere Europese landen gedeporteerd naar de vernietigingskampen. Dat gebeurde niet altijd in veewagons maar soms ook in passagierswagons, om bij de Joden geen argwaan te wekken. In Nederland begonnen de deportaties in de zomer van 1942. Joden in Amsterdam moesten zich verzamelen in de Hollandsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam. Joden die zich niet vrijwillig meldden voor transport werden opgepakt tijdens razzia’s, waarbij de bezetter vaak geholpen werd door de Nederlandse politie. Onderduikers werden opgespoord, in veel gevallen door Nederlanders die samenwerkten met de nazi’s en voor elke opgepakte Jood beloond werden met een geldbedrag.
In veel andere Europese landen werd de deportatie op vergelijkbare manier als in Nederland georganiseerd. In België en Frankrijk fungeerden respectievelijk de kazerne Dossin en kamp Drancy als belangrijke doorgangskampen naar de vernietigingskampen. Ook in deze landen werkte de nationale overheid actief mee aan de Holocaust. Vanuit België zouden 24.906 Joden worden geporteerd, waarvan er 1.650 overleefden. In Frankrijk werden ongeveer 75.000 Joden gedeporteerd, waarvan er circa 72.500 niet meer terugkeerden. Procentueel was het aantal Joden dat vanuit Nederland gedeporteerd werd groter dan in deze twee landen. Een belangrijke reden hiervoor was dat Nederland werd bestuurd door een fanatiek nazibestuur, waarbinnen de SS grote invloed had, terwijl België onder Duits militair bestuur stond en het grootste deel van Frankrijk werd geleid door de met de Duitsers collaborerende Franse Vichy-regering. Binnen deze besturen werd er minder prioriteit gegeven aan de Jodenvervolging.
Landen waar de deportatie van de Joden naar de vernietigingskampen later dan 1942 op gang kwam, waren Italië en Hongarije. In beide landen kwamen de transporten pas op gang toen Duitsland deze landen binnenviel, nadat ze de kant van de geallieerden hadden gekozen, achtereenvolgens in 1943 en 1944. Het aantal Holocaustslachtoffers in Italië wordt geschat tussen de 5.600 en 7.000 en in Hongarije tussen de 270.000 en 300.000. Andere landen waarvandaan Joden werden gedeporteerd naar de vernietigingskampen zijn (met het slachtofferaantal tussen haakjes): Albanië (100), Denemarken (116), Duitsland (160.000-165.000), Griekenland (58.900-59.200), Joegoslavië (60.000-65.000), Noorwegen (758), Oostenrijk (65.000-65.500), Roemenië (275.000-295.000) en Tsjecho-Slowakije (250.000-260.000). Zelfs vanaf de bezette Britse Kanaaleilanden werd een klein aantal Joodse bewoners gedeporteerd.
Een deel van de Europese Joden, waaronder gedecoreerde Duits-Joodse veteranen uit de Eerste Wereldoorlog, prominenten en bejaarden, werd niet direct naar de vernietigingskampen afgevoerd, maar kwam terecht in kamp Theresienstadt in Tsjechië. Dit in een voormalige vestingstad gevestigde ‘modelkamp’ werd door de nazi’s ingezet als propagandamiddel. Met een hier in 1944 opgenomen propagandafilm wilden ze laten zien hoe gul Hitler voor de Joden was geweest. In werkelijkheid waren de omstandigheden in het kamp heel wat minder goed dan getoond werd in de film. Voor vele Joden in Theresienstadt was hun verblijf slechts van tijdelijke aard. Ze verbleven hier in afwachting van deportatie naar Auschwitz, waar ze alsnog omgebracht werden.
Mythe van makke schapen
Het is een hardnekkige mythe dat de Joden zich als makke schapen hebben laten vermoorden door de nazi’s. Hoewel de Duitsers probeerden hun uitroeiingsplannen geheim te houden, waren er binnen Joodse gemeenschappen in Europa vermoedens, geruchten en betrouwbare getuigenissen over wat hen te wachten stond. Het meest voorkomende verzet daartegen was onderduiken. Alleen al in Nederland zaten circa 28.000 Joden ondergedoken, waarvan er zo’n 16.000 de oorlog overleefden. Om te kunnen onderduiken was er in de meeste gevallen hulp nodig van niet-Joodse helpers, onder andere om aan onderdak en voedsel te komen. Het Israëlische Holocaustinstituut Yad Vashem vereert sinds 1963 niet-Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden onbezoldigd hebben geholpen. Zij worden benoemd tot Rechtvaardige onder de Volkeren. De meeste Rechtvaardigen zijn afkomstig uit Polen (6.992), gevolgd door Nederland (5.778). Tot de bekendste ontvangers van deze eer behoren Oskar Schindler en Raoul Wallenberg. De eerste redde als Sudeten-Duitse ondernemer honderden Joden die werkten in zijn fabrieken in Krakau en Brünnlitz (tegenwoordig Brněnec in Tsjechië), de ander verstrekte als diplomaat aan tienduizenden Hongaarse Joden een Zweeds paspoort, dat hen beschermde tegen deportatie.
“De tegenstander werd gedwongen zich van de daken en hoger gelegen steunpunten terug te trekken in de kelders, bunkers en riolen. Om een ontsnapping door het rioolstelsel te voorkomen werd het water in het rioolstelsel onder het Joodse woondistrict meteen opgestuwd, wat echter door de Joden door explosies van de afsluitkleppen voor het grootste deel teniet gedaan werd. In de avond van de eerste dag werd op groter verzet gestuit, dat echter door een speciaal ingezette gevechtsgroep vlug gebroken kon worden. Later tijdens de operatie lukte het om de Joden uit de door hen ingerichte verzetsnesten, schuttersputjes etc. te verdrijven en in de loop van 20 en 21 april was het grootste deel van het zogenaamde restgetto dusdanig in bezit genomen dat van een aanzienlijk verzet in deze gebouwencomplexen niet meer gesproken kon worden.”
– SS- en politie-aanvoerder Jürgen Stroop in zijn rapport over de Joodse opstand in het getto van Warschau, 16 mei 1943.
De geallieerden
“Het bombarderen van de installaties zelf ligt buiten de mogelijkheden van onze luchtvloot, omdat de afstand te groot is voor een nachtelijke aanval. De Amerikanen kunnen misschien een aanval bij daglicht uitvoeren, maar dat wordt een kostbare en risicovolle onderneming. Het zou een slag in de lucht kunnen worden en zelfs al werden de installaties vernietigd, dan weet ik niet of het de slachtoffers werkelijk zou helpen. Er blijft een mogelijkheid over en wel: het kamp bombarderen en zo mogelijk tegelijk wapens afwerpen in de hoop dat een deel van de gevangenen zal weten te ontsnappen. […] Maar zelfs al slaagt de aanval op het kamp, dan nog zijn de kansen om te vluchten gering.”
– Sir Archibald Sinclair, de Britse minister van Luchtvaart, over het bombarderen van Auschwitz, 15 juli 1944 (vertaling: Jan Hamminga).
Opruimen van de bewijzen
Eigenlijk had de Endlösung geheim moeten blijven. De nazi’s vreesden dat wijd verspreide internationale afkeuring ertoe zou leiden dat de massavernietiging onder publieke druk gestaakt moest worden. Eerder had Hitler het euthanasieprogramma T4 moeten annuleren, nadat onder andere de Duitse Kerken er hoogte van hadden gekregen en ertegen hadden geprotesteerd. Beter verborgen voor de buitenwereld was de operatie toen wel voortgezet. Over de uitroeiing van de Joden werd in officiële documenten slechts in eufemistische woorden gecommuniceerd. Zo werd met Sonderbehandlung (speciale behandeling) bijvoorbeeld uitroeiing bedoeld.
In de zomer van 1942 besloten de nazi’s om de sporen van massavernietiging op te ruimen. Daarvoor werd Sonderaktion 1005 georganiseerd. Zowel aan het Oostfront als in de vernietigingskampen werden in het kader van deze speciale operatie massagraven en de lichamen van de slachtoffers verbrand op brandstapels in de open lucht. Voor het opgraven en verslepen van de lichamen werden Joodse gevangenen gebruikt die na afronding van het werk gedood werden. Na het opruimen van de massagraven werden in Chelmno, Belzec, Sobibor en Treblinka alle overige sporen ook uitgewist. Zo werden in de drie Aktion Reinhard-kampen alle barakken, wachttorens en gaskamers verwijderd. De grond werd teruggegeven aan de natuur, zodat het na enkele maanden leek alsof hier de voorgaande maanden niets gebeurd was, behalve dan dat verspreid over het terrein nog botfragmenten van de slachtoffers aangetroffen konden worden.
Dodenmarsen en bevrijding
Vanwege het alsmaar dichterbij oprukkende Rode Leger waren Joden en andere gevangenen vanuit Auschwitz en andere oostelijk gelegen kampen vanaf het najaar van 1944 geëvacueerd naar het westen. Deze evacuaties vonden zowel te voet als met goederentreinen plaats. Vanwege slecht schoeisel, de winterkou en uithongering zouden velen tijdens deze voettochten, Dodenmarsen genoemd, omkomen. Gevangenen die niet verder konden lopen, werden onderweg door bewakers van de SS geëxecuteerd. Hun lichamen werden in de berm achtergelaten.
“Alle gevangenen met verwondingen aan hun voeten, die niet konden meekomen, werden door de bewakers zonder pardon neergeschoten. Je kan haast zeggen dat om de 15 tot 20 meter er een lijk in de berm lag.”
– Ludwig Wörl, overlevende van de Dodenmars vanuit Auschwitz, tijdens het Auschwitzproces in Frankfurt-am-Main.
Eén van de bestemmingen voor de geëvacueerde kampgevangenen was concentratiekamp Bergen-Belsen in Duitsland. Als gevolg van de in het overvolle kamp uitgebroken tyfusepidemie en een tekort aan voedsel en medicijnen zouden velen hier op de rand van de bevrijding sterven. Toen het kamp op 15 april door Britse troepen bevrijd werden, gingen beelden van de gruwelijkheden die ze er aantroffen de wereld over. Tussen de 15.000 en 20.000 lichamen van omgekomen gevangenen moesten opgeruimd worden. Ondanks de medische zorg van de Britten stierven ook na de bevrijding nog 14.000 mensen, vooral aan tyfus. Om alle lijken te kunnen opruimen en begraven in massagraven moesten zelfs bulldozers worden ingezet. De foto’s en filmopnamen die bij de bevrijding van dit kamp en andere door de westerse geallieerden bevrijde kampen werden gemaakt, schokten de internationale samenleving. Ze maakten de omvang van de door de nazi’s gepleegde genocide zichtbaar.
“Soms schrik je in het holst van de nacht wakker en hoor je allerlei geluiden, en dan waan je je weer dáár, in Bergen-Belsen, met die gruwelijke, misselijke stank en als laatste vernedering menselijke lijken die met een bulldozer werden weggeschoven alsof ze niets waard waren. […] Het was weggestopt in die donkere, Noord-Duitse vlakte en je had het gevoel in de beerput van de menselijke geest te zijn beland.”
– De Britse journalist Wynford Vaughan-Thomas, die aanwezig was bij de bevrijding van concentratiekamp Bergen-Belsen (vertaling: Gerard Grasman).
Vervolging van de daders
Al tijdens de oorlog waren de eerste Holocaustdaders vervolgd, voor het eerst tijdens een door de Sovjets georganiseerd militair tribunaal in Krasnodar in Rusland. Een groep van Russische en Oekraïense collaborateurs van een Duitse Einsatzgruppe werd van 14 juli tot 17 juli 1943 hier berecht. Alle aangeklaagden werden schuldig bevonden: drie van hen werden veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf en acht tot de doodstraf. Na de oorlog zouden vele processen volgen tegen kamppersoneel, leden van Einsatzgruppen en de organisatoren van de Holocaust. Zowel Hitler als Himmler hadden zelfmoord gepleegd en konden daarom niet ter verantwoording geroepen worden. Tijdens het door de geallieerde mogendheden opgezette Internationale Militaire Tribunaal, dat van 20 november 1945 tot 1 oktober 1946 plaatsvond in Neurenberg, speelde de Holocaust een naar verhouding bescheiden rol. Hermann Göring werd ter dood veroordeeld, maar pleegde voordat de executie zou plaatsvinden zelfmoord in zijn cel. Ook Ernst Kaltenbrunner, de opvolger van Reinhard Heydrich als chef van het RSHA, werd ter dood veroordeeld. Hij werd op 16 oktober 1946 terechtgesteld.

Na afloop van het internationale tribunaal organiseerden de Amerikanen op dezelfde locatie verschillende militaire tribunalen tegen lager geplaatste nazi’s, waaronder leden van de Einsatzgruppen. Van de 24 beklaagden tijdens dit Einsatzgruppen-proces werden er veertien ter dood veroordeeld, maar uiteindelijk zou in slechts vier gevallen de executie voltrokken worden. De milde houding van de Amerikanen ten opzichte van ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers kwam voort uit de naoorlogse politieke situatie, toen West-Duitsland een bondgenoot was geworden in de Koude Oorlog. De Amerikanen wilde voorkomen dat publieke opinie zich tegen hen zou keren door een al te hardvochtige bestraffing van nazimisdadigers. Opvallend veel voormalige nazi’s, waaronder medewerkers van het RSHA, konden weer posities binnen de West-Duitse overheid verwerven nadat ze korte gevangenisstraffen hadden uitgezeten of zelfs zonder dat ze vervolgd waren.
Verschillende Holocaustdaders werden na de oorlog vervolgd door de Bondsrepubliek Duitsland, waar de doodstraf afgeschaft was. Het belangrijkste proces in de BRD was het Auschwitzproces in Frankfurt am Main dat plaatsvond van 20 december 1963 tot 19 augustus 1965. Van de twintig aangeklaagden kregen er zes levenslange gevangenisstraf, werden er drie vrijgesproken en kreeg de rest een gevangenisstraf van 3¼ tot 14 jaar. Ook recent nog vonden in herenigd Duitsland rechtszaken plaats tegen Holocaustdaders, bijvoorbeeld tegen de Oekraïense Sobibor-bewaker John/Iwan Demjanjuk. De Nederlandse Sobibor-overlevende Jules Schelvis was één van de nevenaanklagers. Op 12 mei 2011 werd Demjanuk bestraft met vijf jaar gevangenisstraf. Hij ging in hoger beroep maar overleed voordat dit kon plaatsvonden. Het proces was een poging van de Duitse justitie om op het laatste moment toch nog daadkracht te tonen, nadat in de voorliggende decennia vele Holocaustdaders aan vervolging waren ontsnapt.
“In Sobibor werd door de SS geen land verdedigd. Het was de waanzin van de nazi’s, hun tegenstanders, de Joden te doden. Maar waren ze tegenstanders? Ze werden in de hoogste regionen van de SS tot tegenstanders verklaard. De lagere en laagste rangen volgden de bevelen van hun superieuren onverwijld op. Ik vraag mij nog steeds af hoe mensen ertoe kunnen komen ver van het krijgstoneel, zonder bedenken duizenden voor hen onbekende personen de dood in te jagen? Welnu, één van hen ligt roerloos in deze zaal, zonder antwoord op mijn vraag te geven.”
– Jules Schelvis in zijn requisitoir tijdens het proces tegen Sobiborbewaker Demjanjuk (die het proces liggend op een brancard bijwoonde).
Rechtsherstel en herdenking
Toen Bondskanselier Willy Brandt op 7 december 1970 tijdens een bezoek aan Warschau een knieval deed voor het monument van de Joodse opstand in het getto van Warschau toonde hij daarmee zijn berouw voor de misdaden die zijn land tijdens de Tweede Wereldoorlog had gepleegd. Al in de jaren 50 was de Bondsrepubliek begonnen met het doen van herstelbetalingen, zowel aan individuele Holocaustslachtoffers als aan de staat Israël. Een deel van door de nazi’s en hun bondgenoten en collaborateurs in beslag genomen Joods krediet en Joodse eigendommen werd teruggegeven aan slachtoffers en hun nabestaanden. Tot op de dag van vandaag is echter nog veel Joods bezit niet teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren. Dat geldt bijvoorbeeld voor geroofde kunst die in musea of privé-eigendom terecht is gekomen. Zo is rechtsherstel ook tegenwoordig nog actueel.
Tegenwoordig is Auschwitz een druk bezochte herdenkingsplaats. Ook andere voormalige concentratiekampen zijn ingericht als museum of gedenklocatie. Op locaties van massa-executie door de Einsatzgruppen zijn monumenten geplaatst, evenals bijvoorbeeld op het terrein van de voormalige vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka. In vele Europese steden zijn Holocaustmonumenten te vinden, bijvoorbeeld in Berlijn waar sinds 2005 2.711 betonblokken tezamen de vermoorde Europese Joden herdenken. In Amsterdam zijn in 2020 de voorbereidingen gestart voor de bouw van een nationaal Holocaustmonument, dat de namen zal gaan bevatten van alle door de nazi’s vermoorde Nederlandse Joden, Roma en Sinti. In Duitsland, Nederland en andere Europese landen zijn in vele dorpen en steden in de bestrating voor woonhuizen zogenoemde Stolpersteine (struikelstenen) geplaatst. Deze steentjes zijn bedekt met een koperen plaatje met daarop de namen van de voormalige bewoners van een woning die zijn omgekomen door nazivervolging.

Niet geweten
“Wir haben es nicht gewusst” (wij hebben het niet geweten) was een veelgehoorde kreet in naoorlogs Duitsland. Duitsers beweerden niet geweten te hebben van de misdaden in de nazikampen en de uitroeiing van de Joden. Zelfs sommige topnazi’s, bijvoorbeeld naziminister Albert Speer, ontkenden op de hoogte geweest te zijn van de Holocaust. De mythe van het niet weten is ontkracht door historisch onderzoek. Gewone Duitse burgers konden weliswaar niet de totale omvang en precieze uitvoering van de Holocaust kennen, maar kregen genoeg aanwijzingen dat gedeporteerde Joden niets goeds te wachten stond. Hitlers dreigende woorden waren veelzeggend. Berichten over de massa-executies aan het Oostfront door de Einsatzgruppen werden door soldaten met verlof gedeeld met familieleden en vrienden in Duitsland. Ook van het bestaan van de vernietigingskampen waren sommige Duitse burgers op de hoogte. Velen van hen werkten bijvoorbeeld in en om Auschwitz en hoorden over de massavernietiging die hier plaatsvond of roken de geur van verbrande lichamen uit de ovens. “De weg naar Auschwitz was gebouwd uit haat, maar geplaveid met onverschilligheid”, zo duidt de Britse historicus Ian Kershaw de passieve houding van het Duitse volk ten opzichte van wat hun Joodse medemensen werd aangedaan.
Holocaustontkenning
Behalve Duitsers die ontkenden iets geweten te hebben, zijn er na de oorlog ook altijd mensen geweest die de Holocaust ontkenden. Meestal ontkennen zij niet dat er Joden omgekomen zijn tijdens de oorlog, maar volgens hen gebeurde dit niet op systematische wijze en hebben de gaskamers niet bestaan. Ze vergelijken de omgekomen Joden met de slachtoffers van geallieerde bombardementen op Duitse steden, zoals Dresden. Een bekende Holocaustontkenner is de Brit David Irving. Holocaustontkenners komen behalve uit extreemrechtse soms ook uit islamitische hoek. De staat Israël roept bij sommige moslims zoveel haat op, dat Holocaustontkenning als anti-Israëlische propaganda wordt ingezet. Door de Holocaust te ontkennen, ontnemen ze Israël het bestaansrecht. De natie werd immers opgericht als thuisland voor de Joden, om te ontsnappen aan discriminatie en vervolging. In veel westerse landen is ontkenning van de Holocaust verboden. In Nederland bestaat hier geen speciale wet voor, maar wordt Holocaustontkenning bestraft op grond van de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht.
Het gruwelijke werk van de Sonderkommando’s
De bevrijding van Auschwitz – 27 januari 1945Boeken over de Tweede Wereldoorlog
Bronnen ▼
-Dieter Pohl, Holocaust – Massale moord op de Europese Joden.
-Guido Knopp, Hitlers Holocaust.
-Ian Kershaw, Hitler, de Duitsers en de Holocaust.
-Kevin Prenger, De boodschapper uit de hel.
-Richard Holmes, De wereld in oorlog.
-Richard Rhodes, Masters of Death.
-Robert Rozett & Shmuel Spector, Encyclopedie van de Holocaust.
-Saul Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden.
-Stiftung Denkmal für die Ermordeten Juden Europas, Materialien zum Denkmal für die Ermordeten Juden Europas.
-Yitzhak Arad, Belzec, Sobibor, Treblinka – The Operation Reinhard Death Camps.
-Rebecca Wittmann, Beyond Justice: The Auschwitz Trial.
-https://encyclopedia.ushmm.org/content/en/article/anti-jewish-legislation-in-prewar-germany
-https://www.sobibor.org/nl/demjanjuk/requisitoir-jules-schelvis-nl/
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1444/Verhoor-Rudolf-Höss.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1479/Aktion-Reinhard.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1532/Opstand-en-liquidatie-van-het-getto-van-Warschau.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1543/Jürgen-Stroop-over-de-getto-opstand-in-Warschau-16-05-1943.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1642/Wannseeconferentie.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1689/Majdanek.htm
-https://www.tracesofwar.nl/articles/2610/Einsatzgruppen.htm
-https://www.yadvashem.org/righteous/statistics.html