De term Mensen van het Boek (Ahl al-Kitab) verwijst in de islam naar joden, christenen en soms zoroastriërs. ‘Het boek’ verwijst hier naar het feit dat deze geloven heilige geschriften hebben die voorafgaan aan de openbaring van de Koran.
Volgens de islamitische opvatting zijn de openbaringen in de Koran namelijk niet de eerste openbaringen van God, maar wel de definitieve. Aanhangers van religies die zich baseren op eerdere openbaringen, vastgelegd in bijvoorbeeld de Thora, Evangeliën of Avesta, genoten onder islamitisch bestuur in het verleden een speciale status als zogeheten dhimmi. Zij kregen bescherming, in ruil voor een speciale belasting (jizya). Omdat dhimmi niet in het leger hoefden te dienen, wordt deze belasting soms gezien als een financiële bijdrage die ter compensatie betaald moest worden.
De profeet Mohammed gaf de Mensen van het Boek bepaalde voorrechten, maar zij werden wel als ondergeschikten en dwalenden gezien. Zij mochten dus echter wel hun geloof behouden, zolang zij dit niet openlijk uitdroegen. Tijdens de vroege islamitische veroveringen hoefden joden en christenen zich niet tot de islam te bekeren.
Bronnen ▼
-Prisma van de islam, p.35-39