Ruwweg tot en met de Renaissance waren er wetenschappers die zich met heel uiteenlopende terreinen bezighielden en daarin nog goed waren ook. Naarmate specialisatie voortschreed, werd dat steeds lastiger. Toch was er in de negentiende eeuw in Nederland nog zo’n ‘veelweter’: Hermanus Hartogh Heijs, heer van Zouteveen (1841-1891).
Nadat hij in zijn geboortestad Delft het gymnasium had doorlopen studeerde Hartogh Heijs aan de Leidse universiteit eerst rechten. Hij promoveerde in 1864. Alsof het een peulenschil was, promoveerde hij twee jaar later ook nog in de wis- en natuurkunde.
Na zijn promotie in de rechtsgeleerdheid vervulde hij eerst enkele onderwijsfuncties in Leiden, waarna hij in Den Haag ging lesgeven op een HBS. Maar al in 1867 werd hij lector zoölogie (dierkunde) aan de Leidse universiteit. Toen niet veel later een hoogleraarspost vrij kwam, meende hij daarop aanspraak te kunnen maken. Gekozen werd echter voor een ander. Hartogh Heijs was zeer in zijn wiek geschoten, hij nam ontslag.
Stilzitten lag niet in zijn aard. Hij maakte enkele grote reizen (in 1869 naar Egypte, in 1872 naar Californië) en vestigde zich vervolgens in Assen. Daar zette hij zijn wettenschappelijke arbeid voort, vervulde diverse openbare functies en vond nog tijd om zich bezig te houden met landbouw bovendien.
Polyhistor
Al met al geen wonder dat biograaf J. van Baren hem in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (deel II, 1912) betitelt als ‘polyhistor’. Dat komt van de Griekse woorden πόλύ (polu = veel) en ίστωρ (histoor = weter). Een veelweter dus, en dat was Hartogh Heijs zonder twijfel. Hij legde zich er vooral op toe buitenlandse wetenschappelijke inzichten voor Nederland toegankelijk te maken. Daarom vertaalde en bewerkte hij tal van buitenlandse publicaties.
Darwin
Hartogh Heijs trok ook door het land om voordrachten te houden over Darwins werk. Daarbij trapte hij op nogal wat gevoelige tenen. Hij schrok er niet voor terug Darwins evolutietheorie af te zetten tegen heersende filosofische en religieuze opvattingen. Vooral uit religieuze hoek was veel tegenwind zijn deel.
Door die tegenstand liet hij zich echter niet uit het veld slaan. Dat blijkt alleen al uit de titels van enkele van zijn publicaties: Geloofsbelijdenis van een hedendaagsch natuuronderzoeker (1878), Over den oorsprong der godsdienstige denkbeelden van een evolutionistisch standpunt (1883) en De vooroordeelen der menschheid (eveneens 1883). Zijn pen moest hij echter vroegtijdig neerleggen. Hij overleed toen hij pas vijftig jaar oud was.