Veel hedendaagse historici die schrijven over het Indonesië-conflict (1945-1950) doen dat onwetenschappelijk, vanuit moralisme en een anti-koloniale ideologie. Ze bedrijven geschiedsvervalsing. Dat is de rode draad in een recent verschenen boek van een groep auteurs die pretendeert wél wetenschappelijk te werk te gaan en wél met juiste feiten te komen.
'De voornaamste verdienste van de bundel is dat deze aantoont dat oude gewoonten en begrenzingen bij de geschiedschrijving – zowel in Nederland als Indonesië – moeten en ook kúnnen worden doorbroken.'
De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1950) was voor zowel Nederland als Indonesië een historisch tijdperk van groot belang. Zouden Indonesische historici daarover anders schrijven dan hun Nederlandse vakgenoten? Geïnteresseerden kunnen nu zelf de proef op de som nemen.
Op 17 augustus 1945 werd de onafhankelijke Republiek Indonesië uitgeroepen. Op 27 december 1949 legde Nederland zich daar, na een bloedige strijd, bij neer. Maar nog decennia lang trok het koloniale verleden diepe sporen in het onafhankelijke Indonesië.
Nu archieven in toenemende mate digitaal kunnen worden geraadpleegd zullen ook steeds meer onderzoekers stuiten op (zeer) moeilijk leesbare oude handschriften. Een fraai lees-, kijk- en leerboek daarover biedt uitkomst.
Kort voor de Duitse capitulatie op 7 mei 1945 wisten gespecialiseerde Britse en Amerikaanse commandoteams eind april beslag te leggen op een zeer bijzondere en zeer grote buit: het complete archief van de Duitse marine.
Eerst een dode door een moordaanslag, daarna vier met klewangs afgemaakte mensen en tot slot 33 doodgeschoten ‘inlanders’ en 54 gewonden van wie er acht alsnog bezweken. Dat was in 1886 de menselijke tol van de Tjiomas-affaire op West-Java. Het was de geruchtmakendste Indische ‘affaire’ in de negentiende eeuw.
Geschiedschrijving gaat meestal over bloedserieuze zaken. Toch valt er ook best wat te lachen of minimaal te glimlachen. En om met dichter Piet Paaltjens te spreken: soms is er aanleiding voor een ‘grimlachje’. Onderstaand een kleine greep uit historische vermakelijkheden.
Wielrenner Jacques Anquetil (1934-1987) was de allersnelste ‘Viking’ ooit. Dat hij nog steeds te boek staat als een van de beste renners aller tijden is bij wielerliefhebbers uiteraard bekend. Dat er een flinke kans is dat bij Anquetil ook Viking-bloed door de aderen stroomde, zullen in die kringen echter weinigen weten.
Heel wat Nederlanders weten het nog van school: 1584, Willem van Oranje in Delft vermoord door Balthasar Gerards. Maar weinigen zullen weten dat is geprobeerd om Gerards heilig te laten verklaren. Dat het hoofd van de prinsenmoordenaar in Keulen is vereerd, is al helemaal in vergetelheid geraakt. En toch is het allemaal gebeurd.
Een Nederlandse oorlogsmisdaad. Zo bestempelde in 1953 jurist/polemoloog Bert Röling (1906-1985) het drama dat zich begin 1942 bij Sumatra afspeelde met het Nederlandse schip Van Imhoff. Door een Japanse bom lekgeslagen kwam het tot zinken. Bemanning en bewaking brachten zichzelf in veiligheid, de 473 Duitse en Oostenrijkse geïnterneerden aan boord aan hun lot overlatend. Van hen vonden er 407 de
Officieel is politicus/diplomaat Ide Anak Agung Gde Agung (1921-1999) in Indonesië een nationale held. Maar in haar boek over koloniaal geweld en politiek op Bali laat historica/journalist Anne-Lot Hoek de Balinese vorst met donderend geraas van zijn voetstuk vallen.
In Nederland bestaan nogal wat ‘misverstanden’ over wat zich in Indonesië afspeelde in de zogenoemde ‘bersiap-periode’ (augustus 1945 tot en met maart 1946). In het boek 'Het geluid van geweld' zetten historici Esther Captain en Onno Sinke die stuk voor stuk recht.
Nederlandse historici hebben lang verzaakt met het beschrijven van de oorlog in Indonesië (1945-1950). Daardoor hebben ze sterk bijgedragen aan het ‘ont-herinneren’ van die oorlog en zeker van de ergste aspecten daarvan, zoals extreem geweld en oorlogsmisdaden.
Hoeveel profijt heeft Nederland, in klinkende munt uitgedrukt, getrokken van drieënhalve eeuw aanwezigheid in Indië?
Politieke springstof met een ongekende kracht. Die indruk blijft achter na lezing van de rapportage van twee juristen over Nederlandse militaire ‘excessen’ in Indonesië (voornamelijk Zuid-Celebes). Lang hebben kabinetten de documenten in een diepe la verborgen gehouden. Later waren ze beperkt toegankelijk voor wetenschappers. Nu kan het grote publiek er kennis van nemen.
De oorlog in Indonesië en het extreme geweld dat de Nederlandse troepen daarbij gebruikten, zijn lange tijd geen onderwerp geweest waarover in Nederland veel werd gesprokenen geschreven. Na het einde van de oorlog deed de regering veel moeite om discussies daarover uit de weg te gaan of zelfs in de kiem te smoren.
Was het Renville-akkoord (januari 1948) wel zo’n groot Nederlands succes als wordt beweerd? Hoe kwam Nederland ondanks boycots aan materieel voor de troepen in Indonesië? Het zijn twee van de vragen die aan de orde komen in het derde boek naar aanleiding van het grote Indonesië-onderzoek door drie wetenschappelijke instituten. Ditmaal staat de internationale context van de oorlog in Indonesië
Het tweede boek dat voortkomt uit het grote Indonesië-onderzoek door drie wetenschappelijke instituten, laat getuigen van de oorlog uit 1945-1950 aan het woord, plus hier en daar de volgende generatie(s). Het bevat mooie uitspraken en observaties. Maar ook roept het soms meer vragen op dan het antwoorden geeft.
Aan hard nieuws heeft het grote Indonesië-onderzoek door drie Nederlandse wetenschappelijke instituten vrij weinig opgeleverd. Toch zijn de resultaten waardevol. Ze bieden een goed overzicht van eerdere bevindingen, vullen die aan met nieuwe details en hier en daar een brok echt nieuws.
Over de dekolonisatie-oorlog lezen we in Nederland vrijwel alleen publicaties die de zaken benaderen vanuit Nederlands perspectief. Dat vertrekpunt is op zichzelf wel begrijpelijk. De allereerste vraag bij zulke ingrijpende gebeurtenissen is immers wat ‘we’ hebben gedaan en hoe dan. Maar als het daarbij blijft, ontstaat een eenzijdig beeld.