Teloorgang – De koopman van Prato
What is’t to us, if taxes rise or fall, Thanks to our fortune, we pay none at all.
Charles Churchill, Engelse satiricus, 1761
‘Ik zit dieper in de put dan ooit iemand heeft gezeten,’ schrijft een bekommerde Francesco in 1393 aan zijn vrouw. Ook zijn zakenpartner Stoldo di Lorenzo maakt hij deelgenoot van het onnoemelijke leed dat hem treft: ‘Laat me op dit punt niet in de steek, want nog nooit ben ik zo diep gekrenkt als nu,’ zo smeekt hij om diens hulp. Wat is er aan de hand? Over welk onheil doet Francesco zijn beklag: een dreigende pestepidemie, hongersnood of een aanstaande oorlog met een naburige stadstaat? Het is nog veel erger dan dat: de ijverige koopman is zo dubbel aangeslagen vanwege de hoge belasting die Florence hem wil laten betalen. Hij kan er niet over uit dat dit lot uitgerekend hem treft, na al het goeds dat hij voor de stad gedaan heeft, na alle roem die hij de stad bezorgd heeft met zijn bloeiende handelsactiviteiten.
Francesco regelt de export van Toscaanse zijden kleren, borduurwerk en schilderijen naar Parijs, waar de markt voor luxegoederen het gunstigst is, terwijl hij uit Engeland topkwaliteit wol importeert om zo een boost te geven aan de lakenmakers van het nabijgelegen Prato, zijn geboorteplaats. Bovendien hebben zijn buitenlandse filialen ook al belasting betaald. Hoe kan de stad dan zo ondankbaar zijn?

Ik zal niet meer rusten voordat ik het grootste deel van mijn bezittingen hier heb weggehaald en naar een andere plaats heb gebracht…
…hint Francesco op een fiscaal ingegeven emigratie naar Barcelona of Avignon.
Zijn correspondentie maakt duidelijk dat Francesco zichzelf maar al te graag ziet als het slachtoffer van een wereld die ondernemers vijandig is. Het moge duidelijk zijn dat hij daarbij de hyperbool niet schuwt:
Als ik alle liefde en zorg die mij ooit ten deel zijn gevallen bij elkaar optel, dan zouden die samen niet opwegen tegen de ellende die me nu zo terneerdrukt…
…zo schrijft Francesco nogmaals over de naderende belastingaanslag. Toch heeft hij juridisch wel een punt. In 1393 krijgt hij de verplichting opgelegd om bij wijze van belastingheffing een enorme som geld uit te lenen aan de stadstaat Florence. Dat steekt Francesco, omdat hij in zijn geboortestad Prato ook al een fikse aanslag voor de kiezen heeft gehad. Het is deze dubbele belastingheffing waarover hij zich opwindt. Geboren Florentijnen hoeven slechts één keer te betalen, maar met zo’n omhooggevallen boerenpummel uit Prato hebben de chique stadsbestuurders weinig compassie. Dat is duidelijk in strijd met het recht en daarom lukt het Francesco om achter de schermen steun te vinden bij enkele prominenten die het voor hem opnemen. Het resultaat van hun bemiddeling is een belastingdeal: Francesco hoeft geen belasting meer te betalen in Prato, wordt burger van Florence en is voortaan alleen onderworpen aan dezelfde belastingheffing als andere burgers.

Daarmee is Francesco’s fiscale lijdensweg nog niet voorbij. Florence heft van haar burgers alleen maar belasting door middel van gedwongen leningen, waarvan de hoogte afhangt van de omvang van iemands vermogen. Op het eerste gezicht klinkt dat aantrekkelijk. Francesco leent geld aan de stadstaat en krijgt er een rente voor terug. In werkelijkheid is de stad tegen het einde van de veertiende eeuw zo vaak in geldnood – meestal door kostbare oorlogen – dat zij soms wel tien keer per jaar een lening oplegt aan haar burgers, terwijl de betaling van rente hoogst onzeker is. Francesco ervaart zijn nieuwe positie als burger van Florence dan ook geenszins als een voorrecht. Hoe omvangrijk zijn vermogen ook is, het leeuwendeel bestaat uit handelswaar, huizen en grondbezit, wat nog niet zo makkelijk om te zetten is in klinkende munt om de gevraagde leningen te kunnen verstrekken. Bij de zoveelste belastingverhoging klaagt hij ‘dat er geen bloed meer vloeit als iemand me neer zou steken’.
Toch zegt het geklaag van Francesco meer over zijn belastingmoraal dan over de werkelijke fiscale last. Naar schatting moet hij jaarlijks voor zo’n 1,7 procent van zijn vermogen leningen verstrekken aan de stad. Dat is voor middeleeuwse begrippen een hoog percentage – zeker als wordt bedacht dat het stadsbudget bijna geheel werd opgeslokt door oorlogvoering – maar bij lange na niet zo hoog dat Francesco’s vrees in armoede oud te worden gegrond is. Dat de koopman het betalen van belasting allerminst als heilige plicht ziet, blijkt ook wel uit de kunstgrepen waarmee hij uit de greep van de fiscus probeert te blijven.
Omdat de hoogte van de gedwongen leningen afhangt van zijn vermogen, doet hij zich graag zo arm mogelijk voor. Zodra hij het nieuws ontvangt dat een van zijn schepen met handelswaar is vergaan, draagt Francesco zijn vrouw op dit nieuws ogenblikkelijk met haar vrienden te delen en aan te dikken dat het zeker om vier à vijf schepen gaat met de helft van hun gehele vermogen aan boord. Dat alles in de hoop dat de belastingambtenaren geloof hechten aan dit ‘goede woord’ en hem armer inschatten. Zelfs zijn gewoonlijk zo integere vriend Ser Lapo Mazzei is niet te beroerd Francesco te tippen voorlopig niet thuis te komen van een zakenreis, omdat hij anders het risico loopt zijn administratie te moeten verstrekken aan de controlerende belastinginspecteurs. Ser Lapo, notaris van beroep, stelt vervolgens namens Francesco een brief op waarin deze verklaart dat zijn overzeese zaken zo slecht lopen dat daaraan nauwelijks enige waarde is toe te kennen.
Het archief van de koopman van Prato geeft een concreet gezicht aan de weerbarstige praktijk van de belastingheffing die eind veertiende eeuw gemeengoed is in de Italiaanse stadstaten. (…) In de belastingmoraal van Francesco spreekt vooral zijn koopmansgeest: belasting zonder dat daar direct een voordeel tegenover staat is zonde van je geld, zeker als je een koopman bent die de gemeenschap al zoveel goeds heeft gebracht. Sterker nog, het betrouwbaar handelen waarin de koopman zijn eer vindt, geldt blijkbaar niet in de omgang met de bloedzuigende fiscus.
…wier bed onder hen vandaan is weggehaald, die nu kou lijden of het zonder wijn moeten doen.
Tegelijkertijd laten de fiscale verwikkelingen van de koopman zien dat de belastingwetten eind veertiende eeuw hun glans hebben verloren. Het fiscale beleid van Florence wordt gekenmerkt door opportunisme. Het is gericht op het lenigen van acute financiële nood in plaats van een rechtvaardige verdeling van de lasten. De oude principes, zoals het belasten naar draagkracht, zijn uit beeld geraakt.