Dark
Light

De geheime dienst tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog

8 minuten leestijd
Diensten met geheimen - Detail van de boekcover
Diensten met geheimen - Detail van de boekcover
‘De aanslagpleger was bekend bij de diensten.’ Een veelgebruikt zinnetje in nieuwsberichten over terrorisme, maar ook een zinnetje dat veel vragen oproept. Welke diensten dan? Wat weten die diensten precies? Hoe komen ze aan hun informatie en wat doen ze ermee? Expert Willemijn Aerdts vertelt in Diensten met geheimen, hoe de AIVD en MIVD Nederland veilig houden, aan de hand van waargebeurde verhalen hoe de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te werk gaan. Op Historiek plaatsen we een fragment uit haar boek, over de diensten in de Eerste en Tweede Wereldoorlog.


Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was en bleef Nederland neutraal. Daarmee lijkt het belang van inlichtingen misschien minder groot dan wanneer Nederland direct bij de oorlog betrokken was geweest, maar niets was minder waar. GS III (Generale Staf sectie III, tegenwoordig MIVD, red.) zag het als haar taak om buitenlandse diensten die in Nederland actief waren goed in de gaten te houden, juist om de neutraliteit van Nederland te waarborgen. Op het moment dat Nederland ervan beschuldigd zou kunnen worden (een dienst van) een ander land te veel ruimte te geven, zou de neutraliteit in gevaar kunnen komen. Van de Britten was het bijvoorbeeld bekend dat ze onder diplomatieke voorwendselen het Passport Control Office hadden opgezet in Den Haag. Die instantie verzamelde inlichtingen voor het Verenigd Koninkrijk in Nederland.

Ten gevolge van de oorlog groeide GS III tijdens de Eerste Wereldoorlog dan ook aanzienlijk. Om een idee te geven van de omvang: terwijl in 1914 Hendrik Fabius de enige medewerker was, werkten er in 1918 vierentwintig personen bij deze dienst. Om de activiteiten van de strijdende mogendheden in Nederland in de gaten te houden, moest dit onderdeel van de staf haar activiteiten uitbreiden.

Een militair ontvangt gelukwensen van generaal Fabius op de vierde dag van de 25e Vierdaagse.
Een militair ontvangt gelukwensen van generaal Fabius op de vierde dag van de 25e Vierdaagse. (publiek domein/wiki)

Tijdens de Eerste Wereldoorlog groeide GS III uit tot een militaire inlichtingendienst die zich niet alleen bezighield met inlichtingen inwinnen over anderen, maar die ook pogingen van andere landen om inlichtingen in te winnen in Nederland moest afwenden; dit heet contra-inlichtingen. De facto fungeerde GS III dan ook als een contra-inlichtingendienst, en riep hoofd Fabius geregeld buitenlandse vertegenwoordigers op het matje als ze hun boekje te buiten waren gegaan.

Na de Eerste Wereldoorlog veranderde de internationale politieke context. In Rusland was de revolutie uitgebroken, de Duitse keizer werd verjaagd en de Oostenrijkse-Hongaarse dubbelmonarchie verdween. In Nederland vond de fractievoorzitter van de Sociaal-Democratische Arbeidspartij (SDAP) Pieter Jelles Troelstra het ook tijd voor een revolutie. Al snel bleek dat hij een van de weinigen was; zelfs binnen zijn eigen partij was er weinig steun voor dit idee. GS III was echter gealarmeerd door zijn oproep de regering omver te werpen. Er werden drie medewerkers aan de staf toegevoegd, zodat de ‘revolutie’ vierentwintig uur per dag gemonitord kon worden. Van de ene op de andere dag bleek deze club ook de binnenlandse veiligheidsdienst te zijn geworden.

Johan Willem van Oorschot, van 1919 t/m 1939 hoofd van GS III (publiek domein / wiki)
Formeel was er echter nog niets geregeld met betrekking tot de binnenlandse veiligheidstaak. De politieke wil om een veiligheidsdienst op te richten was er wel, maar men was het er niet over eens uit welke begroting deze dienst betaald zou moeten worden. Uiteindelijk kwamen de ministers in 1919 tot een besluit (de dienst werd betaald uit de kas van het ministerie van Binnenlandse Zaken) en werd de Centrale Inlichtingendienst (CI) opgericht. De CI had een beperkt budget van ongeveer 30.000 gulden per jaar. Naast de CI bleven de militaire diensten bestaan. Deze werden gesplitst in de militaire inlichtingendienst (GS IIIA) en de militaire veiligheidsdienst (GS IIIB). Ook werd CI IV ondergebracht bij GS IIIB, die zich richtte op het ontcijferen en decrypteren van versleutelde berichten en de onderschepping van radioverkeer. Het parlement wist, zoals in die tijd gebruikelijk was, niet van het bestaan van deze diensten. In de praktijk vormden de CI en GS III één geheel en kwam het erop neer dat er een militaire dienst actief was die ook een taak had op het gebied van de binnenlandse, niet-militaire, veiligheid. De facto hielden ze vooral links- en rechts-extremistische groepen in de gaten, zoals de Communistische Partij Nederland (CPN) en de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB).

Het vroegere hoofdkwartier van GS III aan het Lange Voorhout 52 in Den Haag
Het vroegere hoofdkwartier van GS III aan het Lange Voorhout 52 in Den Haag (CC BY-SA 3.0 – Rudolphous – wiki)
Bij de diverse krijgsmachtonderdelen ontstond behoefte om tactische inlichtingen te verzamelen die nodig zouden kunnen zijn op het moment dat de troepen daadwerkelijk ingezet zouden moeten worden. Er werd besloten om dit niet centraal te regelen, en dus niet bij GS III te beleggen, maar om dit aan de diverse onderdelen zelf over te laten. Tot de Duitse inval in Nederland in mei 1940 bleven de diensten op deze wijze functioneren.

Tegen het einde van de jaren dertig nam de leiding van GS III al stelling tegen nazi-Duitsland door in het geheim een samenwerking aan te gaan met de Britse dienst MI6. Aan de geheimhouding van deze samenwerking kwam in november 1939 een einde tijdens het zogenoemde Venlo-incident.

Het Venlo-incident

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog vluchtten veel Duitsers naar andere landen, waaronder Nederland. Nederland was op dat moment nog neutraal. In hun kielzog kwamen ook medewerkers van de Duitse Sicherheitsdienst mee. De Duitse infiltranten probeerden contact te leggen met geallieerde groepen die op dat moment in Nederland actief waren.

Een van deze infiltranten was Johannes Travaglio. Onder de schuilnaam dr. Solms organiseerde hij bijeenkomsten met twee Britse organisaties die in Nederland actief waren: het eerdergenoemde Passport Control Office en het Britse spionnennetwerk Z-network. Tijdens een van deze georganiseerde ontmoetingen vertelde Solms dat er een complot tegen Hitler werd beraamd en dat de leiders van dat complot via hem in contact met de Britse geheime dienst wilden komen.

De Britten begrepen dat ze de Nederlanders bij deze ontmoetingen zouden moeten betrekken. Luitenant Dirk Klop werd door het hoofd van GS III gevraagd de Britten te begeleiden tijdens hun ontmoetingen. Hij kon dan later minutieus verslag uitbrengen van wat er gezegd was. Klop had vijf jaar in Canada gewoond en kon zich voordoen als Brit om zo de Nederlandse neutraliteit niet in gevaar te brengen.

In 1948 werd een reconstructie gemaakt van het Venlo-incident
In 1948 werd een reconstructie gemaakt van het Venlo-incident (CC BY-SA 3.0 – Anefo – Nationaal Archief – wiki)

Het uiteindelijke contact zou – nadat het diverse malen door de Duitsers was uitgesteld – op 9 november 1939 in een café aan de Nederlandse kant van de Nederlands-Duitse grens plaatsvinden. Toen de Britten en Klop samen bij het Venlose café Backus aan de grens aankwamen, verscheen er direct een Duitse patrouille. Klop werd neergeschoten en overleed nog dezelfde dag aan zijn verwondingen. De anderen werden gevangengenomen. Het incident voltrok zich in enkele minuten en was alweer voorbij voor de Nederlandse marechaussee in actie kon komen.

De gevangenneming van de Britse geheim agenten en de aanwezigheid van de Nederlandse spion Klop gaven de Duitse inlichtingendienst voldoende ‘bewijs’ om samenwerking tussen de Britse en Nederlandse geheime dienst te onderbouwen. Het Venlo-incident werd een van de argumenten om een Duitse inval in Nederland zes maanden later te rechtvaardigen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kregen de Duitse diensten het in Nederland voor het zeggen. De Nederlandse regering was onvoldoende voorbereid op haar vlucht naar Londen. Er was geen regeling getroffen om bijvoorbeeld berichten te kunnen versturen en er was ook geen stay-behind-organisatie die de regering voet aan de grond zou geven in het geval Nederland door de Duitsers bezet zou worden.

Stay-behind

Een stay-behind-organisatie verzamelt een groep personen – vaak medewerkers van inlichtingen- en veiligheidsdiensten – die in het geval van een inval door een vijandelijke staat achterblijft en kan spioneren achter de vijandelijke linie en/of de basis kan vormen van een verzetsbeweging. Dit gebeurt in het diepste geheim. Een voorbeeld van een staybehind-organisatie die al wel bestond tijdens de Tweede Wereldoorlog was de Auxiliary Units in het Verenigd Koninkrijk. Deze eenheden hadden als doel…

…to stay behind the front line after German invasion, and emerge at night from secret, camouflaged hideouts fully equipped with arms and explosives’.

Na de Tweede Wereldoorlog zagen meer landen het nut in van dit soort operaties, zeker toen de Koude Oorlog uitbrak. Een van de bekendste stay-behind-operaties is Operatie Gladio van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Al vlak na de oorlog, in 1947, werden in Italië de eerste voorbereidingen getroffen om in het geval van een communistische machtsovername verzet te kunnen organiseren. In andere landen werden soortgelijke operaties gestart, waaronder in Nederland.

In Nederland werd de stay-behind-organisatie Operatiën & Inlichtingen (O&I) opgezet. Deze moest er in het geval van een bezetting voor zorgen dat de regering in ballingschap van inlichtingen werd voorzien en dat de bevolking weerbaar werd gemaakt tegen de vijandelijke mogendheid. Tot 1990 was het bestaan van deze organisatie alleen bekend bij een zeer kleine groep personen, onder wie de minister-president en de minister van Defensie. Premier Lubbers meldde, naar aanleiding van vragen uit het parlement, in een brief aan de Tweede Kamer dat men het verstandig achtte om de kring van bekenden klein te houden. De kosten werden uit de zogenoemde ‘geheime uitgaven’ van de defensiebegroting gefinancierd. In 1992 werd O&I opgeheven.

In een aantal landen bleef een dergelijk netwerk bestaan als voorzorgsmaatregel bij een mogelijke inval door de Sovjet-Unie. De Europese stay-behind-organisaties zijn niet onomstreden; in sommige landen werden de netwerken gelinkt aan terreuractiviteiten door (individuele) leden. Om twee voorbeelden te noemen: in Italië werden leden van Gladio in verband gebracht met terroristische aanslagen in de jaren zestig. In België werden enkele personen die aan het stay-behind-netwerk gelinkt waren actief bij de Bende van Nijvel, die in de jaren tachtig actief moorden en overvallen pleegde.

Eind 1942 werd het Bureau Inlichtingen der Nederlandse Regeering (BI) opgericht. Dit bureau werkte nauw samen met de Britse diensten en probeerde door agenten naar Nederland te sturen contact te onderhouden met verschillende verzetsgroepen in Nederland. Ook bouwden deze agenten een eigen inlichtingennetwerk op. Naast de militaire BI was ook de Politie Buitenland (PBD) actief. Deze dienst probeerde onder meer Duitse infiltranten te onderscheppen die als Engelandvaarder het kanaal wilden oversteken. Ook werden in verschillende Europese landen (zoals Zweden, Zwitserland en Portugal) vertegenwoordigingen van de dienst opgezet. Deze vertegenwoordigingen werden onder andere gebruikt om de gevluchte Nederlanders te ondersteunen. Bij de start had BI achtentwintig medewerkers, onder wie twee secretaresses en vijf typistes.

Diensten met geheimen – Willemijn Aerdts
Na de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in 1941 werd daar direct een andere dienst opgericht: de Marine- en Leger Inlichtingendienst (MLID). Het hoofd van deze dienst werd in Australië geplaatst. De dienst had als taak om inlichtingen over de vijand te verzamelen, maatregelen te treffen om te voorkomen dat anderen informatie over Nederland in handen zouden krijgen (contra-inlichtingen), propaganda over de Nederlandse strijdkrachten te verspreiden, kaarten te maken en bij te werken, en contact te onderhouden met geallieerde inlichtingendiensten.

Gelijktijdig met de BI werd ook het Bureau Inlichtingen voor Nederlands-Indië (BI voor NI) opgericht. Het was de bedoeling dat deze civiele dienst zelf inlichtingen zou verzamelen, ondergrondse acties zou uitvoeren, inlichtingen zou verkrijgen en contact zou onderhouden met bijvoorbeeld de Britten en de Amerikanen. Uiteindelijk kwam er weinig van terecht en fungeerde deze ‘eenmansdienst’ vooral als adviseur van het ministerie van Koloniën.

Boek: Diensten met geheimen – Willemijn Aerdts

Willemijn Aerdts is docent en onderzoeker bij het Institute of Security and Global Affairs van de Universiteit Leiden. Ze geeft in de media geregeld duiding bij het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ze is in 2023 kandidaat bij de Eerste Kamerverkiezingen.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×