Dark
Light

De Jezus van Fik Meijer

‘Hoogleraar negeerde meeste Joodse bronnen’
9 minuten leestijd
Jezus en de vijfde evangelist - Fik Meijer
Jezus en de vijfde evangelist - Fik Meijer

Ik heb nooit over de Nederlandse oudhistoricus Fik Meijer willen schrijven. Ik ben namelijk ooit verschrikkelijk geschrokken van zijn boek Macht zonder grenzen, waarin vele tientallen feitelijke onjuistheden staan. Bijna de helft daarvan is zonder oudheidkundige vooropleiding te herkennen. Omdat mensen hun vragen het liefst via mail beantwoord krijgen, ontving ik er elke week een paar, en die stroom is nooit opgedroogd. Een nare herinnering. Daarom heb ik, als bijvoorbeeld het NRC Handelsblad me verzocht iets van Meijer te bespreken, dat doorgaans geweigerd.

Bespreking boek: Jezus en de vijfde evangelist

Full disclosure

Het is daarom met enige aarzeling dat ik nu iets schrijf over Jezus en de vijfde evangelist, Meijers boek over de historische Jezus en Flavius Josephus. Afgezien van het feit dat ik er vooraf al van uitga dat Meijer een sloddervos is, maak ik me kwetsbaar voor het verwijt dat ik een negatief oordeel vel omdat ik zelf een boek over een soortgelijk onderwerp heb geschreven. Er is de afgelopen vier dagen echter zes keer naar mijn mening gevraagd. “Ik snap wel dat je je bezwaard voelt om er in het openbaar iets over te schrijven vanwege je eigen boek,” schreef bijvoorbeeld Yuri Visser van Historiek.net, “maar aan de andere kant ben jij daarom juist dé persoon om kanttekeningen te plaatsen.”

Jezus en de vijfde evangelist
Jezus en de vijfde evangelist – Fik Meijer
Toen er vanmorgen bij de mail wéér drie vragen lagen, werd me duidelijk dat de overlast een nieuw begin krijgt. Daarom plaats ik nu, na deze full disclosure, toch wat opmerkingen. Op verzoek derhalve: Meijer begrijpt weinig van het jodendom en nog minder van geschiedvorsing.

Joodse Jezus

Meijer wil de historische Jezus tot leven brengen – een beeldspraak waarover ik zelf nog éven zou hebben nagedacht – en dat wil dus zeggen dat hij moet schrijven over de Joodse Jezus. Dat is hem niet gelukt. Wat Meijers Jezus ook is, hij is in elk geval niet herkenbaar als Jood.

Zoals alle religies laat Jodendom zich niet definiëren. “Zoeken naar de juiste uitleg van de Wet van Mozes” is denkelijk niet de beste omschrijving maar is ook de slechtste niet. Anders dan het christendom, waarin veel is gediscussieerd over de juiste leer, gaat het debat in het jodendom over de juiste levenswijze, de halacha (“weg”). Of het nu gaat om de Dode Zee-rollen of de rabbijnse literatuur, het is het uitvoeren van de “werken der Wet” dat een Jood maakt tot Jood.

Jezus en zijn volgelingen waren niet anders. De gemeenschap van de Didache is nog volop verwikkeld in halachische disputen (bijvoorbeeld over de vastendagen). Toen Matteüs’ de Bergrede componeerde, structureerde hij die op een wijze die we ook kennen uit Enige Werken der Wet, een Dode Zee-rol waarin een stuk of twintig halachische vragen worden beantwoord. De andere evangeliën zijn te bezig met het neutraliseren van de kruisdood om er uitgebreid op in te gaan, maar in elk geval Marcus en Lukas tonen een Jezus die sprak over halachische vraagstukken. In de vroege tweede eeuw probeert de auteur van de Brief van Barnabas de Wet nog weg te allegoriseren. Alleen Johannes lijkt zich een halacha-loos christendom voor te kunnen stellen.

Christelijke Jezus

Pas later – laten we zeggen vanaf de tweede eeuw – werd de halacha echt terzijde geschoven, en ook dan is de breuk niet totaal. De regels die volgens Handelingen voor niet-Joodse christenen van toepassing bleven, werden door althans enkele christelijke groepen nog aan het einde van de vierde eeuw gevolgd. Pas in de Late Oudheid of Vroege Middeleeuwen is de Wet van Mozes definitief uit het christendom verdwenen. (Je kunt ook zeggen dat het jodendom toen definitief uit het beeld van Jezus is verdwenen.) Daarom heeft u, als u ooit naar de zondagsschool bent gegaan, niets gehoord over de halachische opvattingen van Jezus.

Uiteraard staat het christenen vrij te geloven in Jezus en het geloof van Jezus te negeren. Dat ligt anders voor een historicus. Wie de historische Jezus beschrijft, mag de christenen niet volgen in hun omissie en zal een Joodse Jezus moeten schetsen, een Jezus die zich bezighoudt met de uitleg van de Wet. Alleen als Jezus zijn licht daarover heeft laten schijnen, was hij immers voor zijn tijd-, volks-, en geloofsgenoten herkenbaar als wijsheidsleraar. Halacha was zijn vak.

Weinig van deze Joodse kern echter bij Meijer. De zwaartepunten die Meijer legt in zijn portret van Jezus zijn niet die van de historici maar die van de christenen. Anders gezegd: hij presenteert een christelijke wijsheidsleraar en geen historische Jood. Christelijke lezers zullen Jezus en de vijfde evangelist misschien waarderen, maar als geschiedenisboek is het mislukt.

De oudheidkundige disciplines zijn gevarieerd, maar hebben één kenmerk dat ze verbindt en uniek maakt onder de wetenschappen: een gierend gebrek aan data. Oudheidkundigen kunnen geen experimenten doen, geen waarnemingen uitvoeren. Ze hebben alleen geschreven teksten, archeologische vondsten en etnografisch vergelijkingsmateriaal. Dit extreme datagebrek dwingt oudheidkundigen alle, en dan ook echt álle, informatie te verkennen, maar Meijer leest naast de teksten uit het Nieuwe Testament eigenlijk alleen Josephus. Dat verheldert het een en ander, maar is onvoldoende om Meijer zijn doel te laten bereiken: het tot leven brengen van de historische Jezus.

Fik Meijer (cc - Uitgeverij Athenaeum)
Fik Meijer (cc – Uitgeverij Athenaeum)

Genegeerde Joodse bronnen

Zo gaat hij bijvoorbeeld nauwelijks in op de Dode Zee-rollen, hoewel je (zeker na de Assense expositie in 2013) bezwaarlijk kunt volhouden dat die slecht zijn ontsloten (kijk maar hier). Het Rollen-onderzoek lijkt Meijer slechts ten dele te kennen. Hij schrijft bijvoorbeeld dat de Rollen ons “van binnenuit” informeren over de levenswijze van de Joodse groepering der essenen. De hypothese dat de Rollen zijn geschreven door essenen is kort na de ontdekking van de Rollen door Géza Vermes geopperd, maar is altijd bekritiseerd geweest. (U kunt de “Groninger Hypothese” kennen, die in de Nederlandse vertaling van de Dode Zee-rollen wordt uitgelegd.) Sinds het embargo op de Rollen is opgeheven, kennen we voor het eerst alle Rollen en zien we hoe atypisch de teksten waren waarop Vermes zich baseerde. Het onderzoek is in onze eenentwintigste eeuw in feite voor de tweede keer begonnen. Meijer neemt nu een hypothese uit de eerste onderzoeksfase, presenteert die als feit en negeert dat we een fase verder zijn.

Hij kent ook de Henochitische literatuur slecht. Toegegeven, die is in ons taalgebied niet zo goed ontsloten als de Dode Zee-rollen, maar dat maakt haar niet minder belangrijk. Om te beginnen is hierin gedocumenteerd dat de Messias, de mens die het koninkrijk van Israël zal herstellen, en de Mensenzoon, de bovennatuurlijke figuur die het Laatste Oordeel zal uitspreken, dezelfde zijn. Deze voor het christendom belangrijke gelijkstelling is dus in een joods milieu ontstaan. Niet minder belangrijk is de opvatting dat er naast God een “kleine JHWH” bestaat, een middelaarfiguur die namens de Almachtige de Schepping bestuurt. In het latere, rabbijnse jodendom is dit idee nooit populair geweest, maar de vacature van middelaar was aan het begin van de jaartelling beschikbaar en de “hoge christologie” van Paulus en Johannes is bepaald geen nieuw element in het jodendom. Anders gezegd: Jezus kan heel goed een zeer hoge eigendunk hebben gehad en Meijer heeft een kans voor open doel gemist om de historische Jezus tot leven te brengen. (Wie het Henochitische materiaal wil lezen, kan terecht bij Charlesworth’ The Old Testament Pseudepigrapha., maar ik zou u niet adviseren er 259 aan uit te geven.)

Gedeelte van de Jesajarol (1QIsab) met daarop Jesaja 57:17-59:9
Gedeelte van de Jesajarol (1QIsab) met daarop Jesaja 57:17-59:9
Ik noemde het rabbijnse jodendom al. De teksten daarvan zijn redelijk ontsloten – in uw plaatselijke synagoge helpt men u graag op weg – maar de Mishna, de Tosefta en de Talmoed zijn in Jezus en de vijfde evangelist opvallend afwezig. De vele discussies die Jezus voert, blijven in Meijers boek dus nodeloos flets: hij laat ons de stemmen van Jezus’ farizese gesprekspartners niet horen.

De door Meijer zo karig behandelde Joodse bronnen zijn bovendien cruciaal om Josephus’ vooringenomenheden te begrijpen. Meijer ontzegt zich een instrument om zijn vijfde evangelist (en trouwens ook de andere vier) in context te plaatsen. In feite neemt hij over menig onderwerp Josephus letterlijk en gaat hij even kritiekloos om met diens teksten als sommige evangelische christenen met de Bijbel.

Geschiedenis en apologetiek

Als een christelijke auteur het Joodse materiaal zou negeren, zou ik daar geen bezwaar tegen hebben. “Prima,” zou ik zeggen. “apologie hoeft niet te voldoen aan de regels van een historische argumentatie”. In dat genre gaat het om overtuigingskracht. Aan een historicus worden echter andere eisen gesteld en het negeren van relevante bronnen moet worden getypeerd als hoogst onprofessioneel.

In feite kan Meijers project worden samengevat als:

“ik schrijf een boek over een beroemde Jood en negeer daarbij de meest Joodse bronnen”.

Sterker nog: Meijer “verheidenst” Jezus als hij hem plaatst tegenover heidense wonderdoeners als de Apollonios van Tyana waarover ik op deze kleine blog al eens uitgebreid schreef. Hoewel Meijer ook Joodse wonderdoeners vermeldt, komen die er bekaaid vanaf. In feite behandelt hij Jezus slechts voor zover die overeenkomt met de heidense wonderdoenertypologie en laat hij Jezus’ Joodse kant onbehandeld.

Fik Meijer wil de historische Jezus tot leven brengen, maar verwaarloost de historische Jood Jezus en negeert belangrijke Joodse bronnen. Er zijn meer punten waarop Meijer als historicus niet de kwaliteit levert die we zouden verwachten van een hoogleraar.

Eliminatie en authenticatie

Eén voorbeeld is zijn behandeling van de Bergrede, die Meijer op blz.240 typeert als…

“…de enige tekst die echt iets prijsgeeft over de door Jezus beoogde samenleving”.

De tekst is echter een compositie van de evangelist Matteüs, die gebruik maakte van het materiaal uit de bron Q. De precieze reconstructie is niet helemaal onomstreden, maar voor Meijers doel – een boek voor het grote publiek – weten we er voldoende van. We beschikken dus over een oude bron, Q, en een daarvan afgeleide bron, Matteüs. In dit soort situaties dient een historicus de voorkeur te geven aan de oude bron en de jongere “te elimineren”. Dit punt is belangrijk, want Q toont de door Jezus beoogde samenleving niet echt: Meijer ziet voor Jezus’ mening aan wat in feite die van Matteüs is.

Een ander probleem: om vast te stellen wat authentieke uitspraken zijn van Jezus, maken historici gebruik van enkele goed-omschreven criteria. Ook die zijn onder wetenschappers niet helemaal onomstreden, maar opnieuw: voor Meijers doel, een publieksboek, kunnen we ermee verder. Zo weten we dat er maar vier gelijkenissen zijn die echt (of althans: volgens deze criteria) op Jezus teruggaan: het mosterdzaad, de slechte pachters, de talenten en het grote feestmaal. De rest is van twijfelachtige betrouwbaarheid, maar Meijer gebruikt het alsof het authentiek is.

Illustraties

Een op het eerste gezicht onbelangrijk punt is datgene wat “buiten de eigenlijke tekst gebeurt”. Meijers illustratiemateriaal, om te beginnen, is niet echt iets om enthousiast over te zijn. De landkaartjes zijn overgenomen uit Bijbelvertalingen, staan vol overbodige informatie en ondersteunen daardoor de eigenlijke tekst onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stambomen aan het einde van het boek: ze zijn te gedetailleerd om de informatie van het boek nog te steunen. Er zijn wat obligate keizerportretten (een fout die ik ook zelf wel eens heb gemaakt). Ik heb geen idee wat wordt geïllustreerd met het tweede-eeuwse plaveisel van Sepforis en de vierde-eeuwse synagoge van Kafarnaüm. Het kleurenkatern gaat over de receptie van de Oudheid, niet over de Oudheid, en voegt dus niets toe, behalve aan conceptuele vaagheid en de prijs van het boek.

Dit zijn bijzaken, zeker, maar dat maakt ze niet verwaarloosbaar. Een schrijver die irrelevante of te gedetailleerde aanvullende informatie biedt, leidt de lezer af van wat hij eigenlijk wil vertellen. Anders gezegd: Meijer negeert de informatiebehoefte van de lezer, en dat is didactisch niet erg handig. Deze verwaarlozing toont zich ook in het negeren van actuele vragen die bij de lezers leven, zoals de terugkeer van het Jezusmythicisme.

Besluit

Jezus en de vijfde evangelist is geen goed boek. Meijer negeert Jezus’ Joodse identiteit, negeert Joodse bronnen, negeert de historische methode en negeert de vragen van zijn publiek. En het erge is: je hoeft geen wetenschappelijke opleiding achter de rug te hebben om het te herkennen.

Ik zeg met dit alles niet dat ik zélf precies weet hoe alles moet. Wat ik echter wel weet, is dat het publiek al jaren genoegen moet nemen met ondermaatse boeken. De klassieken hebben inmiddels een niet volledig gerechtvaardigde maar wel alleszins begrijpelijke reputatie van gemakzucht en slonzigheid. Dit geldt, mutatis mutandis, voor alle geesteswetenschappen: ze plaatsen hun licht voortdurend onder de korenmaat.

Een paar dagen geleden lazen we dat een kwart van de ouders vindt dat in het voortgezet onderwijs klassieke talen, godsdienst en culturele en kunstzinnige vorming mogen worden opgedoekt. Hoe zou dat nou toch komen?

~ Jona Lendering

Boek: Jezus en de vijfde evangelist – Fik Meijer

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×