Oethman ibn Affan (644-656)
Na de dood van Omar komt de verkiezingsraad in Medina bijeen om een opvolger aan te wijzen. Deze raad bestaat uit zes Eerste Metgezellen van Mohammed te weten: Sa’d ibn Abi Waqqas, de man die de Perzen versloeg; Abd al-Rahman ibn Awf, een zeer vermogende metgezel; Oethman, schoonzoon van de Profeet en lid van de clan der Omajjaden; Ali, de neef van vaderskant van Mohammed; al-Zubayr ibn al-Awwam, neef van moederskant van de Profeet en Talha ibn Ubayd Allah, een legerleider die echter pas arriveert in Medina als de andere vijf al tot een besluit zijn gekomen.
Hoge status
Oethman staat na zijn vroege bekering rond 611 tot de islam in hoog aanzien bij de Profeet die hem zijn oudste dochter Ruqayya als bruid schenkt. Zij komt echter te overlijden, waarna Oethman Mohammeds tweede dochter, Umm Kulthumm huwt. Hiermee verkrijgt Oethman volgens de geldende sociale maatstaven een hogere status dan Aboe Bakr en Omar. De Profeet acht hem een zeer geschikte diplomaat en de Mekkaanse aristocratie waardeert hem als bekwaam handelsman. Deze eigenschappen, plus het feit dat hij een dubbele schoonzoon is van Mohammed, maken hem de ideale kandidaat om de familiale claim van Ali te weerleggen. Ali krijgt weinig steun in de verkiezingsraad en zo wordt Oethman benoemd tot derde kalief die het gevoel heeft dat zijn uitverkiezing, zonder dat hij zichzelf echt heeft moeten bewijzen, wel de wil moet zijn geweest van God. Vandaar dat hij zich niet als zijn voorgangers de plaatsvervanger noemt van de Profeet, maar de Plaatsvervanger van God, een titel die standaard zal worden onder de latere kaliefs van de dynastie der Omajjaden.
Tijdens de regeringsperiode van Oethman worden de veroveringstochten voortgezet, maar zij leveren minder oorlogsbuit op dan voorheen. De grootste winst wordt geboekt in de Iraanse hoogvlakten. In 650 wordt de het thuisland van de Sassanieden, de provincie Fars, veroverd, waarna de moslimlegers de grote oostelijke provincie Khorasan binnenvallen. In het westen laten de Byzantijnen zich niet uit Anatolië verdrijven via een aanval over land zodat de Syrische gouverneur Moe’awija besluit het te proberen door een Arabische zeemacht uit te rusten. In 649 wordt Cyprus veroverd en in 655 de Byzantijnse vloot vernietigd. Maar dan stokken de moslimoffensieven vanwege een opkomende revolte tegen het regime van de kalief.
Eigenzinnig optreden
Als plaatsvervanger van God behoudt Oethman zich het recht voor om met de macht en rijkdom van het kalifaat te doen wat hij wil en accepteert hij geen enkele kritiek op zijn begunstiging van verwanten. Dat zijn de Omajjaden die door de kalief worden beschouwd als de kern-clan van de Koeraisj en in zijn ogen in hoge mate geschikt zijn om te regeren in naam van de islam.
Terwijl Aboe Bakr en Omar het aandeel in de oorlogsbuit dat de kalief toekomt volgens de Koran aanwendden voor algemene doelen, meent Oethman dit te kunnen doen toekomen aan zijn familie. Nog verder gaat hij door het veroverde land niet als zijn voorganger onverdeeld in handen te laten van het regionale gezag maar – in navolging van Mohammed – te beschouwen als domeinen waarvan een vijfde deel toekomt aan de kalief en vier vijfde verdeeld dient te worden onder de moslimstrijders.
Oethman ziet het veroverde land volgens aloud gebruik als een kroondomein – de sawafi – vallend onder zijn discretionaire bevoegdheid. Hij verleent concessies aan zijn verwanten in Syrië en Irak en ruilt privébezittingen in Arabië om voor landerijen in de veroverde gebieden waardoor hij delen van het Arabisch Schiereiland omzet in kroondomeinen waarover hij vrijelijk kan beschikken zonder inmenging van lokale moslimstrijders die hij daarmee overigens tot razernij drijft. Op die manier zet Oethman een belangrijke stap in de omvorming van het kalifaat tot een traditioneel koninkrijk.
Van meet af aan benoemt Oethman verwanten op belangrijke gouverneursposten en vijf jaar na zijn aantreden zijn zij allemaal bezet door familieleden van hem, voornamelijk uit de clan van de Omajjaden die hem gaandeweg gaan overheersen. Oethmans nepotisme wekt natuurlijk weerzin op, zeker ook in de gelederen van de Koeraisj. Zo is het Amr ibn al-As, de door Oethman uit zijn functie gezette gouverneur van Egypte, die zijn woede uit door zich te laten scheiden van Umm Kulthum, Oethmans halfzuster.1 Vervolgens maakt hij openlijk zijn bezwaren bekend tegen Oethman wat zelfs leidt tot ruzie tussen hun beide vaders, ooit belangrijke handelslieden in de pre islamperiode en stookt hij Ali, al- Zubayr en Talha op tegen Oethman.

Als de Eerste Metgezellen uit de verkiezingsraad, bewakers van de beginselen van de islam (met name het door de soennieten gehuldigde principe van het gemeenschappelijk overleg, de soera) hun macht zien afbrokkelen en Marwan ibn al-Hakam, een neef en begunstelling van de kalief steeds meer invloed krijgt op het gedrag van Oethman, wenden zij zich af van de man die zij zelf verkozen hebben.
Opstanden
In het jaar 654 bereikt de agitatie tegen Oethman een hoogtepunt als de Eerste Metgezellen oproepen tot een jihad tegen de kalief. Mohammeds neef Ali bekritiseert Oethman die alle verwijten van de hand wijst, waarna Marwan olie op het vuur gooit door de oproerlingen uit te dagen:
Als jullie dat willen zullen we, bij God, het zwaard een oordeel laten vellen tussen ons.2
Later in dat jaar komen de inwoners van Kufa in opstand tegen de gouverneur van de stad Sa’id ibn al-As. Het is met name de bewering van gouverneur Sa’id dat de vruchtbare gebieden van Irak, de sawad, de tuin is van de Koeraisj die de woede opwekt van een groep Koranreciteurs onder leiding van Malik al-Ashtar. Op verzoek van de gouverneur wordt Malik door de kalief uitgezet naar de provincie Homs. De rebellerende inwoners halen Malik echter terug naar Kufa waar hij de de touwtjes in handen neemt en de kalief dwingt om in te binden. Dat doet Oethman en benoemt Hudayfa ibn al-Yaman, een van de metgezellen van Mohammed die groot aanzien geniet in Irak, tot gouverneur van Kufa.
Deze knieval doet hij ondanks het advies van zijn gouverneurs. In de wetenschap dat de ondergang van de kalief ook hun ondergang zal zijn, raden zij Oethman aan om hard op te treden en de rebellen met het zwaard te bestrijden of te verbannen, maar Oethman slaat deze raad in de wind.
Als een groep van ontevredenen elkaar ontmoeten tijdens de pelgrimstocht in 655, besluiten zij het jaar daarop massaal terug te komen om hun ongenoegen kracht bij te zetten. Het zijn de Egyptenaren die in april 656 de toon zetten door met honderden tegelijk op te trekken richting Medina waar zij hun tenten opslaan bij Dhu Khushub, even buiten de stad. Van daaruit zenden zij vertegenwoordigers naar de stad om te overleggen met prominente Eerste Metgezellen over hoe verder te gaan. Zij raden hen aan Medina binnen te trekken, maar het is Ali die hen waarschuwt voor onbesuisde acties en adviseert een delegatie naar Oethman te sturen in een poging hem te bewegen hun klachten serieus te nemen. De kalief vraagt Ali te bemiddelen en met een sterke onderhandelingsdelegatie de rebellen tegemoet te treden.
In eerste instantie lijkt Oethman op deze manier het conflict te sussen en trekken de rebellen zich terug, maar kort erna, in mei, komen ze weer opdagen en wordt Oethman geconfronteerd met zowel het advies van Ali om hen tegemoet te komen, als dat van Marwan die hem waarschuwt dat elke concessie wordt opgevat als een teken van zwakte en het verzet in andere provincies zal aanwakkeren. De kalief volgt de dringende oproep van Ali en toont aan de menigte openlijk berouw voor zijn eigenzinnig optreden. Dit tot ergernis van Marwan die, terwijl Oethman zich terugtrekt in zijn paleis, de menigte toeschreeuwt heen te gaan met de woorden:
Jullie zijn gekomen, hunkerend om ons onze eigendommen te ontfutselen. [….] Ga naar huis, want, bij God, wij zullen ons niet laten overmeesteren en wat wij in handen hebben niet laten ontnemen.3

De moord op Oethman
De rebellen houden zich in, maar continueren het beleg van het paleis van de kalief dat vooralsnog vreedzaam verloopt. Zij koesteren de hoop dat Oethman inhoud zal geven aan zijn boetedoening, maar het loopt uit de hand als ook rebellen uit Kufa en Basra arriveren en er geruchten rondgaan over de komst van legereenheden die de kalief steunen. Een laatste boodschap van Oethman, uitgesproken door een zoon van een van de Eerste Metgezellen, die volgens de rebellen geen nieuws bevat, wordt met pijlen beantwoord.
Op 16 juni barst de bom. De eerste daad van agressie komt vanuit het paleis van de kalief. Als een oude metgezel van Mohammed Oethman de les leest en hem verzoekt te abdiceren, gooit een vrijgemaakte slaaf van Marwan een steen omlaag van het balkon van de kalief die de man op slag doodt.
De kalief weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de moord en daarmee is de maat vol voor de rebellen. In de volgende nacht begint de aanval op het paleis. Oethman beveelt iedereen om geen geweld te gebruiken, een oproep die Marwan aan zijn laars lapt. Hij is bereid te vechten waarbij het hem niet gaat om het lot van zijn neef aan wie hij alles te danken heeft, maar veeleer omdat hij de positie van de Omajjaden in gevaar ziet komen als Oethman de weg kiest van de Eerste Metgezellen. Er breekt een hevig gevecht uit dat eindigt met de dood van de kalief.
Aboe Bakr en het begin van het kalifaat
Artikelserie over de geschiedenis van de islam
Bronnen ▼
2 – Op. cit. p. 114.
3 – Op. cit. p. 123.