Een wonderkind met een gespleten persoonlijkheid
Het mag een zeer bijzondere ervaring genoemd worden: rechter zijn in New York. Mij is het overkomen. Plaats van het gebeuren was Ellis Island en de rechtbank was eigenlijk een hearing room, compleet met griffie, publiek en rechters. Ik bleek gebombardeerd te zijn tot een van die rechters, nadat ik me nietsvermoedend op een bankje in een propvolle rechtszaal vol met andere toeristen had neergeploft, naast twee lotgenoten. ‘O wat goed, de rechtbank is nu voltallig’, sprak een rondborstige park ranger die hier de dienst uitmaakte. ‘Dank u, sir, we kunnen beginnen.’
Bleek ik dus ongevraagd in de Board of Enquiry te zetelen, de driekoppige rechtbank die zou oordelen over het lot van een voorgeleide kandidaat-immigrant in een re-enactment van wat zich hier eind negentiende eeuw afspeelde. Ellis Island was toen het controlecentrum in de baai van New York City. Iedere immigrant moest hier passeren, werd hier onderzocht en ondervraagd alvorens de VS binnen te mogen. Dagelijks meerden hier bomvolle passagiersschepen aan. Ze spuwden duizenden Europese gelukszoekers uit. Eén op de tien bleek verdacht of ongewenst. Dan verscheen je in deze zaal voor de Board of Enquiry. Die stelde vragen, beoordeelde de waarachtigheid van je verhaal en de eventuele risico’s die een persoon met zich meebracht. Vooral anarchisme en terrorisme werd gevreesd en opgespoord. En dan velde de Board haar oordeel: terugsturen of binnenlaten?

Ook wij mochten nu een paar vrijwilligers uit het publiek aan de tand voelen. Ik leidde de ondervraging van een jonge vrouw. Tot onze beider verbazing bleken we landgenoten te zijn. Ze had haar verhaal met de hulp van de park ranger goed voorbereid: arme vluchteling uit België, op de loop voor oorlog. Kind noch kraai bezat ze, en een beroep had ze evenmin. Wat zou dan de bijdrage zijn die ze aan de Amerikaanse maatschappij zou leveren, vroeg ik onbarmhartig. Daar bleek ze nog even over te moeten nadenken. En er was toch helemaal geen oorlog in België in 1890? Het ontbrak haar aan voldoende feiten om die vraag te kunnen beantwoorden. De rechtbank beraadslaagde. Onze kandidate was duidelijk door het ijs gezakt. Monkelend besloten we haar toch maar een toelatingsbewijs te verschaffen.
Ik dacht dat we het goed gespeeld hadden en een happy end bij iedereen een lach op het gezicht zou toveren. Weer vergiste ik me in de Amerikaanse ziel. Met gemengde gevoelens werd op onze beslissing gereageerd. De meeste aanwezigen waren Amerikaanse vakantiegangers. Sommigen vonden onze beslissing wel sympathiek, maar anderen zagen het amusante van dit toneelstukje niet in.
Waar gaat het met ons land heen als elke vreemdeling met een smoes binnengelaten wordt?
Wie in 1860 aanbelandde in de Verenigde Staten, kwam in een andere wereld terecht. Er leefden bijna 22 miljoen mensen. Onder hen 4 miljoen slaven. En naar schatting ook bijna 10.000 Belgen. Die maakten deel uit van een land dat zich energiek en snel ontwikkelde, met gebruikmaking van alles wat goed en slecht is aan de mens. Sinds het begin van de eeuw was de Amerikaanse bevolking vier keer sneller gegroeid dan die van Europa. Elk jaar nam ze met 35 procent toe. Een duizelingwekkend hoog gemiddelde. In dezelfde tijd verviervoudigde het bruto nationaal product. Geen andere natie kwam nog maar in de buurt van die explosieve groei. Die was niet tot stand gekomen zonder massale immigratie, hard werken, inventief ondernemen en bruut geweld.
In de noordelijke staten van New England bloeide een zeer innovatieve industrie. De zuidelijke staten moesten het van de landbouw hebben. Een vloed van katoen stortten ze uit op de wereldmarkt. De VS bevoorraadden daarmee de industriële revolutie in Europa en ketenden tegelijkertijd miljoenen in slavernij. Al die groei maakte van dit land het wonderkind van de negentiende eeuw. De enige echte bedreiging voor de ontwakende reus was hijzelf. Of beter gezegd: zijn gespleten persoonlijkheid.
All men are created equal.
Dat gelijkheidscredo was in 1776 door Thomas Jefferson in de Onafhankelijkheidsverklaring geschreven. Maar gold die gelijkheid ook voor alle rassen? De gedachten hierover werden gescheiden door de rivier de Ohio. Ten noorden ervan lagen een twintigtal noordelijke staten – bijgetreden door drie staten aan de westkust, waaronder Californië –, waar slavernij vloekte met de grondbeginselen van de republiek. Sinds 1850 werden er geen slaven meer gehouden. Ten zuiden van die grens de elf staten waar slavernij werd beschouwd als het fundament van economie en cultuur.

In 1850 waren er ongeveer 350.000 slavenhouders op een totale vrije zuidelijke bevolking van ongeveer 6 miljoen inwoners. Het slavenbezit was ongelijk verdeeld. Ongeveer 7 procent van de slavenhouders bezat driekwart van de slavenbevolking. De grootste slavenhouders, meestal eigenaren van grote plantages, vormden de elite van de zuidelijke samenleving. Hun grootste bezit was spotgoedkope werkkracht: in Afrika gekochte slaven.
Grote aantallen hiervan werkten op uitgestrekte plantages waar koffie, suiker, tabak geteeld werden, en vooral katoen, een zeer winstgevend maar arbeidsintensief gewas. Deze planterselites hadden de essentiële goederen en diensten in handen, bepaalden wie toegang kreeg tot de markten, voer en vee, en zelfs leningen. Niet alleen de slaven waren van hen afhankelijk, maar ook de talloze kleine boeren. Wie vast werk wilde, was vaak aangewezen op de rijkste planters.
Slaven per staat in 1860
Gerangschikt naar bevolkingsaantal
South Carolina | 402.541 (57% van de bevolking) |
Mississippi | 436.696 (55%) |
Louisiana | 333.010 (47%) |
Alabama | 435.132 (45%) |
Georgia | 462.232 (44%) |
Florida | 61.753 (44%) |
North Carolina | 331.081 (33%) |
Virginia | 490.887 (31%) |
Texas | 180.682 (30%) |
Arkansas | 111.104 (26%) |
Tennessee | 275.784 (25%) |
Slavenstaten die zich níét afscheurden van de VS:
Kentucky | 225.490 (20% van de bevolking) |
Maryland | 87.188 (13%) |
Missouri | 114.965 (10%) |
Delaware | 1798 (2%) |
Bron: Gettysburg Museum of the American Civil War

Bovendien had die kleine groep slaveneigenaars de Amerikaanse politiek gekaapt. Gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw bezetten zuiderlingen de meeste politieke machtsposities, ook op het federaal niveau in Washington. Op het moment dat de Burgeroorlog volop losbarstte in 1861, was de republiek 72 jaar jong. 49 van die jaren was de Amerikaanse president een slavenhouder én inwoner van een van de zuidelijke staten. Meer dan twee derde van de tijd dus zaten de zuidelijken in het Witte Huis. 23 van de 46 speakers van het Huis van Afgevaardigden en 24 van de senaatsvoorzitters waren zuiderlingen én meestal slaveneigenaars. Het Hooggerechtshof (het Supreme Court) werd in die jaren ook bijna onafgebroken beheerst door een zuidelijke meerderheid; tot in 1861 waren 20 van de 35 rechters afkomstig uit slavenstaten.
En de Amerikaanse persoonlijkheid was ook gespleten in zijn mening over de Europese immigranten. Zowel in de agrarische zuidelijke staten als in het meer geïndustrialiseerde Noorden groeide de weerzin tegen de toevloed van buitenlanders. Nativism, zo werd die trend genoemd, een tendens in de publieke opinie die de buitenlandse invloed in Amerika een halt wilde toeroepen. De voorkeur moest uitgaan naar native Americans, waarmee toen niet de indianen werden bedoeld, maar de afstammelingen van de eerste kolonisten. Het was de politieke uiting van xenofobie, een weerzin tegen nieuwkomers, ontstaan in het eerste deel van de negentiende eeuw. Toen steeds meer straatarme Ierse en niet-Engelssprekende Duitse, Nederlandse, Belgische en andere Europese migranten in de havensteden verschenen, sterkte dat sommigen in hun idee dat de Amerikaanse samenleving aan het veranderen was, en niet ten goede.
Wat zijn ze, uit politiek oogpunt, anders dan verkoopbaar vee?
…blokletterde de Ohio Statesman op 12 december 1843. 180 jaar later is er ter zake niet veel veranderd. Volgens opiniepeilingen uit 2023 stijgt de weerzin bij de Amerikaanse bevolking tegen immigratie.