Peter Stuyvesant kocht het eiland Manhattan voor een aantal kralen en spiegels van de lokale Indianen en stichtte daarmee Nieuw Amsterdam. Niet veel later ruilde de West Indische Compagnie Nieuw Amsterdam met de Engelsen voor Suriname en kwam er een eind aan de korte Nederlandse aanwezigheid in de Nieuwe Wereld. Plaatsnamen als Brooklyn (Breukelen), Broadway (Bredeweg) en Coney Island (Konijneneiland) waren een laatste herinnering aan het Nederlandse koloniale verleden in Amerika.
Maar Shorto’s boek beschreef een periode waar ik in ieder geval nog een beetje weet van had, want ik wist immers wie Stuyvesant was. Maar een van mijn vragen die het boek niet beantwoordt, is wat er na die korte periode van Nederlandse kolonisatie is gebeurd. Wat gebeurde er bijvoorbeeld in de negentiende eeuw, toen een massale emigratiegolf vanuit Europa naar de Verenigde Staten trok. Zijn er, naast alle Ierse, Italiaanse, Duitse en Russische emigranten ook miljoenen Nederlanders naar New York vertrokken? Zo ja, hoe verging het die emigranten? Wisten zij, zoals Ierse en Italiaanse immigranten, hun eigen identiteit te creëren en te behouden? Daarnaast is Shorto’s claim dat Nederlandse kolonisten buitenproportioneel hebben bijgedragen aan de ‘geest’ van het huidige Amerika prikkelend, maar meteen ook problematisch. Hoe meet en bewijs je bijvoorbeeld ‘invloed’ op cultuur? En wat is ‘typisch Nederlands?’ Toch heb ik geprobeerd het begrip ‘Nederlander’ in een Amerikaanse context te definiëren. Dat leidde tot verrassende inzichten. Zo was de vrijheid van godsdienst een belangrijke reden om te emigreren. Ook kwam het merendeel van de Nederlandse emigranten maar uit een klein deel van het land. En niet onbelangrijk: in de negentiende eeuw zijn ‘slechts’ 200.000 Nederlanders naar de Verenigde Staten geëmigreerd. In vergelijking met andere Europeanen, zoals Duitsers, Ieren en Italianen, is dit slechts een klein aantal. Echter, ondanks dat het een relatief kleine groep is geweest die is geëmigreerd, durf ik de stelling aan dat zij een eigen identiteit hebben weten te behouden. De Nederlandse Amerikaan bestaat niet, laat staan dat we hun ‘invloed’ kunnen meten. Maar een duidelijk herkenbare Nederlands Amerikaanse etnische identiteit, gestoeld op religie, afkomst en tradities, is er zeker.
‘Putting the Dutch in Dutch America’.
Mijn zoektocht naar het ‘typisch Nederlandse’ karakter van Amerika begint niet zoals bij Shorto in de zeventiende, maar in de negentiende eeuw. Rond 1840, twee eeuwen na de oorspronkelijke kolonisten van Nieuw Amsterdam, kwam er een nieuwe emigratiestroom vanuit Nederland naar Amerika op gang. Een groot verschil met de eerdere ‘Nederlandse’ emigratie is dat deze stroom op het oog redelijk homogeen is. Dit keer waren het onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden, veelal protestanten die op zoek waren naar meer godsdienstvrijheid. Overigens is godsdienstvrijheid in deze context een heel ruim begrip. Zo waren katholieken in Nederland in een groot deel van de negentiende eeuw nog achtergesteld bij hun protestantse landgenoten. Katholieken hadden echter maar een klein aandeel in de Nederlandse emigratie in de negentiende eeuw. Samen met andere niet-Protestanten vormden zij slechts 19 procent van de Nederlandse emigranten. De gezochte godsdienstvrijheid zat in het bijzonder in de vrijheid van godsdienstig onderwijs, waar in Nederland alleen het openbare onderwijs nog bestond.
Religie
Je kunt niet over een Nederlandse etniciteit in een Amerikaanse context spreken zonder religie erin te betrekken. Hoewel de meeste Nederlandse immigranten protestant waren, waren niet alle protestanten hetzelfde. Voordat de emigratie vanuit Nederland op gang kwam, was er al sprake van een splitsing binnen de Nederlandse protestantse gemeenschap. Een groep protestanten vond de leer van de Nederlands Hervormde Kerk niet orthodox genoeg en wilde terug naar de beginselen van het calvinisme. In Nederland werden deze gereformeerden of Afgescheidenen geconfronteerd met tegenwerking vanuit de Nederlandse overheid en de minder orthodoxe Nederlands Hervormde Kerk. In de Verenigde Staten was expliciet geen nationale kerk en bovendien was er naast godsdienstvrijheid ook sprake van vrijheid van onderwijs. Voor vele Afgescheidenen waren de Verenigde Staten daarom ook een ideale bestemming.
Locatie, locatie, locatie
Dat Nederlandse Amerikanen zich als specifieke etnische groep zagen, lag natuurlijk niet alleen aan de religie en de taal. Aan het einde van de negentiende eeuw waren de meeste Nederlandse Amerikanen onder te verdelen in twee categorieën: de afstammelingen van de kolonisten uit de zeventiende eeuw en de nieuwe ‘kolonisten’ in het Amerikaanse Midwesten. Dit zijn ook de groepen waar in de literatuur het meeste over geschreven is. Maar er waren meer plaatsen weg van de oude en nieuwe kolonies waar Nederlandse immigranten zich in de negentiende eeuw vestigden.
![Een postkaart uit begin 19e eeuw met Hollandse dansers uit Michigan](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/10/Dutch_Dancers_Holland_Michigan_81444.jpg)
Zo ontstonden er Nederlandse gemeenschappen op de route tussen de oude en nieuwe Nederlandse gemeenschappen in het noorden van de staat New York, maar ook in bijvoorbeeld Wisconsin. Wat opvallend was aan deze immigranten is dat zij niet alleen fysiek tussen de ‘oude’ en ‘nieuwe’ kolonisten zaten, maar dat zij ook minder sterk vasthielden aan een Nederlandse identiteit. Het ging vaak om kleinere gemeenschappen die snel opgingen in de hen omringende Amerikaanse gemeenschappen. Bij deze lichting immigranten was het proces van Amerikanisatie het eerst zichtbaar. Dat juist deze groepen sneller assimileerden dan de Nederlanders in de kolonies in het Midwesten, is niet toevallig. Net als in de kolonies kwamen ook deze immigranten uit specifieke gemeenschappen in Nederland. Wat deze Nederlandse gemeenschappen gemeen hadden, en wat door hun emigranten naar Amerika werd geëxporteerd, is heterogeniteit. Een goed voorbeeld is Zeeuws-Vlaanderen, waar sinds jaar en dag katholieken en protestanten in goede gemeenschap samenwoonden. Deze gemeenschappen definieerden hun identiteit niet door zich tegen anderen af te zetten, maar juist door met hen samen te werken met behoud van de eigen identiteit. Deze Nederlands-Amerikaanse gemeenschappen verdienen daarom hun eigen plek binnen de geschiedschrijving van Nederlandse emigratie naar Amerika.
Tulpen, klompen en gouden schaatsen
Deze belangstelling leidde aan het einde van de negentiende eeuw zelfs tot een zogenaamde ‘Holland Mania’. In deze periode, die grofweg van 1880 tot 1920 liep, kon alles wat Nederlands was op een verhoogde belangstelling rekenen. Dit ging zelfs zo ver dat er de angst was dat alle werken van Nederlandse meesters, zoals de doeken van Rembrandt, naar de andere kant van de Atlantische Oceaan zouden verdwijnen. Deze identificatie had waarschijnlijk minder te maken met een fascinatie voor Nederland, als wel met het zoeken naar een geschikt voorbeeld voor een natie met groeistuipen. Nederland was net als haar emigratiestroom klein en daardoor veilig, haar burgers waren grotendeels protestants en ze hadden bijgedragen aan de opbouw van het prerevolutionaire Amerika. Hiermee konden nijvere, geïntegreerde en bovenal protestantse Nederlanders dienen als lichtend voorbeeld voor de grote groepen katholieken en joden die uit Ierland of Zuid- en Oost-Europa emigreerden. De Republiek was tenslotte geboren uit de opstand tegen de katholieke Spaanse overheersing en had daarna een aantal decennia succesvol de Britse overheersing van de wereldzeeën weten te weerstaan. In een land als de Verenigde Staten, dat zich meer en meer identificeerde als een bijzondere, op protestantse leest geschoeide staat, vrijgevochten van Britse koloniale overheersing, viel dit in vruchtbare aarde. De belichting van deze voorbeeldfunctie versterkte hiermee het idee van een specifiek Nederlands-Amerikaanse etniciteit. Toen in 1923 de emigratie naar de Verenigde Staten sterk werd beperkt, verviel de behoefte aan een lichtend voorbeeld en daarmee ook de ‘Holland Mania.’
![Hans Brinker, de jongen die volgens een Amerikaanse sage zijn vinger in de dijk hield](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/10/Hans-Brinker-1024x700.jpg)
‘Klompendancing through America’
Het einde van de ‘Holland Mania’ was echter niet het einde van de vorming van een Nederlands-Amerikaanse identiteit. Vlak voor de beurscrash van 1929 stuitte de kamer van koophandel van Holland in Michigan toevallig op een goudmijn. Ter verfraaiing van het stadje besloot men om duizenden tulpen te planten. Het resultaat hiervan was dat grote groepen toeristen uit de omringende regio naar Holland kwamen om naar de bloemen te kijken. Al snel zag men in Holland in dat hiermee geld te verdienen was. Het Tulpenfestival werd een jaarlijks terugkerend fenomeen.
Tijdens de ‘Holland Mania’, onder andere in het boek over Hansje Brinkers, hadden Amerikanen geleerd dat Nederlanders op klompen lopen, in de winter schaatsen, bijzonder proper zijn en in windmolens wonen. Dit beeld werd tijdens de Tulpenfestivals versterkt door klompendansende meisjes en het ‘schoonvegen’ van de straat. Volendammer dracht, klompen, tulpen en windmolens stonden nu model voor Nederland en een Nederlandse etniciteit. Mijn eerste vraag over de stellingen van Russel Shorto is hiermee niet beantwoord, maar zoals ik al aangaf, is het lastig om invloed van een groep op de cultuur te bewijzen. Waar we echter wel van invloed kunnen spreken, is de omgekeerde route van stereotype etnische beelden: van de Verenigde Staten naar Nederland. Zo heeft Russel Shorto toch een beetje gelijk.
![Jonge Historici](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/10/Jonge-Historici-300x163.jpg)
Noten zijn hier te vinden. Op de hoogte blijven van hun publicaties en activiteiten? Kijk dan op www.jongehistorici.nl of volg Jonge Historici via
Facebook.com/jongehistorici en @JongeHistorici. De uitgeverij heeft recent een lustrumbundel uitgegeven. Deze is hier te verkijgen.
Meer Maand van de Geschiedenis
Boek: Nieuw Amsterdam – De oorsprong van New York (Rissell Shorto)