Ingeklemd tussen de twee wereldoorlogen is het Interbellum (1918-1939) in Europa een periode waarin rouw, optimisme en vrees elkaar opvolgden. Nadat Europeanen eerst hun wonden likten van de Eerste Wereldoorlog zorgden technische en culturele ontwikkelingen voor nieuwe hoop. Economisch zwaar weer, de opkomst van het fascisme en de dreiging van een nieuwe wereldoorlog deden alle optimistische verwachtingen vervliegen.
Dit onstuimige tijdperk leverde kunstenaars volop inspiratie op om te experimenteren met stijlen en vormen. Museum Catharijneconvent in Utrecht besteedt in de tijdelijke expositie Tussen hemel en oorlog aandacht aan kunst uit het Interbellum. Daarbij ligt de nadruk op werk met een religieuze of spirituele insteek.
Museum Catharijneconvent bevindt zich in een voormalig klooster dat sinds 1979 een museale functie heeft. De vaste expositie van dit rijksmuseum omvat religieuze kunst en ook de tijdelijke tentoonstellingen hebben altijd een relatie met religie. Bij de expositie Tussen hemel en oorlog hoort een gelijknamig boekwerk dat werd uitgegeven door Waanders Uitgevers. Het bevat paginagrote illustraties van kunstwerken en dertien essays die aansluiten bij de thematiek.
Zowel in het boek als in de tentoonstellingsruimte staat het werk van Nederlandse, Belgische en Duitse kunstenaars centraal. Hun artistieke werk bestaat uit verschillende stijlen, zoals het expressionisme en surrealisme. Ook heeft het allerlei vormen, zoals schilderijen en beeldhouwwerken. De creaties tonen niet slechts het artistieke kunnen van de kunstenaars, maar weerspiegelen ook de tijdgeest.

Rouwende moeders
Piëta van Käthe Kollwitz is misschien wel het duidelijkste voorbeeld van een kunstwerk dat de collectieve rouw van na de Eerste Wereldoorlog uitbeeldt. De Duitse beeldhouwster verloor in deze oorlog haar zoon Peter. Geïnspireerd door de christelijke beeltenis van Maria met haar gestorven zoon Jezus in haar armen maakte ze omstreeks 1937 een bronzen sculptuur van zichzelf met haar overleden zoon. Het beeld staat symbool voor de vele moeders die in de loopgraven van de Grote Oorlog hun zoon verloren.
In het boek wordt door kunsthistoricus Korine Hazelzet uitgelegd dat het beeld dat in Utrecht wordt tentoongesteld een afgietsel is dat gemaakt is na de dood van Kollwitz in 1945. Het origineel ging in de naziperiode verloren, omdat de nazi’s niets moesten hebben van de pacifistische kunst van de beeldhouwster. De mallen bleven echter bewaard en zo konden na de oorlog vele gietsels worden gemaakt. Een levensgroot exemplaar van de rouwende moeder met zoon kreeg in 1993 een centrale plek in de nationale herdenkingsplaats Neue Wache in Berlijn, ter herinnering aan de slachtoffers van oorlog en tirannie.

Jan Toorop
Op een prominente plek in de tentoonstellingsruimte hangt De pelgrim van Jan Toorop uit 1921. De imposante houtskooltekening toont in de woorden van de kunstenaar zelf de mens “op zijn moeilijke levensweg naar het hemels paradijs”. In een tijd van groeiende secularisatie liet de Nederlandse kunstenaar, die zich in 1905 op latere leeftijd tot het katholicisme bekeerde, zich inspireren door het christendom. “Als geen andere Nederlandse kunstenaar bewoog Jan Toorop mee met diverse stromingen in de kunst en het denken van zijn tijd”, schrijft Hazelzet in haar essay.
Luchtiger, kleurrijk werk
Waar eerdergenoemde werken een zwaarmoedige of heroïeke uitstraling hebben, telt de tentoonstelling ook werken die een vrolijkere indruk wekken. Een mooi voorbeeld is het kleurrijke glas-in-loodraam van Joep Nicolas uit 1925. Met het expressionistische werk won de Nederlander in 1925 de Grand Prix op de Slaon des Arts Décoratifs in Parijs. Hij liet zich inspireren door de kinderen die op 11 november 1924 in zijn toenmalige woonplaats Groet in Noord-Holland met lampionnen en zingend langs de deuren gingen.

Kleurrijk is ook het schilderij Strahlenlinien van de Rus Wassily Kandinsky uit 1927, een abstract spel tussen gekleurde lijnen en cirkels op een zwarte achtergrond. De kunstenaar was een belangrijke vertegenwoordiger van het Bauhaus. Hij verdiepte zich in de esoterie dat in het Interbellum veel belangstelling genoot. Cultuurwetenschapper Tessel M. Bauduin schrijft in haar essay dat Kandinsky experimenteerde “met een steeds abstractere expressie en visuele symfonie”, waarvan zijn werk met de uitstralende lijnen een duidelijk voorbeeld is. In een ander essay noemt kunstenaar Katerina Sidorova de spiritueel ingestelde Kadinsky “een van de grootste meesters van de twintigste eeuw”.
Dreiging
In de jaren twintig, die ook wel bekend zijn komen te staan als de Roaring Twenties, heerste er in West-Europa een optimistische sfeer. Jonge mensen die in nachtclubs swingen op jazzmuziek zijn symbool komen te staan voor deze tijd. De opkomst van het nationaalsocialisme en Hitlers vooroorlogse machtsjaren deden het tijdperk echter in mineur eindigen. Dit had ook zijn weerslag op de kunst. In zijn essay over realistische en surrealistische kunst uit Nederland beschrijft kunsthistoricus Dick Adelaar hoe thema’s uit de christelijke iconografie, zoals de onthoofding van Johannes de Doper, soms werden “gebruikt om de dreigingen van de tijd te uiten”.

Veel onraad gaat ook uit van het schilderij Apocalyptische Ruiters van Tinus van Doorn uit 1932. “Het is een directe verwijzing naar de gevreesde ondergang van de wereld”, schrijft conservator Rozanne de Bruijne.
Uit nagelaten notities en tekeningen blijkt dat Van Doorn de dreiging van nazi-Duitsland al lang voorvoelde. De opkomst van het nationaalsocialisme baart hem zorgen en de gedachte dat zijn geestelijke en artistieke vrijheid kan worden ingeperkt is voor hem onverdraaglijk.
Van Doorn en zijn echtgenote pleegden in 1940 in België zelfmoord nadat Hitlers troepen het land waren binnengevallen.
Abstracte werken werden door de nationaalsocialisten verbannen omdat ze werden beschouwd als Entartete Kunst, oftewel ontaarde kunst. Hierover schreef Rozanne de Bruijne een essay. Ze verwijst hierin naar de ets Untergang uit 1936 van de Duitse kunstenaar Lea Grundig die een groep mensen toont die een val in het diepe maken. De voorstelling doet De Bruijne denken aan de iconografie van de val van engelen. Ze legt uit:
In dit geval verbeelden de vallende figuren de onzekerheid in een wereld die steeds minder houvast biedt.

De Joodse kunstenaar Moisej Kogan, die in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog vaak in Nederland verbleef, zocht ook inspiratie in het geloof. Zijn reliëf Laatste avondmaal uit de jaren dertig maakt onderdeel uit van de tentoonstelling. Kogan stuurde verschillende andere werken in voor de tentoonstelling ‘De Olympiade onder Dictatuur’ die in 1936 in Amsterdam werd georganiseerd. D.O.O.D. was een protest tegen het cultuurbeleid en de schendingen van mensenrechten in nazi-Duitsland. De Joodse kunstenaar werd uiteindelijk zelf slachtoffer van de nazi’s; op 13 februari 1943 werd hij in Auschwitz vermoord.
Culturele overgangstijd
In haar essay over spiritualiteit in het Interbellum schrijft Rozanne de Bruijne dat de periode van 1918 tot 1939 op artistiek gebied ook wel eens wordt beschreven als een ‘laboratoriumperiode’. Deze “culturele overgangstijd vol tegenstellingen en (artistiek) experiment” leverde heel diverse artistieke creaties op en dat is in de tentoonstelling in het Catharijneconvent en in het bijbehorende boek duidelijk te zien.
Ook voor geschiedenisliefhebbers die niet zoveel hebben met religie en spiritualiteit is de tentoonstelling door de diversiteit van de geëxposeerde kunstwerken en hun historische achtergronden aantrekkelijk. Twee videovoorstellingen plaatsen op toegankelijke wijze de kunst in historisch perspectief. Het boek bij de expositie bevat vele prachtige illustraties van de tentoongestelde en andere werken en is een plezier om door te bladeren. De essays geven artistieke verdieping, maar zullen de echte kunstkenner eerder aanspreken dan de doorsnee lezer. Desalniettemin vormt de publicatie een mooi aandenken aan een bezoek van de expositie of een goede voorbereiding hierop.
De tijdelijke tentoonstelling is nog tot en met 15 juni 2025 te bezoeken.