Nederlands-Indië bestaat niet meer. Er zijn steeds minder mensen die er uit ervaring over kunnen vertellen. Wel zijn er verhalen die het waard zijn geschreven, gelezen en doorverteld te worden. Zo ook het verhaal van mijn ouders: Jaap Bakker en Gésina Bakker-Broerse.
Jaap Bakker kwam uit Sappemeer in Groningen. Hij was eenentwintig toen hij tekende voor het KNIL (het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Hij wilde eigenlijk slager worden, maar werd gegrepen door de wervende posters voor het KNIL met een vast salaris en pensioen. In 1932 werd hij uitgezonden naar Nederlands-Indië en kwam als soldaat terecht in Tjimahi (Cimahi), een legerplaats in de buurt van Bandung (Java).
Mijn moeder Gésina Broerse kwam uit Amsterdam. Ze had een opleiding tot naaister gevolgd en was ook lid van het Rode Kruis als verpleegster 1e klas. Ze zocht werk en kwam in Groningen terecht om japonnen te maken voor een barones. Hier ontmoette ze mijn vader. Toen hij vervroegd naar Indië moest vertrekken, trouwde ze voor de wet met ‘de handschoen’, met de plaatsvervangende jongere broer van mijn vader. Ze kreeg toestemming van haar vader en van het hoofdkwartier van het Rode Kruis om naar Nederlands-Indië te vertrekken. Toestemming, want vrouwen werden in die tijd nog handelingsonbekwaam bevonden. Op 28 november 1939 vertrok ze met de Christiaan Huygens, de allerlaatste boot die voor de oorlog nog naar Nederlands-Indië zou vertrekken vanuit Amsterdam.
Huwelijk
Achtergebleven in een lege stille woning, reageert Gé meteen op een oproep van de NIROM (de Nederlands-Indische Radio Omroep) voor verpleegkundige hulp in de buitengewesten. Ze kreeg toestemming van de Chef van het Militair Hospitaal te Tjimahi om haar werk daar te beëindigen en zich te verbinden aan een nog te vormen Rode Kruis-eenheid voor uitzending. Ze kwam in dienst van de MGD (Militaire Geneeskundige Dienst) van het Departement van Oorlog en hoopte daarheen gezonden te worden waar Jaap was. Op 24 december 1941 vertrok Gé met drieëntwintig andere verpleegsters en helpsters met een militair transportvliegtuig. Ook zij wisten hun bestemming niet. Dat bleek uiteindelijk het kleine olie-eiland Tarakan te zijn, een piepklein eilandje ten noordoosten van het grote Borneo (Kalimantan). En op Tarakan is op 10 januari 1942 de oorlog in Nederlands-Indië begonnen.

Vlucht
Er waren drie hospitalen op Tarakan en mijn moeder heeft gewerkt in het militair hospitaal. Toen de oorlog daar begon, werden vele doden en gewonden binnengebracht. Vlak voor de inval van de Japanners waren de olie-installaties in brand gestoken. Daar waren de Japanners furieus over. Anton Colijn, hoofd van de BPM (Bataafse Petroleum Maatschappij), en kapitein Reinderhoff werden naar voren geroepen en werden onder Japanse bewaking per schip van Tarakan naar Balikpapan gezonden om daar te gaan vertellen dat ze de olie-installaties intact moesten laten. Anders zouden alle vrouwen – waaronder de vrouw van Anton Colijn – op Tarakan vermoord worden.
Halverwege op zee, zagen ze een Nederlands vliegtuig waarop ze tegen de Japanners zeiden dat die beter uit het zicht konden blijven, omdat het schip anders gebombardeerd kon worden. De Japanners zagen de logica daarvan in en gingen het ruim in. Bliksemsnel werd toen de deur gebarricadeerd. Ze zwaaiden naar het vliegtuig dat toen landde en de beide officieren Colijn en Reinderhoff wisten het vliegtuig te bereiken. Zo ontsnapten ze naar Balikpapan, waar ze hun boodschap overbrachten. Hierop werden ook daar alle olie-installaties in brand gezet.

Interneringskampen
Op Java kregen Colijn en Reinderhoff te horen dat ze als verraders gezocht werden door de Japanners en dat ze naar Australië moesten vertrekken. Reinderhoff ging per vliegtuig naar Australië, maar Colijn wilde met zijn drie dochters, die op Java waren, vertrekken op de Poelau Bras, een schip dat op weg ging naar Ceylon (Sri Lanka).1 Het schip werd door de Japanners gespot, gebombardeerd en zonk. Colijn en zijn dochters wisten in overvolle reddingsboten na een aantal dagen op zee uiteindelijk Sumatra te bereiken. Daar werden ze verraden en belandden in interneringskampen. Anton Colijn heeft dat niet overleefd.2
Ondertussen vond op Tarakan een ander drama plaats. Op 19 januari 1942 heeft de Japanse marine 215 man van de kustbatterij als represaille op gruwelijke wijze vermoord en in zee gegooid nadat twee Japanse mijnenvegers tot zinken waren gebracht. Er is voor deze mannen een zuil met hun namen opgericht. Precies zeventig jaar na het drama is op 19 januari 2012 het Gedenkteken Tarakan onthuld door Harry Berghout en Wieteke van Dort op Ereveld Loenen (Groenendaalseweg 64 te Loenen). Hier worden deze 215 mannen jaarlijks door het Korps Luchtdoelartillerie op 19 januari herdacht.
De vrouwen op Tarakan werden net als alle militairen geïnterneerd, aanvankelijk op Tarakan zelf. Eind november 1943 werden de vrouwen in een wrakke boot van Tarakan overgebracht naar een kamp bij Bandjarmasin (Zuid Borneo). In februari 1945 werden de vrouwen op lorries geladen en vervoerd naar kamp Kandangan in het binnenland. Pas op 31 augustus 1945 kregen ze in het kamp te horen dat ze de vlag mochten hijsen en het Wilhelmus zingen. Toen wisten ze dat de oorlog voorbij was. Gé heeft haar belevenissen opgeschreven in twee schoolschriftjes, die bewaard zijn gebleven.
Guerrilla op Timor
In de nacht van 19 op 20 februari 1942 vielen de Japanners zowel Dilly als Koepang (hoofdstad van Nederlands-Timor) aan. Toen Dilly werd aangevallen, moesten de KNIL-militairen en Australiërs zich overhaast terugtrekken, de bergen in, richting Nederlands-Timor. Het gebrek aan voedsel, drinkwater, geschikte kleding, dekens, uitrusting, voetwonden en ziekten zoals malaria, maakten het tot een helse tocht. Er werd krijgsraad gehouden met officieren en onderofficieren. Wat moesten ze doen? Doorvechten, zich overgeven aan de Jap? Uitwijken naar Java? Eenstemmig werd besloten door te vechten en zo mogelijk uit te wijken naar Java. Jaap probeerde uit te wijken naar Java, maar dat lukte niet. Vervolgens nam hij deel aan de guerrillastrijd, die voornamelijk plaatsvond op Portugees Timor. Mijn vader schrijft over het voeren van guerrilla het volgende:
Tot eind 1942, bijna een jaar lang, voerde Jaap een guerrillastrijd. Op het allerlaatste moment kon mijn vader met de torpedobootjager Tjerk Hiddes van het eiland ontsnappen naar Australië. Daarna werd hij uitgezonden naar Nieuw-Guinea en nam hij deel aan de bevrijding van Nederlands-Indië die begon bij Tarakan en Balikpapan op Borneo (Kalimantan).
Mijn moeder zat in kamp Kandangan. Toen Japan gecapituleerd had en ze vrij waren, is mijn moeder met een paar verpleegsters naar Bandjarmasin gegaan en zette daar een noodhospitaal op om gewonde krijgsgevangenen op te vangen. Door alle ontberingen mankeerde Gé van alles en reisde met mevrouw Colijn van Bandjarmasin naar een Australisch veldhospitaal in Balikpapan waar röntgenfoto’s gemaakt konden worden. Onderweg barstte een tropische regenbui los en gingen ze schuilen op de veranda van een huis.

Bevrijding van Balikpapan
Mijn vader was betrokken bij de bevrijding van Balikpapan en werkte bij de magazijndienst. Toen hij met een collega in een jeep op weg was om spullen bij een Amerikaans depot te gaan halen, zagen ze twee vrouwen staan die misschien wel een lift wilden hebben. Ze besloten ze mee te nemen. Toen ze vlakbij waren, riep mijn vader – dat is mijn vrouw! – en op die manier vonden ze elkaar weer terug. Ze hebben elkaar toen drie dagen gezien, want mijn moeder bleek een alvleesklierontsteking te hebben en moest naar een ziekenhuis in Melbourne, Australië. Maar ze leefden beiden nog en er was weer contact. Mijn vader ging vervolgens van Borneo naar Batavia (Jakarta) op Java.
Mijn ouders hebben dus allebei een heel eigen oorlogsavontuur meegemaakt. Mijn moeder kwam in 1947 per vliegtuig naar Nederland. Mijn vader vroeg verlof aan in het kader van gezinshereniging, maar kreeg dat niet en kwam pas in 1949, kort voor de opheffing van het KNIL, terug in Nederland. Zelf ben ik geboren in 1951 en na mij kwam nog mijn zus in 1952 en mijn broer in 1953. Mijn ouders waren toen al wat ouder. Ze hebben niet onbezorgd een gezin kunnen stichten en er waren spanningen ontstaan.
Mijn ouders zijn overleden in 2001 en 2002. Mijn moeder werd 91 en mijn vader 93 jaar oud. Hun verhalen zijn zo bijzonder dat ik daar een boek over geschreven heb, getiteld: Ik besta maar toevallig. De eeuw van mijn ouders in een kantelend tijdperk. Het is een historische biografie. Alle namen die mijn moeder en vader noemen, heb ik in het boek opgenomen. Ik heb het boek zo geschreven dat ik het mijn vader en moeder zelf laat vertellen. Dit boek heb ik in eigen beheer uitgegeven en de oplage is beperkt tot honderdvijftig exemplaren. Het is dus niet in de boekhandel verkrijgbaar. Geïnteresseerden kunnen een mail naar mij sturen: [email protected]

Noten ▼
2 – Zie het boek: “De kracht van een lied. Overleven in een vrouwenkamp” door Helen Colijn. ISBN: 90 5194 024 6 uitgeverij: Van Wijnen – Franeker
3 – Wie geen uitnodiging heeft en hierbij aanwezig wil zijn, kan zich aanmelden bij PD [email protected]
4 – Zie hiervoor de website: www.verzettimor1942.nl met een samenvatting van de gebeurtenissen daar van het boek:
“Zij wilden niet buigen”; zie ook het artikel in Historiek: De guerrilla op Timor 1942 De vergeten episode uit de Nederlandse geschiedenis door Robbert van Leeuwen.