In de hoogste regionen van de Rooms-Katholieke Kerk zijn Nederlanders zeldzaam. Tot de uitzonderingen behoort Willem van Enckevoirt (1464-1534). Omdat zijn naam de meeste Nederlanders niets meer zal zeggen is het aardig hem aan de hand van het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (deel II, 1912) onder het spinrag vandaan te halen.
Van Enckevoirts wieg stond in het Brabantse Mierlo. Hij stamde uit een adellijk geslacht waarvan de naam nog tot in de achttiende eeuw voorkwam, vooral in Limburg. Na studie in Leuven vertrok hij naar Rome, waar hij in 1497 pauselijk hofbeambte werd en medewerker van de Curie (het ‘hoofdbestuur’ van de katholieke kerk). Een paar jaar later was hij al pauselijk kamerheer en schrijver.
Pauselijke boezemvriend
Adrianus was pas een jaartje paus toen hij overleed. Maar het was lang genoeg om vriend Willem eerst te benoemen tot dataris, hoofd van de machtige Datarie, die namens de kerk tal van voorrechten en gunsten te vergeven had. Vier dagen voor hij overleed, benoemde Adrianus zijn vriend ook nog tot kardinaal. Formeel werd Van Enckevoirt kardinaal-priester van Sint Johannes en Paulus, een titel die Adrianus VI ook zelf had gevoerd.
Executeur
Geen wonder dat het Van Enckevoirt was die Adrianus’ testament moest uitvoeren. De executeur zorgde ervoor dat de overleden paus in 1533 werd bijgezet in een tombe in de door Nederlanders gestichte kerk Santa Maria dell’Anima in Rome.
Als kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder zat Van Enckevoirt er warmpjes bij. Wel had hij de pech dat zijn woning in 1527 werd geplunderd en in brand gezet tijdens de Sacco di Roma. Duitse en Spaanse soldaten van Karel V trokken toen plunderend door Rome in het kader van Karels oorlog tegen Frankrijk.
Voor Van Enckevoirt was het een financiële klap, maar zijn ondergang allerminst. Niet alleen had hij een uitstekend salaris als hoofd van de Datarie, ook genoot hij inkomsten uit ongeveer twintig zogeheten beneficies in en rond de Nederlanden. Er waren geldstromen uit onder meer de proosdijen van Oudmunster in Utrecht, de dekanij van Sint Jan in Den Bosch en de kanonikaten van Onze Lieve Vrouw in Antwerpen en Sint Servaas in Maastricht. En nadat hem eerder al het bisdom van Tortosa (Spanje) was toegevallen, kreeg hij in 1530 ook dat van Utrecht toegewezen. Uit die bisdommen genoot hij inkomsten, maar het bestuur ervan liet hij over aan anderen.
Over die welstand merkt Van Enckevoirts biograaf G. Brom fijntjes op:
Van hebzucht, door zooveel opbrengsten naar zich toe te halen, kan Enckevoirt dus moeilijk worden vrijgepleit.

Ter vergoelijking voert Brom aan dat alle Curie-kardinalen zo te werk gingen en sommigen nog een erger dan Van Enckevoirt, dat Van Enckevoirt te goeder trouw was – waarmee de auteur kennelijk bedoelt dat hij niet beter wist of als kardinaal moest je flink graaien – en dat de prelaat met zijn vele geld ook heel wat goeds heeft gedaan. En dat alles, aldus de biograaf, terwijl Van Enckevoirt persoonlijk heel eenvoudig leefde.
Inderdaad heeft hij aan goede werken gedaan. Zo heeft hij aan de Anima-kerk in Rome het nodige bijgedragen en financierde hij in zijn geboorteplaats Mierlo de stichting van het Apostelhuis voor in eerste instantie twaalf behoeftige oude mannen.
Na zijn overlijden werd deze tot grote kerkelijke hoogte gestegen Brabander te ruste gelegd in zijn geliefde Anima-kerk. Dus vlak bij zijn boezemvriend paus Adrianus VI.