De eerste veldtocht van de Staatse troepen onder opperbevel van de ‘stedendwinger’ Frederik Hendrik is bepaald geen succes. Na de smadelijke overgave van Breda in juni 1625 zoekt hij – met kleerscheuren en reputatieschade – zijn Haagse residentie weer op. Negen maanden heeft zijn verblijf in zijn Waalwijkse hoofdkwartier geduurd. Wat doet het verlies van de Nassaustad met de kersverse kapitein-generaal? En welke tol betaalt de bevolking van de geteisterde Langstraatse dorpen voor zijn actie?
De Spaanse vlag boven de Nassaustad?
Frederik Hendrik moet wel van schrik vervuld zijn als men hem in augustus 1624 een kwade tijding komt melden. Ambrogio Spinola, de opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, heeft met 40.000 man het beleg geslagen rondom de vestingstad Breda. Dit leger is ‘soo groot een heir, als men by mans gedenckenis niet in Nederlant gesien hadt’ aldus later de cartograaf Blaeu. Het Spaanse leger voor Breda zal in 1625 zelfs aangroeien tot 80.000 man.
Breda is al sinds 1590 in handen van de Republiek. Oudere inwoners herinneren het zich na vierendertig jaar nog: het verhaal van de list met het turfschip. Die stunt heeft Maurits’ roem als krijgsheer gevestigd. Tussen 1588 en 1598 heeft Maurits, zoon van Willem van Oranje, als aanvoerder van de Staatse troepen tal van steden op de Spanjaarden veroverd. Van Hulst tot Groningen is zo een brede bufferzone ontstaan rondom het gewest Holland, het hart van de Opstand van de Nederlanden tegen Spanje.

De Republiek in haar bestaan bedreigd
Voor Ambrogio Spinola, een Italiaanse edelman in dienst van de Spaanse koning, is het beleg van Breda een prestigezaak. Hij is al jarenlang kind aan huis in het aartshertogelijk paleis in Brussel, bij Albrecht en Isabella van Habsburg. Hij verkeert er tussen hovelingen en diplomaten. Twee jaar geleden echter is het hem ondanks een enorme troepenmacht niet gelukt om de stad Bergen op Zoom in de nemen. De overgave van Breda kan die smet op zijn blazoen uitwissen. Bovendien kan deze stad een springplank vormen om door te stoten tot Holland. De toekomst van de ‘Republiek der Verenigde Nederlanden’ is daarmee ineens onzeker.
Spinola’s tegenstander prins Maurits is ernstig ziek. De jaren van militaire expedities en belegeringen hebben hun tol geëist. De prins lijdt aan een leverkwaal waardoor hij amper nog overeind kan staan. In augustus 1624 trekt hij nog eenmaal met zijn leger naar Kleef en Nijmegen, maar zijn troepen komen daar niet in actie. In september leidt hij ze naar de Langstraat. Een expeditie van daaruit naar Antwerpen, Spaans sinds 1585, mislukt jammerlijk.
Beide legereenheden moeten proberen om de aanvoerlijnen van Spinola af te snijden. En als het even kan ook een hulplijn in te stellen om de Bredanaars van voedsel te voorzien, want dat hebben die stedelingen in onvoldoende mate ingeslagen.
Mooi Heintje
Zo zien wij op 24 oktober 1624 Frederik Hendrik met zijn officieren Waalwijk binnenrijden. Hij neemt zijn intrek in een nieuw ingericht hoofdkwartier, centraal in de Langstraat. Dat is een recent gebouwd, tamelijk ruim woonhuis aan de lange dorpsstraat van Waalwijk (nu Grotestraat 184). Zijn kwartiermakers hebben het zonder veel formaliteiten in beslag genomen; een lot dat vele andere, wat groot uitgevallen gebouwen ook zal treffen. Schuin tegenover het hoofdkwartier, iets naar het westen, confisqueren de officieren een huis dat gaat dienen als vergaderplek te velde voor de leden van de Staten van Holland. Die heren moeten kennelijk een oogje in het zeil houden. Voorlopig mag Frederik Hendrik zich nog geen prins van Oranje noemen, maar slechts waarnemend bevelhebber. Het recht om de titel prins te voeren, als erfgenaam van Willem van Oranje, berust bij Maurits. Maar niemand weet hoelang die nog te leven heeft.

De vraag is: zal de mantel van zijn beroemde halfbroer wel om de schouders van Frederik Hendrik passen? Veel militaire ervaring heeft hij nog niet, ook al reed hij al in 1600, toen zestien jaar oud, zij aan zij met prins Maurits naar Nieuwpoort voor de beroemde slag. Aan het stadhouderlijk hof in Den Haag staat Frederik Hendrik bekend als ‘mooi Heintje’. Een charmante flierefluiter; veel prettiger in de omgang dan de stugge Maurits, die zestien jaar ouder is.
In de religieuze geschillen die tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) tot een crisis hebben geleid – landsadvocaat Oldenbarnevelt onthoofd, Hugo de Groot opgesloten op Loevestein – koos Maurits de kant van de streng-calvinistische contraremonstranten. Frederik Hendrik stelde zich echter neutraal op. Men dicht hem zelfs remonstrantse sympathieën toe. Met de moraal neemt hij het in elk geval niet zo nauw. Hij is een echte rokkenjager. Net als zijn oudere broer heeft Frederik Hendrik het bed al gedeeld met een hele reeks minnaressen.
Oorlogsschaduw over Waalwijk
Heel de winter van 1624-1625 is de Langstraat overbevolkt. Zij heeft er plotsklaps enkele tienduizenden ongenode gasten bij. De meesten zijn lang niet zo fijn gemanierd als Frederik Hendrik zelf. De fraaie gotische Sint-Janskerk aan de Waalwijkse haven, pas in 1617 geheel weer opgebouwd na de oorlogsverwoestingen van 1580, wordt bezet. Net als het nieuwe kleine protestantse kerkje van Besoijen, gebouwd in 1610, waar de ruiterij gaat overwinteren. De kerkbanken gaan aan de kant en de gelovigen moeten ergens anders maar hun zielenheil gaan zoeken. Het oude klooster Nazareth (gesticht in 1471) midden in Waalwijk krijgt de bestemming munitieopslagplaats voor de artillerie. De verder oostwaarts gelegen gasthuiskapel wordt volgestouwd met brood, kaas, meel en andere etenswaren.
Het valt te betwijfelen of Frederik Hendrik enige interesse, laat staan consideratie zal voelen jegens de arme inwoners van het dorp. Waarschijnlijk ziet hij ze nog niet stáán. Hij heeft wel wat anders aan zijn hoofd. Zijn troepen hebben dringend onderdak en voedsel nodig. Geen pardon dus voor Waalwijkers die aan hun ruige gasten diensten weigeren. Niet alleen in Waalwijk, maar in heel de Langstraat – van Raamsdonk tot Vlijmen – worden de soldaten bij particulieren ingekwartierd. Denk maar niet dat het er tussen het voetvolk – merendeels huurlingen uit Frankrijk, Engeland en de Duitse landen – en de dorpelingen een beetje gemoedelijk aan toe gaat. Ze kunnen elkaar niet eens verstaan.
In Sprang en in Waalwijk arriveren elke dag nieuwe colonnes van wagens, geladen met pistolen, harnassen, pieken, musketten, trommels, ammunitie en allerlei ander oorlogstuig. De verschansingen die Frederik Hendrik laat aanleggen, lopen dwars door de landerijen. In de dorpen Raamsdonk, Waspik en Capelle trekken de soldaten de deuren open van boerenschuren, op zoek naar voedsel voor de mannen en de paarden. Het lijkt wel een sprinkhanenplaag. De loopgraven en schansen die de soldaten buiten Raamsdonk hebben aangelegd, worden bij hoogwater geteisterd door overstromingen. Daarbij gaat vee verloren en worden fruitbomen beschadigd. Zodra alle voorraden hooi en stro daar in de westelijke Langstraat zijn uitgeput, verplaatsen de ruiterij en het voetvolk zich naar Waalwijk en Besoijen. Naar schatting gaat het dan om 14.000 manschappen.
Het enige geluk voor de bewoners is dat de Langstraat zelf niet het strijdtoneel vormt.
Een kaart uit 1625
Op een anonieme kaart uit deze tijd staat haarfijn ingetekend hoezeer de legering van de Staatse troepen het landschap heeft gekerfd. Noord is onder, zuid is boven. Breda is bovenaan rechts ingetekend. In het doorgaans zo rustige haventje van Waalwijk zien we een armada van zeilschepen voor de foeragering, zoveel als ze hier nog nooit bij elkaar hebben gezien. Niet alleen hier, maar ook in de wateren rond Heusden, linksonder op de kaart, is het een drukte van belang met vaartuigen.

Rondom de dorpen Waalwijk en Besoijen zien we een versterking die is ingetekend in de vorm van een zigzag lopende muur. Het zal vast geen echte stenen ommuring zijn, maar eerder een aarden wal. In luttele tijd moeten de soldaten die hebben opgeworpen. Dat zware karwei is niet alleen bedoeld als standaard-defensiemaatregel om vijandelijke aanvallen te ontmoedigen. Maar ook als nuttige bezigheidstherapie en fitheidstraining voor de soldaten. Die jongens moeten scherp blijven. Ook tussen Sprang en Kaatsheuvel zijn versterkingen aangelegd. De paarden staan te grazen in de buitenpolder. Een lange colonne piekeniers en schutters marcheert in een wijde boog om Waalwijk heen, de stukken geschut en voorraadkarren tussen hen in. Tussen de lansen zien we vlaggen en vaandels uitsteken.
Nog meer uitvreters strijken neer
Op 1 april zien ook de inwoners van buurdorp Sprang (op de kaart rechts boven Waalwijk) vreemd krijgsvolk binnenmarcheren. Twee legers met huurtroepen nemen bezit van het dorp. Elk van beide staat onder bevel van een echte condottiere. Het zijn vorst Christan van Brunswijk en graaf Ernst van Mansfeld. De mensen van Sprang schrikken zich een hoedje. Ze herinneren zich beide heren nog van drie jaar eerder, toen zij prins Maurits hielpen om Spinola van Bergen op Zoom te verjagen. De inkwartiering van het rauwe krijgsvolk ligt nog vers in het geheugen. Veel boeren in Sprang en omgeving zijn toen have en goed kwijtgeraakt.
Ernst van Mansfeld is een vrijbuiter; een van de geduchtste krijgsheren uit de beginjaren van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Dat is een verwoestende strijd op vele fronten tussen legers van de katholieke Habsburgse keizer en die van protestantse vorsten in de Duitse landen, waar vrijwel alle Europese machten zich in gaan mengen. Mansfelt heeft als huurlingengeneraal zijn militaire acties afgewisseld met plundertochten, zoals in Hessen en de Elzas. Nu is hij tijdelijk bondgenoot van de Republiek. Hij is…
…de stad- en landplaag die met zijn arme, verziekte soldeniersgespuis op Engelse kosten hier zijn gastnummertje ten beste komt geven…
… aldus Frederik Hendriks biograaf J.J. Poelhekke (p. 119).
Christian en Elizabeth zijn neef en nicht: beider moeders waren dochters van de Deense koning Frederik II. Haar vader is koning Jacobus I van Engeland. Christian van Brunswijk ziet zijn militaire inspanningen als een hoofse ridderdaad ter ere van Elizabeth. Voorlopig evenwel hebben die weinig succes. Bij de slag bij Fleurus (1622) heeft hij zijn linkerarm verloren. Hij draagt nu een zilveren prothese en hij heeft een medaille laten slaan met de tekst Altera restat (‘de andere is er nog’).
Beide Duitse legereenheden missen de tucht en discipline waar het leger van Maurits om bekend staat. Het gerucht gaat dat Mansfelt en Brunswijk in Luxemburg vijfduizend boeren over de kling hebben gejaagd om aan voldoende voedsel voor de troepen te komen.
Het is alleszins begrijpelijk dat de inwoners van Sprang sidderen van angst bij de binnenkomst van het krijgsvolk. Een nachtmerrie! Die mannen brengen besmettelijke ziektes mee. Bangelijk gaan afgevaardigden uit de westelijke Langstraat-dorpen naar Geertruidenberg waar Mansfelt is neergestreken. Ze zijn beladen met geschenken, maar hun smeekbeden om de Langstraat te sparen zijn aan dovemansoren gericht. Voordat Mansfelt zijn troepen in Sprang laat neerstrijken, hebben al vijfhonderd van de 1100 inwoners van het dorp hun biezen gepakt. Sommige vluchtelingen kunnen op hun karren nog gauw wat kisten met kleding en huisraad laden, of zakken rogge. Anderen hebben niets anders bij zich dan de kleren die ze dragen.
Frederik Hendrik beëdigd
Gelukkig staat er al een bruid in de coulissen. Dat is de lieftallige Amalia van Solms, een hofdame van Winterkoningin Elizabeth. Amalia is drieëntwintig; haar aanstaande is al eenenveertig. Frederik Hendrik vraagt en krijgt toestemming van de Staten van Holland voor dit huwelijk. Gezien de precaire situatie wordt de bruiloft op 4 april 1625 welhaast afgeraffeld. Feestvertoon zou ongepast zijn, gezien de terminale toestand van Maurits en de kritieke militaire situatie in Brabant. Voor wittebroodsweken is al helemaal geen tijd! Al na een week scheept Frederik Hendrik zich in. Op 12 april zit hij weer in zijn hoofdkwartier te Waalwijk. Zijn bruid laat hij wijselijk achter in Den Haag.
Elf dagen later blaast prins Maurits zijn laatste adem uit. Onmiddellijk beslissen de heren van de Staten-Generaal, op instigatie van de Staten van Holland, dat Frederik Hendrik zijn broer moet opvolgen als kapitein-generaal en admiraal-generaal van de Staatse krijgsmacht. Een driekoppige delegatie Statenleden – één namens Gelre, één namens Overijssel en één namens Holland en Zeeland – springt in het zadel om hals over kop richting Waalwijk te galopperen, om Frederik Hendrik het nieuws te melden. Al op de avond van 24 april kloppen ze aan bij zijn hoofdkwartier. De prins neemt hun condoleances in ontvangst. Veel officieren komen erbij staan en plengen een traantje als ze horen dat hun opperbevelhebber is gestorven. Frederik Hendrik verklaart vereerd te zijn met de benoeming. Dan nemen de hoogmogende heren uit Den Haag hem de eed af als opperbevelhebber van de Verenigde Provinciën. De natie heeft weer een leider. Vanaf deze dag mag hij de titel ‘Prins van Oranje’ voeren.
Om als stadhouder te worden beëdigd, heeft Frederik Hendrik de instemming nodig van ieder gewest afzonderlijk. Binnen elk gewest is er dan weer ruggespraak van de Statenleden met de stemhebbende steden. Dat kost al gauw een maand. Holland en Zeeland worden het na kort onderling overleg op 24 mei eens. Dus volgt op 2 juni te Waalwijk de eedaflegging als stadhouder van beide provinciën. Op 6 juli laat de prins zich beëdigen als stadhouder van Overijssel, op 9 juli al die van Utrecht en op 25 juli als die van Gelderland. Alle plechtigheden vinden plaats te velde, dus in Waalwijk, hoogstwaarschijnlijk in zijn residentie aan de Grotestraat. Groningen benoemt de Friese stadhouder Ernst Casimir tot zijn stadhouder.

Op naar Breda!
Ondertussen zijn de militaire zaken voor Oranje heel slecht gelopen. Op 30 maart 1625 heeft Spinola de overgave van Breda geëist. Hij weet hoe de stadsbevolking door honger wordt geteisterd, na al een half jaar omsingeld te zijn. In eerste instantie krijgt Spinola nul op het rekest van de commandant van het garnizoen. Dat is Justinus van Nassau, een bastaardzoon van Willem de Zwijger en dus een halfbroer van de prins.
Niet voor niets heeft prins Frederik Hendrik zo’n haast om na zijn bruiloft weer op zijn Waalwijkse post te zijn. Het besluit is immers gevallen om een ultieme poging te wagen de stad Breda te ontzetten. Al die duizenden soldaten kan hij niet langer in spanning laten. Ze wachten op een signaal tot actie. Hij heeft ze niet voor niets betaald.
De middelste groep bevat twee Franse regimenten onder leiding van generaal Chastillon en de baron van Courtemere. Vlak achter hen loopt Ernst Casimir van Nassau met zijn ridders en edelen, daarachter een stoet paarden en het regiment van generaal Brederode en dat van Ernst Casimir. Dan weer 124 wagens vol voorraden.
De derde groep bestaat uit de mannen van kolonel Doemaecker, die bevel voert over een regiment Zeeuwse krijgers. Bij hem heeft zich ook nog een prins uit Portugal gevoegd en een groep soldaten uit Schotland onder kolonel Brock. Een regiment Friezen staat onder bevel van graaf Ernst van Mansfeld. Ten slotte een stoet van 130 wagens. In totaal telt men in deze voettocht 122 compagnieën, samen zo’n zesduizend man en 380 wagens. Een bont internationaal gezelschap, imposant om ze te zien marcheren; maar onoverzichtelijk voor de Staatse legerleiding. De uittocht is afgebeeld op de hierboven besproken anonieme kaart.

De inwoners van Waalwijk en de andere Langstraatse dorpen wrijven zich de ogen uit. De één denkt: zijn we die lastpakken dan eindelijk kwijt? De ander peinst: zal dit grote maar onsamenhangende leger de machtige krijgsmacht van Spinola van de poorten van Breda kunnen verdrijven? Iedereen houdt zijn hart vast.
De hele actie mislukt
Het kost dagen om zo’n omvangrijke legermacht te verplaatsen, deels over smalle dijkjes. Eerst verzamelt de strijdmacht zich in Geertruidenberg. Op 1 mei vervoegt Frederik Hendrik zich daar bij zijn leger. Op 2 mei splitst dit leger zich; een deel trekt met Frederik Hendrik naar Dongen, een ander deel met Ernst van Mansfeld naar ’s-Gravenmoer. Voordat de mannen Breda in het vizier krijgen, is het al 15 mei.
De prins besluit tot een verrassingsaanval op een van de schansen van Spinola. Dat is bij het plaatsje Terheijden. Met een stoutmoedige bestorming van een van de schansen lukt het de Engelse soldaten onder kolonel Horace Vere om die in te nemen. Maar amper hebben zij die schans veroverd, of er breekt vanaf de andere zijde een moordend artillerievuur uit. Twee volle uren spuwen Spinola’s kanonnen vuur. Paniek! Oorverdovend lawaai, ijselijk geschreeuw, verstikkende kruitdampen. De Engelsen lijden hevige verliezen. Frederik Hendrik zelf vecht mee, als een dapper soldaat, zo wil althans de geruchtenmachine in Den Haag. Veertig jaar later beschrijft de geschiedschrijver Lieuwe van Aitzema (p. 407) het strijdtoneel:
De dijk was overal (bezaaid) met dode lichamen. Het zand was doorweekt van bloed. Men zag overal armen, hoofden en voeten liggen, die het geschut hier en daar verspreid had […] Anderen lagen te jammeren in de legerkwartieren, totdat ze daarna de geest gaven.

De onverschrokken kolonel Vere organiseert voor het restant van zijn troepen een veilige aftocht. Maar de wagens en het geschut blijven achter. Via Geertruidenberg komen de aangeslagen oude krijgers enkele dagen later weer veilig terug in het bivak in ’s-Gravenmoer en Dongen.
Frederik Hendrik seint aan Justinus dat hij tweehonderd man heeft verloren. Het zullen er wel meer geweest zijn. Een week na het drama is de prins, na een stop in Dongen, weer terug op zijn post in Waalwijk. Hij beseft dat hij geen andere keus heeft dan Breda prijs te geven. Op 25 mei stuurt hij een versleutelde brief naar zijn halfbroer Justinus van Nassau. Die moet met Spinola gaan onderhandelen over een gunstige aftocht.
Op 5 juni geeft de stad zich aan de Spanjaarden over. De aftocht is eervol. Spinola toont zich een heer. Hij omhelst Justinus. Diens garnizoen mag de wapens houden en de stad ongehinderd verlaten, nota bene met wapperende vaandels, tromgeroffel en trompetgeschal. De burgers van Breda wordt geen haar gekrenkt. Frederik Hendrik krijgt zelfs zes maanden de tijd om al zijn kostbare privébezittingen uit het kasteel van Breda te laten weghalen.
Ambrogio Spinola heeft het genoegen om hoogstpersoonlijk gastheer te mogen spelen als aartshertogin Isabella kort na de overgave de Nassaustad komt bezoeken. De katholieke godsdienst triomfeert. In de Grote Kerk wordt voor het eerst sinds 1590 weer een heilige mis opgedragen. Onder veel bekijks gaat het turfschip, dat in de haven van Breda ligt als symbool van Maurits’ overwinning van 1590, in vlammen op.
Constantijn Huygens meldt zich in Waalwijk, en even later Jacob Cats
Na de overgave van Breda blijven de Staatse troepen nog tot in juli 1625 in de Langstraat hangen. Zonder dat iemand het beseft krijgt Waalwijk dan tot tweemaal toe kort na elkaar bezoek van een latere beroemdheid.
In Waalwijk verblijft Huygens maar enkele weken; zo blijkt uit een brief die hij nog op 17 juli vanuit hier verstuurt. Rond die datum krijgt de prins in Waalwijk hoog bezoek namens zijn opdrachtgevers, de Staten van Holland. Twee gedeputeerden – een van hen is niemand minder dan de dichter/ jurist/ politicus Jacob Cats – zijn naar de Langstraat afgereisd om poolshoogte te nemen van de situatie van het Staatse leger. Ze hebben gehoord van de lamentabele staat van de legeronderdelen. Cats en zijn collega inspecteren ook het huis van Frederik Hendrik in Waalwijk. Zij rapporteren dat het daarmee ook bar en boos gesteld is:
De Persoon van Sijne Excellentie was qualijk gelogeert, hebbende infectie rondomme sijn logement.
De prins krijgt het dringende verzoek van logies te veranderen.
Dat hoeft al niet meer, want diezelfde dag nog laat zijne excellentie per brief weten dat hij vanwege de toenemende sterfte in het leger genoodzaakt is het kamp in de Langstraat op te breken. Op 25 juli zijn de manschappen vertrokken. Ze komen te liggen in de Betuwe en langs de IJssel.
De schade opgenomen
Tot grote opluchting van de mensen in Sprang heeft inmiddels ook de veldheer Ernst van Mansfeld met heel zijn rauwe bende de Langstraat verlaten. Hij gaat op weg naar Duitsland. Hij wil weer kruitdampen opsnuiven, want de Dertigjarige Oorlog is in een nieuwe fase beland. Nieuwe krijgsroem, buit en eer zijn hem daar evenwel niet meer beschoren. Net als zijn bloedbroeder Christian van Brunswijk sterft hij al in 1626.
Op 30 augustus 1625 schrijft de gemeentesecretaris van Besoijen, Adriaan Molengraeff, een verslag aan het dorpsbestuur. Het is een droeve opsomming. Dijken zoals de winterdijk van de Maas zijn afgegraven ten dienste van versterkingen. Sloten zijn met aarde, struiken en bomen dichtgegooid. Alleen al in de dorpskom van Besoijen hebben de krijgsbenden van het Staatse leger in de winter van 1624-1625 vijftien huizen in brand gestoken. De bewoners zijn uitgeweken naar Heusden of Geertruidenberg. De paarden hebben alle weilanden kaalgevreten. Nog eens vijfentwintig huizen zijn al dan niet moedwillig in de as gelegd. Dat betekent dat bijna de helft van de woningen in het schamele dorpje is verwoest. Mensen zijn alles kwijt. Na onderdak te hebben gezocht in de dorpen ten noorden van de Oude Maas, keren sommigen vol huiver terug.
De pestepidemie die Frederik Hendrik in juli 1625 heeft gedwongen zijn troepen uit de Langstraat te evacueren, heeft niet alleen onder zijn manschappen slachtoffers gemaakt. Zij heeft ook veel dorpelingen ten grave gedragen. Bovendien zijn de Langstraatse vissers hun broodwinning kwijtgeraakt, doordat er veel schepen in beslag zijn genomen.

Nawerking
De provisorische eedafleggingen van de prins in Waalwijk worden op 5 september in Den Haag bevestigd in een plechtigheid waarop de Staten-Generaal zijne Excellentie prins Frederik Hendrik inhuldigen als stadhouder van alle gewesten behalve Friesland en Groningen.
De prins moet dan wel somber gestemd zijn. Hij denkt niet graag terug aan zijn verblijf in het obscure Waalwijk. Laat staan dat hij er nog een ogenblik over peinst hoe hij die arme dorpelingen schadeloos kan stellen. In de jaren twintig van de zeventiende eeuw is het weliswaar de bedoeling dat vriendelijk gezinde legerleidingen de burgerij compenseren. In de praktijk is dat vaker niet dan wel het geval.

Weldra zullen voor de prins de krijgskansen keren. Al in 1626 zal Frederik Hendrik Oldenzaal veroveren, het jaar daarop is Groenlo aan de beurt. De grootste prestatie, de verovering van ’s-Hertogenbosch in 1629, zal hem in Europa een erenaam bezorgen: ‘de Stedendwinger’. Zijn militaire successen rijgen zich aaneen. Hij laat zijn zoon trouwen met een Engelse prinses. De Republiek is weerbaar, de bevolking zelfverzekerd. Aan de Europese vorstenhoven wrijven koningen zich de ogen uit. Hoe is het mogelijk, zo’n klein landje dat de wereldmacht Spanje trotseert. Het is de opmaat voor de Gouden Eeuw. De herovering door de Stedendwinger van Nassaustad Breda in 1635 is de zoete wraak voor de afgang van ‘Mooi Heintje’ in 1625.
En Spinola? Wat een contrast met zijn opponent! Het verlies van Oldenzaal en Groenlo wordt deze veldheer zwaar aangerekend. Na een verblijf van meer dan twintig jaar verlaat hij de Nederlanden. Geldgebrek heeft hem opgebroken. Zijn eer is aangetast. Hij sterft in 1630 tijdens een beleg van de stad Mantua; ziek, roemloos en platzak.
Vier eeuwen later
Inmiddels heeft de tijd al lang de wonden geheeld. Het littekens zijn uit het landschap weggevaagd. Spinola is hier vrijwel vergeten, althans buiten de naamgeving van het buurtschap Spinolaberg op de Brabantse Wal en de Spinolaschans tussen Breda en Terheijden. Naar Frederik Hendrik, de Stedendwinger, zijn in ons land natuurlijk vele straten en pleinen vernoemd.
Beleg en verovering van ‘s-Hertogenbosch (1629)
Sint-Janskerk in Waalwijk
Bronnen â–¼
– A. Th. Van Deursen, Maurits van Nassau, de winnaar die faalde (Amsterdam 2000).
– J. van der Hammen, ‘Uit Waalwijks verleden’, in tijdschrift De Echo van het Zuiden, 2 december 1933, p. 5 en ‘Geschiedenis der Hervormde Kerk van Besoijen’, in tijdschrift De Echo van het Zuiden, 15 juni 1935, p. 5.
– Dick Harrison, De Dertigjarige oorlog. De allereerste wereldoorlog 1618-1648 (Utrecht 2018).
– J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik, prins van Oranje. Een biografisch drieluik (1978).
– J. Rooze en C. Eimermann, De belegering van Breda door Spinola 1624-1625 (Alphen a.d. Rijn 2005).
– Han Verschure, Overleven buiten de Hollandse Tuin. Raamsdonk, Waspik, ’s-Gravenmoer, Capelle, Sprang en Besoijen tijdens de Tachtigjarige Oorlog (Tilburg 2004).
– Henri Zeeman, Het leven en de daden van Frederik Hendrik, prins van Oranje (1832).
– Kaart ‘Het leger inde Lange-straet’, 1625 (Rijksmuseum RP-P-OB-81.105).
– Met dank aan: Piet de Jongh en René Klerx.