Op 1 oktober 1962 droeg de Nederlandse regering de soevereiniteit over haar kolonie Nieuw-Guinea over aan de Verenigde Naties; de VN zou tijdelijk het bestuur over het land uitoefenen. Ruim een half jaar later, op 1 mei 1963, werd het bestuur overgedragen aan Indonesiƫ. Zo kwam een definitief einde aan het Nederlandse koloniale bezit in Zuidoost-Aziƫ.
Zoān dertien jaar eerder, eind 1949, had Nederland na een langdurig en bloedig conflict de soevereiniteit over de rest van IndonesiĆ« al overgedragen. Nieuw-Guinea was toen buiten die overdracht gebleven. Hierop volgde een jarenlang conflict tussen Nederland en IndonesiĆ« over de status van Nieuw-Guinea; er werd onderhandeld, maar het kwam ook tot militaire acties. In dit artikel geef ik een schets op hoofdlijnen van het verloop van het conflict over Nieuw-Guinea. In grote lijnen zijn er bij dat conflict drie tijdvakken te onderscheiden:
- het ontstaan van het conflict: van ongeveer het begin van de twintigste eeuw tot 1949, het jaar van de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesiƫ;
- de escalatie van het conflict tussen Nederland en Indonesiƫ over de status van Nieuw Guinea: van 1949 tot ongeveer 1958-1960;
- de eindfase: de periode 1960-1962, met een snel toenemende spanning en meer internationale bemoeienis, eindigend met de overdracht aan Indonesiƫ.
Dit artikel over de kwestie Nieuw-Guinea bestaat uit drie delen. Per deel zal steeds een van de hierboven genoemde tijdvakken worden besproken.
Ontstaansgeschiedenis van het conflict
Nieuw-Guinea is het op een na grootste eiland van de wereld, na Groenland; het is woest en bergachtig en er zijn veel moerassen. Het is weleens omschreven als āeen gordel van moeras die zich slingert om een barre rotsā.
Tot 1949 maakte het westelijk deel van het eiland deel uit van de kolonie Nederlands-IndiĆ«. Het oostelijk deel van het eiland was onderdeel van AustraliĆ« en is sinds 1975 een onafhankelijke staat. Rond 1949 woonden er maar weinig mensen op het Nederlandse deel van het eiland, zoān 300.000. De Papoeaās zijn de oorspronkelijke inwoners van het eiland; zij werden ā door de Nederlanders maar ook door de IndonesiĆ«rs ā beschouwd als weinig ontwikkeld. In geografisch, ecologisch en etnisch opzicht hoort Nieuw-Guinea meer bij MelanesiĆ« (een grote groep eilanden ten noorden en noordoosten van AustraliĆ«) dan bij IndonesiĆ«.
Nederland bemoeide zich voor de Tweede Wereldoorlog nauwelijks met Nieuw-Guinea. Het Nederlandse bestuur was pas vanaf 1898 op het eiland aanwezig. Toen werden de eerste bestuursposten gevestigd in Fakfak en Manokwari; in 1902 kwam er nog een bestuurspost bij in Merauke. Nieuw-Guinea was een regulier deel van Nederlands-Indiƫ, maar de bemoeienis vanuit Batavia was beperkt. Het was letterlijk en figuurlijk een uithoek. Men had weinig kennis van het gebied; het binnenland was nog niet verkend en men had geen idee hoeveel mensen er precies woonden.

Economisch was Nieuw-Guinea van gering belang; de economische activiteiten waren minimaal. Er was kleinschalige landbouw en alleen langs de kusten was er sprake van enige handel. Het land bleek ongeschikt voor grootschalige landbouw of veeteelt. Wel was er enige hoop op het vinden van grondstoffen als aardolie, koper en goud. Missie en zending waren actief op Nieuw-Guinea; zij richtten de eerste scholen op en Papoeaās werden bekeerd tot het christendom.
In de jaren dertig waren er plannen om van Nieuw-Guinea het nieuwe thuisland te maken voor de Indo-Europeanen ā mensen van gemengd Europese en Indonesische afkomst, geboren in Nederlands-IndiĆ« maar zich Nederlander voelend. Ze waren daar vooral werkzaam in administratieve beroepen, bij de overheid en bij bedrijven. Maar de steeds beter opgeleide IndonesiĆ«rs gingen ook dergelijke werkzaamheden verrichten. Verder vreesden de Indo-Europeanen dat als het land te zijner tijd onafhankelijk zou worden ā zoals de Indonesische nationalisten wilden ā er voor hen geen plaats meer zou zijn. Dan zouden ze naar Nieuw-Guinea kunnen gaan.
Rond 1940 was er een zeker optimisme inzake de mogelijkheden van Nieuw-Guinea. Het zou niet gemakkelijk worden, maar het kolonialisme ā dacht men toen ā zou nog lange tijd meegaan. De Japanse inval maakte echter een einde aan deze pogingen om Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen.
Revolutie en strijd
In 1942 bezette Japan Nederlands-Indiƫ. Nieuw-Guinea speelde tijdens de oorlog een niet onbelangrijke rol. Het was het enige gebied van Nederlands-Indiƫ dat niet volledig door de Japanners kon worden bezet. En later, vanaf 1944, gebruikten de Amerikanen het als springplank voor hun offensief tegen de Japanse troepen.
Op 15 augustus 1945 capituleerden de Japanners, waarna op 17 augustus door de nationalistische leiders Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesiƫ werd uitgeroepen. Nederland verzette zich hier fel tegen. Er volgde een jarenlange strijd tussen Indonesische onafhankelijkheidsstrijders en Nederlandse troepen; ook waren er onderhandelingen om te proberen tot een vergelijk konden komen.

Bij die onderhandelingen was de Nederlandse strategie erop gericht om de macht van de Republiek binnen Indonesiƫ zoveel mogelijk te begrenzen. Dat probeerde men door van Indonesiƫ een federale staat te maken; naast de Republiek zouden er nog enkele deelstaten (zoals Borneo en Oost-Indonesiƫ) moeten komen. Men hoopte zo de invloed van de Republiek van Soekarno en Hatta te beperken tot enkele eilanden, met name Java, Sumatra en Madoera.
Tijdens de conferentie van Pangkalpinang (1946) werd voor het eerst gepleit voor een zelfstandige positie voor Nieuw-Guinea. Allerlei argumenten speelden daarbij een rol: Nieuw-Guinea werd door sommigen niet gezien als een deel van IndonesiĆ«, maar als een deel van MelanesiĆ«; het verschil in ontwikkelingspeil tussen Nieuw-Guinea en de rest van IndonesiĆ« (waarbij de vraag een rol speelde of IndonesiĆ« wel de middelen had om Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen); de mogelijke rol van Nieuw-Guinea als het nieuwe vestigingsgebied voor de Indo-Europeanen; en het economisch potentieel van het gebied. Er was nauwelijks aandacht voor wat de inwoners van Nieuw-Guinea, de Papoeaās, zelf wilden.

Bron: Nationaal Archief, toegangsnummer 2.24.01.09. Fotograaf: NIGIS. CC0.
Akkoord van Linggadjati
In november 1946 werd tijdens de onderhandelingen in Linggadjati (een bergoord op Java) een overeenkomst gesloten tussen Nederland en de Republiek Indonesiƫ, het zogenoemde akkoord van Linggadjati. Met dit akkoord erkende Nederland de facto het gezag van de Republiek over Java, Sumatra en Madoera. Verder zouden Nederland en de Republiek samenwerken om een Verenigde Staten van Indonesiƫ tot stand te brengen, die naast de Republiek nog enkele deelstaten zou omvatten. Het akkoord moest vervolgens de goedkeuring (ratificatie) verkrijgen van de regeringen en parlementen van Nederland en de Republiek.
Tijdens de behandeling van het akkoord in de Tweede Kamer bleek dat verschillende politieke partijen grote moeite hadden met een onafhankelijk Indonesiƫ. Uiteindelijk werd het akkoord goedgekeurd maar wel met enkele voorbehouden; die waren de prijs die betaald moest worden voor de goedkeuring van het akkoord in het Nederlandse parlement. EƩn van de voorbehouden betrof Nieuw Guinea; dat eiland zou langer onder Nederlands bestuur moeten blijven. Hier werd dus voor het eerst door Nederland formeel vastgelegd dat Nieuw-Guinea een aparte status moest krijgen. Ook in Indonesiƫ werd het akkoord goedgekeurd, maar zonder dat men instemde met de Nederlandse voorbehouden. Op 25 maart 1947 werd het akkoord in Batavia door beide partijen getekend.
Het akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk slechts een intermezzo in een steeds verder escalerend conflict in Indonesiƫ. Er vonden onderhandelingen plaats, maar er waren ook voortdurend guerrilla-acties. Daarnaast kwam het twee maal tot een grootschalig militair optreden van het Nederlandse leger, de zogenoemde politionele acties, in juli 1947 en december 1948. Na de tweede politionele actie werd Nederland door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) naar de onderhandelingstafel gedwongen.

Overdracht van de soevereiniteit
Van eind augustus tot begin november 1949 vonden in Den Haag de onderhandelingen plaats die moesten leiden tot de overdracht van de soevereiniteit over Indonesiƫ, de zogenoemde Ronde Tafel Conferentie. Die onderhandelingen liepen bijna spaak op de status van Nieuw-Guinea; een compromis bleek onhaalbaar. Indonesiƫ wenste de volledige soevereiniteit over het gehele voormalige Nederlands-Indiƫ, dus inclusief Nieuw-Guinea. Maar Nederland wilde geen concessies meer doen, omdat de regering vreesde dat er anders geen twee derde meerderheid in het parlement zou zijn. Er ontstond zo een patstelling. Op voorstel van de VN-commissie voor Indonesiƫ (UNCI) werd toen besloten de kwestie Nieuw-Guinea uit de onderhandelingen te tillen en nog ƩƩn jaar aan te houden.
Het uiteindelijke akkoord voorzag in de vorming van een Nederlands-Indonesische Unie, met aan het hoofd de Nederlandse koning(in), waarvan Nederland en de Verenigde Staten van Indonesiƫ (VSI) deel uitmaakten. Nederland droeg de soevereiniteit over Indonesiƫ over aan de VSI. Andere punten waren: er bleef een Nederlandse militaire missie in Indonesiƫ, buitenlandse (waaronder Nederlandse) ondernemingen in Indonesiƫ zouden worden beschermd, Indonesiƫ nam een schuldenlast van 4 miljard gulden op zich, en Nieuw-Guinea was vooralsnog uitgesloten van de soevereiniteitsoverdracht, dit in afwachting van een nadere regeling. Afgesproken was dat binnen ƩƩn jaar na de soevereiniteitsoverdracht de status van Nieuw-Guinea door onderhandelingen tussen Nederland en Indonesiƫ zou worden bepaald.

Deze overeenkomst moest in de Tweede Kamer met een twee derde meerderheid worden aangenomen, omdat een Grondwetswijziging nodig was. Die meerderheid was verzekerd door Nieuw-Guinea uit te sluiten van de soevereiniteitsoverdracht. In het Kamerdebat speelde Nieuw-Guinea verder een beperkte rol. Duidelijk was dat in Nederland het besef was doorgedrongen dat het uit was met zijn rol in Indonesiƫ. Bij veel politici bestond de bereidheid het verlies te nemen, de bladzijde om te slaan en te streven naar goede verhoudingen met de nieuwe Verenigde Staten van Indonesiƫ. Er was meer een sfeer van hoop en verwachting dan van rancune en frustratie. Nieuw-Guinea was een doekje voor het bloeden, maar betekende ook de hoop op een koloniale doorstart in Melanesiƫ. Veel zou echter afhangen van de ontwikkeling van de verhouding met Indonesiƫ.
Op 27 december 1949 vond in het paleis op de Dam te Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht plaats.