Oorlog in de kinderkamer
Toen in september 1939 de oorlog uitbrak hadden Duitse kinderen geen idee van de ontberingen en gruwelen die daarbij hoorden. Sinds de nazimachtsgreep hadden ze slechts geleerd trots te zijn op het Duitse leger en dat er niets nobeler was dan het voeren van oorlog. Speelgoedfabrikanten speelden daarbij ook een rol. De Amerikaanse journaliste Sigrid Schultz constateerde tijdens de kerstperiode van 1939 in Berlijn dat de kerstman zijn zak vulde met cadeaus die voorkwamen dat de oorlog werd vergeten. “Bijna al het Duitse speelgoed is militair geworden”, schreef ze hierover in een reportage voor Chicago Tribune.
Van alle aan het front ingezette materieel was volgens haar een speelgoedversie verkrijgbaar. In een speelgoedwinkel bekeek ze een demonstratie van een miniatuur-luchtafweerkanon met hetzelfde camouflagepatroon als in het echt. Het kon een granaat van 2½ cm afschieten op een 5 meter verderop opgesteld doelwit. Bij het schieten klonk een luide knal als van een klappertjespistool.

“Dozijnen toonbanken waren gevuld met oorlogsspeelgoed”, schreef Schultz.
Eén toonbank werd overspoeld door miniatuur Duitse soldaten die vlammenwerpers bedienden die waren vastgebonden aan hun rug. Spuitstukken die ze in hun handen hielden, spoten lange stromen van vuurwolken van vloeibare chemicaliën.
Andere speelgoedsoldaatjes droegen een gasmasker of marcheerden “in volle uitrusting, elke tiende man uitgerust met een automatisch pistool net als in het echte leger”. Ook waren er miniatuurversies van ambulances en veldhospitalen, inclusief verpleegsters die de gewonden verzorgden en artsen aan geïmproviseerde operatietafels. Verder konden ouders hun zoons verblijden met speelgoeduitvoeringen van bevoorradingstreinen, pontons, zware houwitsers en spoorwegkanonnen. Voor de meisjes was het speelgoed volgens de journaliste eenvoudiger en als gevolg van de rantsoenering was er een tekort aan poppenkleertjes.1

Duitse fabrikanten van militaire miniaturen profiteerden van het militarisme van de nazi’s. Een vakvereniging verklaarde in oktober 1933 rancuneus dat het “voorbij is het met de stomme pacifistische hetze van de zogenaamde vredesorganisaties en vrouwenliga’s tegen alle militaire speelgoed”. In een uitgave van een speelgoedvakblad uit augustus 1933 werd verkondigd dat er
…geen jongen meer [mocht] zijn die op zijn kersttafel niet minstens een doosje loden soldaatjes vindt, die hem met de Wehrmacht en met de nationale gedachte vertrouwd maakt.
Het spelen met soldaten en soldatenuitrusting wekt het enthousiasme voor het soldaat-zijn en legt al op jonge leeftijd de kiem voor een militaire opleiding in het hart van de jongen.2
Uit een onderzoek uit 1936 van de hogeschool voor handel in Neurenberg naar het favoriete speelgoed van 135 schooljongens, bleek dat zij het liefst speelden met speelgoedsoldaatjes, gevolgd door bouwdozen en treinen. Marktleiders op het gebied van de speelgoedsoldaatjes en toebehoren waren de firma’s Hausser en Lineol. Eerstgenoemde produceerde in 1938 drie miljoen figuren, zowel politieke als militaire. De catalogus van 1939-40 bevatte soldaatjes in allerlei uniformen en poses, zoals een verbindingsman met duiven, pioniers in een rubberboot en een vliegenier met parachute. Ook waren er wapens en voertuigen beschikbaar in vele soorten en formaten, zoals kanonnen, motorfietsen met zijspan en troepentransportwagens.

Paardenkracht
Dat het Duitse leger nog voor een groot deel afhankelijk was van paardenkracht bleek uit het ruime assortiment aan door paarden getrokken kanonnen en voertuigen, waaronder een veldkeuken, een ambulance en een radiowagen. De jonge generaals konden in hun slaapkamers ook de Westwall nabouwen, compleet met bunkers en tankversperringen. Veel te duchten had het Duitse minileger van Hausser niet, want het aantal vijandelijke figuurtjes in de catalogus was minimaal. Voor het gemak kon een van de figuurtjes zelfs dienen als vijandelijke Belgische of Franse militair, maar ook als een bevriende Italiaan. Wie een groot en goed uitgerust leger wilde aanvoeren, moest wel ouders hebben die diep in de buidel konden tasten.
Gezelschapsspellen
Een expositie uit 2021 van speelgoed uit het Derde Rijk in het Bunker Museum in Hagen bevatte puzzelblokken, bestemd voor twee- tot vierjarigen, met daarop verschillende prenten van het Duitse leger. Fabrikanten van gezelschapsspellen brachten kwartetspellen op de markt met de Wehrmacht als thema, zoals Unsere Wehrmacht Ein Quartettspiel uit 1936 van Scholz-Verlag met categorieën als ‘Het leven in de kazerne’, ‘De infanterie’, ‘De Luftwaffe’ en ‘De opperbevelhebber van de Wehrmacht’. Een soortgelijk kwartetspel was Waffenquartet des Heeres uit 1939 van Dr. M. Matthiesen & Co met categorieën als ‘Handwapens’, ‘Zware artillerie’ en ‘Snelle troepen’.

Het omstreeks 1939 uitgegeven bordspel Wir fahren gegen Engeland bestond uit een kleurrijk speelbord met daarop de kaart van Engeland met daaromheen in de Noordzee twee spelroutes langs genummerde spelvlakken die de Britse vloot voorstelden. Voor het tot zinken brengen van elk schip was, afhankelijk van de tonnage en grootte, een bepaald getal nodig dat geworpen moest worden met de dobbelsteen. Als pionnen fungeerden drie vliegtuigjes en drie U-boten. Wie op het eind het hoogste tonnage tot zinken had gebracht, was de winnaar. “Jullie volgen allemaal vol spanning de gedurfde daden van onze dappere onderzeeboten en piloten, die slag na slag leveren tegen de Britten”, luidde de speluitleg.
Wat je in werkelijkheid nog niet is gegund, om op de commandotoren van een onderzeeër te staan of om snel naar de Engelse kust te vliegen, kun je hier in het spel ervaren.
Een ander militair bordspel was Bomber über Engeland van fabrikant D.R.G.M. uit 1940, een soort van flipperkastspel waarbij de spelers gekleurde balletjes moesten afschieten op een speelvlak met daarop de kaart van Groot-Brittannië en de West-Europese kust. De bedoeling was dat de balletjes in de ronde putjes bleven hangen die Britse steden en andere locaties symboliseerden. Londen en Scapa Flow, de thuishaven van de Britse oorlogsvloot, leverden 100 punten op, andere Britse locaties tussen de 20 en 70 punten. Kwam een balletje terecht op Amsterdam of Brussel, dan kostte dat 80 verliespunten. Een ‘bom’ op Duitsland leverde 100 strafpunten op.
Bij Wehrschach Tak-Tik, uitgebracht in 1937 door de uitgeverij van de Wehrmacht, ging het niet om punten, maar om het veroveren van speelvlakken en pionnen op de tegenstander. Het speelbord leek op een schaakbord met rode en blauwe pionnen van bakeliet in de vorm van tanks, bommen, infanteristen en vliegeniers. De pion met de hoogste waarde was een adelaar die de staat voorstelde. Het spel moest militair-strategisch inzicht stimuleren en werd volgens de tekst aan de binnenkant van de speldoos erkend door diverse nazi-instellingen, waaronder de Hitlerjugend.

Jacht op de kolendief
Een bordspel dat geen militair thema had, maar wel direct in relatie stond met de oorlog was het in 1941 uitgebrachte Jagd auf Kohlenklau. De Kohlenklau (kolendief) was een fantasiefiguur uit de nazipropaganda die zuinigheid aan het thuisfront moest bevorderen. Kinderen werd angst aangejaagd met verhalen over deze gemene boef. “De ‘Kohlenklau’ (“KK”) is een booswicht die het Duitse volk wil schaden”, zo begon de speluitleg. “Hij verschaft zich toegang tot elk huishouden en probeert kolen ofwel warmte, licht- en krachtstroom en ook gas te stelen, naast dingen die niet alleen het huishouden maar ook onze bewapening dringend nodig heeft. Hij gaat daarbij zeer sluw te werk en weet zich meesterlijk te vermommen. Jullie moeten hem nu opsporen en verjagen.”
Het spel was geïnspireerd op ganzenbord: kwam je op een zwartgekleurd speelvlak dan bespaarde je energie en mocht je bijvoorbeeld nog een keer gooien of enkele stappen vooruit, kwam je terecht op een roodgekleurd speelvlak dan had je energie verspild en de Kohlenklau plezier gedaan. Je moest een beurt overslaan of enkele stappen terug.
Voor het speelgoed en de gezelschapsspellen die nog wel werden geproduceerd, werden steeds goedkopere en kwalitatief slechtere materialen gebruikt, zoals papier in plaats van kunststof en metaal. Binnen de nazibeweging waren traditionele ideologen die hoe dan ook de industriële massaproductie van speelgoed verafschuwden. Hun voorkeur ging uit naar ambachtelijk gemaakt speelgoed, liefst van hout en zonder felle kleuren. Postert legt uit dat de Duitse jeugd werd aangemoedigd om zelf speelgoed te maken met gebruik van materialen die in de natuur te vinden waren. Binnen de Hitlerjugend werd er vaak gezamenlijk geknutseld en werden zelfgemaakte creaties tijdens kerst uitgedeeld aan jongere kinderen.


In de jaren dertig werden in Duitsland ook ronduit antisemitische spellen uitgebracht, zoals ‘Juden Raus!’ (1938)
Bronnen ▼
2 – André Postert, Kinderspiel, Glücksspiel, Kriegsspiel, pp. 220-222.