Wanhoopsbrieven van Joodse vluchtelingen: ‘Red ons, red ons’

‘Ik weet me geen raad’
11 minuten leestijd
600 Joodse vluchtelingen - waaronder veel kinderen - arriveren per trein in Nijmegen. Velen dragen een registratienummer. Foto 1938. (Geheugen van Nederland)
600 Joodse vluchtelingen - waaronder veel kinderen - arriveren per trein in Nijmegen. Velen dragen een registratienummer. Foto 1938. (Geheugen van Nederland)
Jaren geleden vond documentairemaker Willy Lindwer bij het oud papier een bundel met tweehonderd brieven, die afkomstig bleken van vervolgde Joden uit Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije. Ze smeekten de Joodse gemeente in Amsterdam massaal om ze een uitweg te bieden, maar die kon niets voor ze betekenen. De brieven schetsen een hartverscheurend beeld van hun levensbedreigende omstandigheden. Historica Aline Pennewaard onderzocht wat er met de schrijvers gebeurde nadat zij hun wanhoopsbrief hadden verstuurd. In het boek ‘Ik weet me geen raad’ (Balans) komen een groot aantal van die verhalen voorbij. Lukte het de briefschrijvers om tijdig uit Europa weg te komen? Of vielen ze ten prooi aan de vernietigingsmachine van de nazi’s? Op Historiek plaatsen we drie van deze brieven.

‘Ik heb geen enkele uitweg en hoop op uw hulp’

Aan het Vluchtelingencomité Amsterdam Holland

Omdat ik geen enkele andere emigratiemogelijkheid heb wend ik mij tot u, met het verzoek mij en mijn gezin een voorlopig onderkomen te verschaffen tot mijn ouders, die zich nu in Palestina bevinden, ons daarheen kunnen halen.

Ik ben 33 jaar oud, heb een vrouw en een vijfjarig zoontje. Ook moet ik per 1 januari 1939 mijn woning verlaten en ik weet niet waar ik mijn gezin moet onderbrengen. Ik heb geen enkele uitweg en hoop op uw hulp. We hebben inmiddels alles gedaan om uit Duitsland te kunnen emigreren, maar niets bereikt. Mijn gezin en ik stellen al onze hoop op u, omdat u nog de enige bent die ons helpen kan. Mijn vrouw en ik doen geen oog meer dicht van de zorgen om wat er van ons moet worden.

Ik zit zonder enige bestaansmiddelen en kan mijn gezin niets bieden. Mijn kind is inmiddels ondervoed geraakt. We willen hem wel alleen laten emigreren, maar hij is erg aan ons gehecht omdat hij niemand anders heeft, en hij zal dat niet aankunnen.

Ik hoop dat ons schrijven aan u niet tevergeefs zal zijn en wacht op uw spoedige hulp.

Bij voorbaat veel dank,

Hoogachtend,

Nathan Awrutin Berlin, nr. 54
Weinbergsweg 4
Duitsland

De bovenstaande brief is nog het enige tastbare dat van het gezin Awrutin is overgebleven.

Vader Nathan Awrutin, moeder Hertha Spicker en hun in 1933 geboren zoontje Ronald probeerden alles wat ze konden, maar slaagden er niet in uit Duitsland weg te komen. De optie om de kleine Ronald met een Kindertransport mee te sturen, moet er ongetwijfeld wel zijn geweest, maar Nathan en Hertha moeten hebben besloten hun enige kind toch bij zich te houden. Hun kleine gezin werd in januari 1942 nog uitgebreid met een tweede zoontje: Simson. De baby zag het levenslicht toen het net zich strakker en strakker om de Berlijnse Joden begon te sluiten.

De Awrutins werden relatief laat gedeporteerd, over de redenen daarvoor tasten we eveneens volledig in het duister. Hadden ze een tijdlang bescherming tegen deportatie? Waren ze ondergedoken? Het wordt niet duidelijk uit de beperkte bronnen die bewaard zijn gebleven.

Auschwitz
Auschwitz (CC0 – Pixabay – larahcv)

Het enige wat vaststaat, is dat ze op 12 juli 1944 vanuit Berlijn werden gedeporteerd naar Auschwitz, waar moeder Hertha, Ronald en Simson direct na aankomst in de gaskamers werden vermoord. Vader Nathan Awrutin overleefde als enige de selectie en kreeg gevangenennummer 42921 in zijn arm getatoeëerd. Bij de ontruiming van het kamp in januari 1945 was hij nog altijd in leven: hij vertrok samen met nog duizenden andere mannen op dodenmars naar het kamp Natzweiler, waar hij op 20 januari aankwam. De nazi’s stelden hem tewerk in het buitenkamp Echterdingen, waar gevangenen op de aldaar gelegen vliegbasis allerlei herstelwerkzaamheden moesten uitvoeren. Daar bezweek hij uiteindelijk door honger, uitputting en het zware werk op 19 februari 1945.

Er zijn geen foto’s of andere herinneringen van het gezin Awrutin bewaard gebleven. Hun verhaal is helaas het verhaal van veel Europese Joden die werden weggevaagd door de Holocaust: behalve hun naam en wat koude, statistische gegevens over hun lot is er niets meer.

‘Ik sta hier wanhopig en ben compleet radeloos’

Wenen, 13 februari 1939
Aan het Comité voor Joodsche Vluchtelingen Amsterdam

Ondergetekende wendt zich tot het hooggeachte comité met het verzoek mij op te nemen in Nederland. Ik ben 76 jaar oud, weduwe, geheel alleenstaand, moet mijn woning waar ik 46 jaar in heb gewoond, verlaten en bij vreemde mensen in onderhuur gaan. Als Jodin kan ik hier niet blijven, ik sta hier wanhopig en ben compleet radeloos. Daarom vraag ik het comité om gezien mijn situatie erbarmen met mij te hebben en voor mij de in reis en opvang in Nederland mogelijk te maken.

In de hoop dat het hooggeachte comité zich mijn lot wil aantrekken, dank ik u bij voorbaat,

Feige Bisseleches
Wien II
Flossgasse 6/11

Op het moment dat Feige Bisseleches-Freilich haar brief aan het Amsterdamse Vluchtelingencomité schreef was ze helemaal alleen in de Oostenrijkse hoofdstad, waar ze als jonge vrouw aan het begin van de eeuw naartoe was getrokken met haar man Josef. Het jonge paar kreeg er drie kinderen: dochter Margarethe en zoons Sigi en Isidor. Josef was in 1922 overleden en op het moment dat Feige haar pen ter hand nam om het Comité voor Joodsche Vluchtelingen in Amsterdam te smeken om hulp, waren alle drie haar kinderen Wenen al ontvlucht.

Direct na de Anschluss werden de Weense joden gedwongen de straten te poetsen
Direct na de Anschluss werden de Weense joden gedwongen de straten te poetsen

Dat was niet zonder slag of stoot gegaan: Margarethe en haar gezin waren met veel omwegen in Oezbekistan beland, terwijl Siegfried naar Zagreb was vertrokken, waar een oom van zijn tweede vrouw woonde. Jongste zoon Isidor, die eerst naar Bohemen vluchtte en toen vanuit daar met valse papieren naar Kroatië, had zich bij hem gevoegd en liet zijn vrouw en vijfjarige zoontje Erich kort daarna eveneens naar Zagreb komen.

Feige Bisseleches-Freilich
Feige Bisseleches-Freilich (privé-archief). Uit ‘Ik weet me geen raad’
Al deze ontwikkelingen hadden tot gevolg dat Feige begin 1939 geheel alleen was achtergebleven in Wenen. In haar wanhoop wendde ze zich tot iedereen van wie ze verwachtte dat deze haar ook maar enigszins kon helpen. Een dag na haar eerste brief stuurde ze een tweede brief naar het Amsterdamse Vluchtelingencomité: hierin verzocht ze te worden opgenomen in een Nederlands bejaardenhuis, omdat ze in Wenen niets meer had en daar niet langer kon blijven.

Helaas voor Feige kreeg ze nul op het rekest: de Nederlandse grenzen waren inmiddels potdicht en enkel mensen die al familie in het land hadden wonen, hadden nog een klein kansje op een verblijfsvergunning. Uitzonderingen werden niet of nauwelijks gemaakt, en toen in september 1939 de oorlog uitbrak, waren Feiges kansen om nog uit Wenen weg te komen geheel verkeken. Na twee eenzame jaren werd de toen 79-jarige weduwe van huis gehaald en met slechts één koffertje vol kleren en andere bezittingen op 13 augustus naar concentratiekamp Theresienstadt gedeporteerd. Voor de oudere mensen was na aankomst in Theresienstadt een vrachtwagen geregeld, zodat zij de tocht van het station naar het kamp niet te voet hoefden af te leggen met hun bagage.

Theresienstadt - Toegangspoort tot een deel van de verblijven van de gevangenen
Theresienstadt – Toegangspoort tot een deel van de verblijven van de gevangenen (CC BY-SA 3.0 – Aurevilly – wiki)
Hoewel Theresienstadt geen vernietigingskamp was, waren de levensomstandigheden er slecht. Gebrekkige hygiëne en voedselschaarste zorgden al snel voor een achteruitgang in de gezondheid, vooral bij oudere gevangenen. Feige verzwakte langzaam en hield zich moeilijk staande in het kamp: ze was er zonder familie en hoewel het voor gevangenen mogelijk was levensmiddelenpakketjes te ontvangen, is het niet erg waarschijnlijk dat zij die ooit heeft gekregen. Haar drie kinderen waren immers al jaren in het buitenland en verder had ze geen andere familie meer in Wenen.

Tegen het einde van 1942 verslechterde haar conditie dusdanig dat ze in het kampziekenhuis moest worden opgenomen. Daar overleed ze op 20 december om 9.00 uur aan wat op haar overlijdensakte werd vermeld als een ‘darmcatarre’: een ontsteking van het darmslijmvlies. Feige Bisseleches stierf helemaal alleen, zonder te weten hoe het met haar kinderen was en of ze veilig waren.

Haar dochter Margarethe overleefde de oorlog in Oezbekistan met haar man en zoons. Siegfried werd vanuit Zagreb gedeporteerd en in een van de vernietigingskampen vermoord. Jongste zoon Isidor wist nog met zijn vrouw en zoontje op tijd via Italië naar Frankrijk te ontkomen, waar hij zich aansloot bij het Vreemdelingenlegioen. Hij liet zijn vrouw en kind naar het vrije deel van Frankrijk smokkelen. Onderweg in de trein werden de twee door Duitse soldaten betrapt, maar het lot nam een verrassende wending: een van de soldaten bleek eveneens uit Wenen te komen.

Ik heb een kleine jongen, net zoals jij, in Wenen. Ik wil hier helemaal niet zijn…

…zei hij tegen de verbouwereerde Erich. Hij liet hun treincoupé afsluiten en zorgde ervoor dat ze de hele reis niet werden gestoord. Dat redde hun leven. Vanuit de haven van Marseille vertrok het gezin ten slotte met het laatste schip naar de Dominicaanse Republiek.

‘Laat ons alstublieft niet te gronde gaan’

Comité voor Joodische Vluchtlinge Amsterdam C.

Geachte heren, leiders van het comité,

Wij willen graag het volgende onder uw aandacht brengen. Ik zit in een verschrikkelijke situatie met mijn vrouw en kind van 15½ jaar in Milaan, Italië. We hebben bevel gekregen het land zo snel mogelijk te verlaten. Aangezien we van geboorte Poolse staatsburgers zijn en het Poolse consulaat onze paspoorten voor ons thuisland Polen niet wil afstempelen omdat we al meer dan vijf jaar in het buitenland wonen en binnenkort ons Poolse staatsburgerschap zullen verliezen, is onze situatie buitengewoon wanhopig. De lokale politie dringt er bij ons op aan het land te verlaten, maar we weten niet of een land ons zal accepteren. We zijn half gek van angst, omdat we vrezen dat Italië ons over de grens in niemandsland zal zetten.

Ik heb gehoord dat u, geachte heren, visa voor Paraguay of Uruguay kunt regelen, en dat uw comité ook voor de overtocht zal zorgen. Dus we vragen:

Laat ons alstublieft niet te gronde gaan.
Red ons, red ons.

Wij danken u bij voorbaat en horen graag of we onze paspoorten op moeten sturen voor het visum. Wij zijn jonge sterke mensen en gaan dankbaar naar elk land waar u ons naartoe stuurt. Kunnen we zo snel mogelijk een antwoord krijgen? Er is haast bij de kwestie. Nadat ik via vrienden/lotgenoten uw adres kreeg heb ik u direct geschreven.

Hoogachtend, een voormalige welgestelde Joodse familie die vandaag de dag aan de afgrond van het bestaan staat.

Ik had een bonthandel en deed ook veel aan liefdadigheid, maar ik ben volledig geruïneerd door deze derde emigratie. Alstublieft, alstublieft, help ons.

Met hoogachtende dank,

Sz. I. Cholobel
Dora Cholobel
Gerhard Cholobel
Mijn adres:
Sz. I. Cholobel
Milano, Italia
Via Atto Vannucci 10

Italië was al het derde land waar Szmul Icek Cholobel, zijn vrouw Dora Cholobel-Gehrmann en hun in 1923 geboren zoon Gerhard Daniel hun toevlucht zochten. Geboren in Polen waren Szmul, in het dagelijks leven Samuel genoemd, en Dora met de kleine Gerhard naar Duitsland gekomen, en toen ze daar niet meer mochten blijven, vertrok het jonge gezin naar Danzig. Dat was in die periode een Vrije Stad die onder toezicht van de Volkenbond stond, nadat Duitsland het gebied waarin de stad zich bevond aan Polen had moeten afstaan bij de Vrede van Versailles. Vestiging hier was vrij eenvoudig. Ze vonden een woning aan de Pfaffengasse 7, en het lukte de Cholobels al snel een bestaan op te bouwen. Als bontwerker had Samuel een goedlopende zaak en voorzag hij onder andere de plaatselijke politie van bontkragen en -mutsen.

Samuel en Dora Cholobel-Gehrmann
Samuel en Dora Cholobel-Gehrmann (privé-archief) Uit: ‘Ik weet me geen raad’

Het ging goed tot 1936: toen waarschuwde een politieman, die Samuel goed kende vanwege zijn werk, dat het gezin die nacht zou worden gearresteerd en uitgezet. Samuel en Dora aarzelden geen seconde, pakten wat spullen in en verlieten met hun toen dertienjarige zoon hun woning, om er nooit meer terug te keren. Ze vluchtten naar Berlijn, waar Dora’s moeder Martha Gehrmann-Baschwitz toen al woonde. Die slaagde erin voor de jonge Gerhard een emigratievisum te regelen. Afwachten tot hij kon vertrekken lukte echter niet. Het gezin vluchtte apart van elkaar naar Zwitserland, waar ze een verblijfsvergunning van een maand kregen, maar toen die afliep, doemde opnieuw de vraag op waar ze heen moesten. Uiteindelijk wisten ze illegaal Frankrijk binnen te komen. Ze vestigden zich in Parijs, maar de situatie bleef penibel: ze hadden geen geldige verblijfsvergunning, en op hun identiteitspapieren was een grote ‘J’ gestempeld.

In maart 1938 besloot Dora met haar zoon naar Milaan te gaan. Samuel bleef in Parijs achter met de bedoeling daar nog een aantal zaken te regelen alvorens hij zich bij hen zou voegen. Het lukte Dora na een paar maanden eindelijk om voor Gerhard een visum voor Palestina te krijgen: ze had op de aanvraagformulieren opgeschreven dat hij jonger was dan hij eigenlijk was, hetgeen waarschijnlijk de doorslag heeft gegeven. Begin augustus 1938 vertrok de jongen vanuit Triëst met het schip Galilea naar Haifa. Aan boord waren nog zestig andere Joodse jongeren die uit Europa hadden weten weg te komen. Gerhard kwam in kibboets Ein Harod terecht.

Kibbutz Ein Harod, 1939
Kibbutz Ein Harod, 1939
Kort na Gerhards vertrek werd zijn vader Samuel, die enkele maanden daarvoor in Parijs als illegale vreemdeling was gearresteerd, Frankrijk uitgezet. Aanvankelijk had hij zes maanden cel opgelegd gekregen wegens zijn illegale verblijf in het land, maar nadat hij in beroep ging was dat arrest vernietigd, op voorwaarde dat hij het land zou verlaten. Hij vertrok naar Milaan, waar Dora nog altijd op hem wachtte. Ook haar broer Ernst Gehrmann was daar inmiddels aangekomen. De drie deden pogingen om eveneens een visum voor Palestina te krijgen, maar de Britse autoriteiten wezen het verzoek af. Vervolgens besloten ze zich toch maar in Triëst te vestigen, in de hoop van daaruit alsnog te kunnen vertrekken naar Palestina.

Omdat een rechtstreekse reis niet meer mogelijk was, reisden ongeveer driehonderd Joodse vluchtelingen toen maar naar de Libische stad Benghazi, vanwaar een transport naar Palestina zou vertrekken – een transport dat uiteindelijk echter helemaal niet bleek te bestaan. Samuel, Dora en Ernst strandden in Benghazi, waar de groep Joodse vluchtelingen werd bijgestaan door de lokale Joodse gemeenschap. Nadat Italië in 1940 bij de oorlog betrokken raakte, werd de groep weer teruggebracht naar Italië en belandden ze via de gevangenis van Napels uiteindelijk in september 1940 in het interneringskamp Ferramonti, in het zuiden van het land.

‘Ik weet me geen raad’ - Aline Pennewaard & Willy Lindwer
 
In juli 1941 werden Samuel en Dora overgebracht naar een ander interneringskamp in Vedelago; Dora’s broer Ernst was hier al vanaf mei. Daar bleven ze bijna twee jaar. Ten slotte kwamen ze alle drie in het dorpje Zero Branco terecht, zo’n 20 kilometer ten noordwesten van Venetië, waar ze toestemming kregen om te wonen en te werken. Samuel ging aan de slag bij een bontwerker in de regio. Die vriendschap redde uiteindelijk zijn leven en dat van zijn vrouw en zwager: op 16 januari 1944 werden ze gearresteerd en opgesloten in de gevangenis van de nabijgelegen stad Treviso. Een week later lukte het Samuels baas om de drie weer vrij te krijgen. Ze waren de enigen van de groep arrestanten bij wie dat lukte: alle anderen werden in februari naar Fossoli overgebracht en van daaruit gedeporteerd naar de naziconcentratiekampen, waar ze allen omkwamen. Door de onverschrokken moed van Samuels baas bleef dit lot Samuel, Dora en Ernst bespaard en haalden ze veilig het einde van de oorlog.

Gerhard Cholobel als soldaat in het Britse leger
Gerhard Cholobel als soldaat in het Britse leger (privé-archief). Uit: ‘Ik weet me geen raad’
Hun zoon Gerhard had zich in januari 1941 aangesloten bij het Britse leger. Als Brits soldaat belandde hij in Benghazi, waar hij tot zijn verbazing in de lokale synagoge een foto van zijn moeder zag. Zo kreeg hij te horen dat zijn ouders en oom enkele maanden in Benghazi waren geweest, voordat ze weer teruggebracht waren naar Italië. Nadat Gerhard had meegevochten voor de bevrijding van Italië, sloot hij zich kort daarna aan bij de Jewish Brigade en hoorde in Padua toevallig dat zich in Zero Branco, het dorpje vlak bij Treviso, enkele Joden bevonden. Hij reisde erheen en trof daar tot zijn grote vreugde zijn ouders en oom aan.

Het echtpaar Cholobel en Ernst Gehrmann bleven na de oorlog in Italië wonen. Ook Gerhard voegde zich weer bij hen. Dora stierf in 1950, Samuel in 1963, Ernst in 1995. Gerhard, die na zijn emigratie naar Palestina zijn tweede naam Daniel als roepnaam was gaan gebruiken, overleed in 2012.

Aline Pennewaard (1978) is historica, schrijfster en onder­zoekster. Ze werkt aan een promotieonderzoek over de deportaties vanuit Nederland naar de concentratiekampen.

Willy Lindwer (1946) verwierf internationale bekendheid met zijn film De laatste zeven maanden van Anne Frank, die werd bekroond met een Emmy Award. Voor Kind van twee werelden kreeg hij een Gouden Kalf. Hij publiceerde diverse boeken.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×