Dark
Light

‘Ghespoock van vrouwen op den besem’

Invloed heksbeeld Bruegel op kunst zichtbaar in Catharijneconvent
8 minuten leestijd
Heksenkeuken
Heksenkeuken

Pieter Bruegel de Oudere, The Painter and the Art Lover (1565, Google Art Project)
Pieter Bruegel de Oudere, The Painter and the Art Lover (1565, Google Art Project)
Haar promotie vond vier jaar geleden plaats, in 2011. Het wetenschappelijke proefschrift werd vrijwel onmiddellijk en terecht ook uitgebracht in een fraaie ‘commerciële uitgave’: ‘Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock’, over Pieter Bruegel en de traditie van hekserijvoorstellingen in de Nederlanden tussen 1450 en 1700.

De titel is ontleend aan een passage uit een beschrijving in 1604 van een heksenvoorstelling van Bartholomäus Spranger, ‘daer Vrouwen op den besem vloghen, en derghelijck ghespook’.

Van 19 september tot en met 31 januari 2016 worden de bevindingen van de Vlaamse kunsthistorica Renilde Vervoort ook aanschouwelijk gemaakt op een tentoonstelling in het Catharijneconvent in Utrecht (en daarna in Brugge): ’De heksen van Bruegel’. Daar wordt duidelijk gemaakt hoe Pieter Bruegel de Oude (1525/30-1569) ‘ons huidige heksbeeld bedacht en hoe dat daarna door talloze vakgenoten werd bevestigd’.

Doodsbenauwd

Tussen 1450 en 1700 was de bevolking van een groot deel van Europa doodsbenauwd voor heksen. De angst hing nauw samen met de vele risico’s van het dagelijks leven. Ongrijpbare machten konden welvarende gemeenschappen elk ogenblik in het ongeluk storten. Langdurige regen of streng winterweer konden oogsten laten mislukken met hongersnood als gevolg; verzengende branden hele gemeenschappen in de as leggen. Hete zomers waren een ramp voor middeleeuwers.

Catharijneconvent

Diepgelovigen zagen daarin soms de ‘wrekende’ hand van God als straf voor de zonden; anders werd de oorzaak gezocht in de invloed van ongrijpbare machten, zoals de heksen die rondwaarden en ander bijgeloof. Heksen zouden op bovennatuurlijke wijze anderen kwaad aan willen doen. Die angst werd rond 1375 bevestigd door de verhalen dat heksen een pact met de duivel hadden gesloten.

“Volgens de heksenleer vlogen heksen ‘s nachts naar de [heksen]sabbat op bezems of dieren, om er de duivel te aanbidden. Ze dansten er, aten en dronken, en het geheel ontaardde in een wilde seksorgie. Ze zweerden hun geloof af en kregen de opdracht zoveel mogelijk kwaadaardige betoveringen of maleficia aan te richten. Heksen stonden in dienst van de duivel, hun destructieve macht was daarom onbegrensd. Hekserij werd verbonden aan eigentijdse gebeurtenissen, het cultureel discours en vooral aan eigentijdse angsten zoals onheil (ziekte, dood, misoogst, etc.), religieuze twijfels, morele wanorde, spanningen tussen mannen en vrouwen en de almacht van de duivel. Velen meenden dat het eind der tijden was aangebroken, het ontstaan van de heksensekte was nog maar eens een teken dat de komst van de Antichrist nabij was.”

Heksen in beeld

Volgens Renilde Vervoort vonden vanaf ca. 1420-1430 de eerste heksenprocessen en -terechtstellingen plaats in het westelijk Alpengebied. Haar proefschrift concentreert zich op de manier waarop heksen in de loop van de geschiedenis werden afgebeeld:

Het contemporaine debat over het bestaan van hekserij en de krachten waarover heksen zouden beschikken was bijzonder levendig en actueel, zoals ook het overgeleverd materiaal bewijst: een groot aantal traktaten, nieuwsbrieven met spectaculaire verhalen over de misdaden van heksen, processen en terechtstellingen, brieven en preken op de kansel. (…) Geleerden beschouwden heksen als een nieuwe sekte en beschreven hun wandaden in traktaten vanaf 1430. Enkele decennia later ontstonden de eerste heksenvoorstellingen: kunstenaars gingen op zoek naar een passende beeldtaal om vorm te geven aan deze nieuwe heksen.”

Ze vertelt dat het ‘heksbeeld’ ‘aarzelend’ ontstond in vijftiende-eeuwse miniaturen, verscheen op houtsneden in boeken en in de zestiende eeuw het onderwerp werd op zelfstandige hekserijvoorstellingen, wat resulteerde in een groot aantal schilderijen, tekeningen en prenten in de zeventiende eeuw.

Heksen toveren een storm, schipbreuk en ziekte van het vee. Houtsnede in Olaus Magnnus, Historia de gentibus septentrionalibus, Rome (1555)
Heksen toveren een storm, schipbreuk en ziekte van het vee. Houtsnede in Olaus Magnnus, Historia de gentibus septentrionalibus, Rome (1555)

Twee prenten van Bruegel

De Europeanen van de zestiende eeuw waren zich er dus zeer van ‘bewust’ dat ze omringd waren door ongrijpbare demonen die een vergaande invloed uitoefenden op hun welbevinden. Hoe ze er uit zagen wist niemand; daarover deden alleen maar geruchten de ronde. Een beeld zegt meer dan duizend woorden, is een spreekwoord, en twee prenten van Pieter Bruegel maakten in 1565 helder duidelijk hoe het er in de wereld van de demonen aan toe ging. Zijn verbeelding van angstaanjagende bijeenkomsten van heksen en toverkollen maakte de demonenwereld opeens herkenbaar. Hoe de twee gravures, ter grootte van slechts een A4-tje, zo ‘wereldberoemd’ werden als gebeurde is onduidelijk, maar opeens werd ‘de heks’ herkenbaar en daarmee inspireerde Bruegel tot vandaag toe kunstenaars – en eeuwenlang demonenvervolgers.

De twee gravures die Renilde Vervoort gebruikte als fundament onder haar werk zijn trouwens niet van Bruegel zelf. Ze werden in 1565 vervaardigd door Pieter van der Heyden (ca. 1530-1572). Hij gebruikte ontwerpen die door Bruegel waren bedacht. In het boek is nog een derde pentekening van Bruegel zelf uit 1564 afgebeeld; een kennelijke voorstudie van de tweede prent, maar wel (waarom?) gespiegeld.

Op de platen begeeft Sint Jacob, de apostel Jacobus, één van de discipelen van Jezus Christus, zich tussen de heksen en tovenaars. Het zijn angstaanjagende taferelen.

Sint Jacob bestrijdt hekserij en toverij. Gravure Pieter van der Heyden naar Pieter Bruegel, 1565
Sint Jacob bestrijdt hekserij en toverij. Gravure Pieter van der Heyden naar Pieter Bruegel, 1565

De eerste prent, Sint Jacob bestrijdt hekserij en toverij, speelt zich af in de duistere, chaotische wereld van tovenaars en heksen in een donkere, ruïneachtige omgeving. Vooraan is het silhouet van de duivel te ontwaren. Er gebeurt van alles. Een tovenaar raadpleegt een toverboek. Monsters hebben een lijk opgegraven; de schep ligt naast hen op de grond. Allerlei gedrochten, in een gevarieerde uitvoering, zijn druk met merkwaardige bezigheden. Heksen op bezems vliegen door de schoorsteen naar buiten; in de lucht rijden ze op bokken. Sint Jacob staat schijnbaar rustig en onbewogen middenin de chaos. De toelichting onderop, in het Latijn, luidt:

‘De heilige Jacobus wordt door duivelse goocheltrucs voor de magiër geplaatst’.

Nederlandse en Vlaamse zegswijzen volgens Bruegel (Google Art project)
Nederlandse en Vlaamse zegswijzen volgens Bruegel (Google Art project)

Het is een plaat waarop, zoals meestal bij Bruegel, van alles te ontwaren is en waar je langdurig naar kunt kijken; denk aan zijn beroemde schilderij uit 1559, waarop hij minstens 125 Nederlandse en Vlaamse zegswijzen in beeld brengt.

De tweede gravure, Sint Jacob ontmaskert en overwint hekserij en toverij, speelt zich af op een kerkplein in een bewoonde, geciviliseerde wereld. De tovenaars en heksen hebben plaats gemaakt voor acrobaten en kunstenmakers, maar ook dreigt een grote groep monsterduivels met een aanval. Ook hier valt weer van alles te ‘beleven’. De Latijnse uitleg luidt: ‘Dezelfde [St. Jacob] bad tot God om de magiër door de demonen te laten verscheuren’. Er is nog één heks te zien: die vliegt weg op een bezem terwijl ze een stormachtige wolk uitademt.

Het boek – en ongetwijfeld straks ook de tentoonstelling – geeft een uitvoerige uitleg van de gebruikte symboliek.

Sint Jacob ontmaskert en overwint hekserij en toverij. Gravure Pieter van der Heyden naar Pieter Bruegel, 1565
Sint Jacob ontmaskert en overwint hekserij en toverij. Gravure Pieter van der Heyden naar Pieter Bruegel, 1565

Een heks op een bezem

‘Het beeld dat wij vandaag de dag van heksen hebben is rond 1565 ontstaan’, stelde het persbericht van de Radboud Universiteit in Nijmegen bij de promotie van Renilde Vervoort in 2011. ‘…is voor een belangrijk deel gevormd door twee heksenvoorstellingen van Pieter Bruegel’. Het Catharijneconvent stelt bij haar tentoonstelling dat ‘niemand minder dan Pieter Bruegel aan de wieg staat van de verbeelding van de eks zoals we die nu kennen’.

“Iedereen weet hoe een heks eruit ziet: het is een lelijke vrouw die op een bezem de haard invliegt en door de schoorsteen naar buiten vliegt. In de haard staat een grote heksenketel waarin ze haar tovermiddeltjes kookt en ondertussen warmt een kat zich bij het vuur. Minder bekend is dat dit heksbeeld door kunstenaars uit de Nederlanden werd bedacht met Pieter Bruegel als voorloper.”

Renilde Vervoort werkt die stelling in haar boek overtuigend uit. Ze maakt duidelijk dat talloze schilders en tekenaars zich door dat heksbeeld lieten inspireren. Historiek gaf al een voorproefje op de tentoonstelling in de vorm van veertien schilderijen van kunstenaars die Bruegel navolgden.

Een van de eerste afbeeldingen van heksen die op bezems vlogen dateert van 1451, in een handschrift van Martin Le France (Le Franc), ‘Le champion des dames’, waar ze als ‘Vaudoise’ worden aangeduid.
Een van de eerste afbeeldingen van heksen die op bezems vlogen dateert van 1451, in een handschrift van Martin Le France (Le Franc), ‘Le champion des dames’, waar ze als ‘Vaudoise’ worden aangeduid.
Vervoort komt met uitvoerige details van de achtergronden van een groot aantal schilderijen in haar zeer rijk geïllustreerde boek, dat ook nog eens een mystieke, zwartomrande, aankleding heeft gekregen. Ze schildert de ontwikkelingen in verschillende tijdvakken, maakt onderscheid tussen de kunstenaars in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden en wijdt een apart hoofdstuk aan de hekserijvoorstellingen na 1600 door kunstenaars die naar Italië reisden.

Het boek sluit af met een ‘catalogus’ van 145 hekserijvoorstellingen uit de Nederlanden, die tussen 1450 en 1700 werden vervaardigd. Een belangrijk deel werd al elders in het boek gebruikt. Ze worden (niet allemaal) klein afgebeeld met een korte toelichtende tekst over datering en vindplaats, die bovendien duidelijk maakt dat ze soms vragen oproepen die nog moeten worden opgelost.

Bezem als vervoermiddel

Maar Bruegel is niet de bedenker van de bezem als vervoermiddel voor heksen. Vervoort wijst op het manuscript Le Champion des dames uit 1451 van de Franse dichter Martin le Franc. In de marge staat de tekst Des Vendoises, een verwijzing naar de Waldenzen, toen een door de rooms-katholieke kerk zwaar vervolgde rechtzinnige armoedesekte die kennelijk zo gevreesd werd dat aanhangsters als heksen werden weggezet. Dat wordt geïllustreerd met twee vrouwelijke figuurtjes, die vliegen op een bezem en een stok. Het gedicht gaat in op de kennelijke discussie die toen woedde: of heksen al dan niet een ernstig gevaar vormden.

Vervoort wijst er trouwens op dat al rond ongeveer 1210 een vrouw op een bezem werd afgebeeld, op een boogfriesconsole aan de buitenkant van de Mariakerk in het Duitse Gelnhausen (Hessen) en een vrouw op een bezem op een wandschildering uit 1280 in de Dom van Schleswig.

Heksen mochten de grond niet met hun voeten raken anders zouden ze mensen betoveren. Zo werd de de Amsterdamse Anneken Hendriks in 1571 op de brandstapel gehesen. (Ets uit 1685) Universiteitsbibliotheek Amsterdam
Heksen mochten de grond niet met hun voeten raken anders zouden ze mensen betoveren. Zo werd de de Amsterdamse Anneken Hendriks in 1571 op de brandstapel gehesen. (Ets uit 1685) Universiteitsbibliotheek Amsterdam

Heksenprocessen

De gevolgen van de Europese heksenvervolging (Wikipedia) waren catastrofaal: tussen de 30.000 en 60.000 executies, waarvan ongeveer 80 procent vrouwen, meestal rond de 60 jaar, zeer arm, alleenstaand en machteloos. Wikipedia voegt er aan toe dat de heksenvervolging voornamelijk plaatsvond tijdens de Renaissance en niet, zoals vrij algemeen wordt aangenomen, in de Middeleeuwen.

‘Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock’ - Renilde Vervoort
‘Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock’ – Renilde Vervoort
Dat wordt bevestigd door Vervoort: tussen 1565 en 1600 ontstond een groeiende angst voor heksen.

“In de jaren ‘70 van de zestiende eeuw vonden hier en daar paniekerige heksenjachten plaats. Hierop volgde een periode van intense vervolgingen tussen 1580 en 1630 in grote delen van West- en Centraal-Europa. Naar schatting 75 procent van de ca. 100.000 heksenprocessen werd gevoerd in het Heilig Roomse Rijk, Zwitserland en de Franstalige gebieden die grensden aan Duitsland en Zwitserland. Na 1630 verminderde het aantal processen in het algemeen, maar het blijft moeilijk om een algemeen geldig patroon vast te stellen. Bepaalde gebieden kenden nog heftige opflikkeringen na 1630. De Europese heksenjacht hield uiteindelijk echt pas op na 1770.”

Het boek meldt niet waardoor het geloof in heksen een einde vond. Wikipedia doet dat wel: rond 1660 kwam het tot een grote ‘mentaliteitsverandering bij de elite in Europa’ doordat er in de Bijbel niets over heksen was te vinden en de astronomie had aangetoond dat het idee dat het universum was bevolkt met onstoffelijke wezens als God en geesten die zich direct met ons dagelijks leven bemoeiden onzin was. Daardoor verdween de angst voor de duivel en het geloof in een heksensabbat. Bovendien werden staat en godsdienst overal in Europa gescheiden, zodat de rechters onafhankelijk werden. Rond 1720 waren er haast nergens in Europa heksenprocessen meer. De laatste terechtstelling van een heks in Europa vond in juni 1782 plaats in de Zwitserse plaats Glarus, waar Anna Göldi werd onthoofd.

Bekijk dit boek bij:

Bestel dit boek bij de Historiek Geschiedeniswinkel

Promotievideo voor de tentoonstelling:

×