Het einde van een keizerrijk
De kroning van Karel IV ontspon zich als de beste film die ik ooit had gezien. Cyril Brown, schrijvend in The New York Times
Normaal gesproken zou de wandeling vanaf het Astoria Hotel in hartje Pest ongeveer een halfuur in beslag nemen. Die dag duurde ze drie uur. Maar toen Brown eindelijk aankwam, was het schouwspel dan ook spectaculair. ‘Nu volgde de ene na de andere film, het ene na het andere tableau, elk de toegangsprijs van een premièrevoorstelling waard,’ jubelde hij. De huzaren, de beroemde Hongaarse cavalerie, kwamen als eerste, hun perfect verzorgde paarden draafden over de straatkeien, gevolgd door de burgemeester en magistraten van Boedapest, en herauten in rode kostuums ‘bliezen schetterend op trompetten waaraan kleurige banieren hingen’. De koninklijke lijfwachten droegen crèmekleurige capes en zilverkleurige helmen met witte ijsvogelveren, elk met een piek met een blad als een zeis in de hand. Daarna kwam een drietal vergulde rococokoetsen, met daarin de hoogst geplaatste hofdames, met een in lange zwarte mantels gehuld escorte. Als laatste kwam het koninklijke rijtuig met daarin Karel, koningin Zita en hun jonge zoontje kroonprins Otto.
De toeschouwers waren behangen met ‘goud en edelstenen, fluweel en kostbaar bont’, terwijl de zuilen van de kathedraal bedekt waren met paars fluweel, afgebiesd met goud. Om 09.00 uur bulderden de kanonnen, gevolgd door donderende orgeltonen en ‘schallende trompetten en het exotisch geroffel van pauken’. De spectaculaire climax van de ceremonie ontspon zich op het nabijgelegen Szent Györgyplein. De pas gekroonde koning reed te paard een helling op en hieuw met zwaard in vier richtingen door de lucht om te laten zien dat hij Hongarije tegen aanvallen van alle kanten zou verdedigen.
Dit was het teken voor de menigte die buiten de kerk stond te wachten. Batterijen werden afgevuurd, er klonken geweersalvo’s van de Honvéd en de wachtende menige juichte
…schreef Brown. De koning stond terwijl de aartsbisschop en graaf István Tisza, de premier, de heilige kroon op zijn hoofd plaatsten. De menige barstte los, schreeuwde ‘Éljen, éljen!’, lang leve, en het gejuich hield minutenlang aan.
Koning Karel van Hongarije heerste nu over een natie waarvan het grondgebied zich oostwaarts uitstrekte tot in het huidige Oekraïne en Roemenië, noordwaarts tot in Slowakije, zuidwaarts tot in Servië en Kroatië, en westwaarts tot aan de Adriatische Zee. Brown was een buitenstaander, meegesleept door de pracht en praal van het moment. Katinka Károlyi, een jonge Hongaarse aristocrate met een plaats aan de zijkant, had een scherper oog. De kroon was te groot voor Karel en schoof over zijn oren, schreef ze later. De scepter was zwaar, zijn paard nerveus.
Karel leek ineen te schrompelen onder hun gewicht. Zijn taak was te zwaar voor zijn schouders – om de last te dragen van een uiteenvallend rijk en een oorlog die hij afkeurde.
Het gejuich kwam alleen van de pakweg vijftienhonderd edelen en aristocraten die tot de ceremonieën waren toegelaten. Het gewone volk werd weggehouden uit angst voor demonstraties. Dit was het laatste hoera van een stervend wereldrijk.
Eleonóra Zichy en haar dochter Klára
Eleonóra zag streng toe op het leven van haar kinderen. Ze mochten geen kousen of handschoenen dragen en droegen zelfs nog in november zomerjurken. Hun schema stond op schrift gesteld: drie minuten voor tandenpoetsen, drie keer per dag. Vier voor handen wassen. Zeven voor aankleden. Zes voor haren borstelen. Er was elke ochtend een koud en elke middag een warm bad, beide vijf minuten en geen seconde langer. Dienstmeisjes hielpen de meisjes met aankleden en hun schoenen aantrekken. Vergeleken met hun meeste leeftijdgenoten hadden de meisjes Andrássy een zeer bevoorrecht leven; ze zaten nooit verlegen om kleding, voedsel of onderdak en ze hoefden zich geen zorgen te maken over materiële zaken. Maar de relatie van de meisjes met hun moeder was kil en afstandelijk. In 1905, toen Caja zeven jaar was, overleed haar vader aan leukemie. Vier jaar later trouwde haar moeder met graaf Gyula Andrássy de Jongere, de broer van wijlen haar echtgenoot. Caja’s jeugd verliep volgens de gebruikelijke routine van een jonge vrouwelijke Hongaarse aristocrate: ze bezocht bals, diners en evenementen van goede doelen, en ze reed paard zo vaak het kon – ze was een bedreven amazone. Met haar schoonheid, intelligentie en vrolijke karakter, en als dochter van een van de bekendste families van het land, trok ze overal waar ze kwam de aandacht.
Hongaarse trots
De negentiende-eeuwse Oostenrijkse staatsman Klemens von Metternich zei ooit, met nauwelijks verholen spot, dat de Balkan ‘begint op de Rennweg’, een straat in het centrum van Wenen. Boedapest lag 240 kilometer ten oosten van Wenen. Naar Metternichs normen gemeten lag Hongarije diep in de Balkan, maar de inwoners van het land – met name die in Boedapest – staken de draak met zulk Weens snobisme.
Hongaren zijn soms geneigd tot opscheppen, misschien als tegenwicht voor hun positie als klein, geïsoleerd volk in het hart van Europa, zonder natuurlijke bondgenoten of taalverwanten. Maar er was genoeg om prat op te gaan. Boedapest was een welvarende, moderne, kosmopolitische stad waar niet alleen Hongaren woonden, maar ook etnische Duitsers, Grieken, Serven, Roma, Armeniërs, Roemenen, Russen en anderen. De stad was beroemd om zijn kunst, literatuur en muziek, zijn restaurants en spectaculaire – soms zelfs liederlijke – nachtleven. Boedapest had een van de grootste en welvarendste Joodse gemeenschappen in Europa – ongeveer een op de vier van de bevolking. Zijn Joden waren zo verweven met zijn culturele en zakelijke leven dat de stad ‘Judapest’ werd genoemd door antisemieten als Karl Lueger, de burgemeester van Wenen. Boedapest was een stad van superlatieven, beslist veel mooier dan Wenen – daar was de Donau verbannen naar een afgelegen wijk. In Boedapest bepaalde de majestueuze rivier de vorm van de stad; het stromende, kolkende water werd gekruist door machtige, rijk gedecoreerde bruggen.
Kon je maar even hier zijn om samen met mij naar het doffe zilver van de Donau te kijken, naar de donkere bergen tegen de bleekrode achtergrond en de lichtjes van Pest die me toe glinsteren; Wenen zou vergeleken met Boeda-Pest dalen in je waardering…
…schreef Otto von Bismarck in 1852 aan zijn vrouw.

Dat uitzicht was in 1916 nog even betoverend en zou zelfs vandaag de dag nog herkenbaar zijn. De Kettingbrug, ontworpen en gebouwd door Britse ingenieurs, ging open in 1849. Zijn elegante, 200 meter lange overspanning was aan beide uiteinden gedecoreerd met reusachtige leeuwen. Vijftig jaar later overtroffen Hongaarse ingenieurs zichzelf met nóg een hangbrug – genoemd naar Erzsébet, de geliefde keizerin en echtgenote van Frans Jozef – met een lengte van 290 meter, destijds de langste brug ter wereld.
Keizer Frans Jozef zelve had de metro van Boedapest ingewijd in 1896, toen het duizend jaar geleden was dat de Magyaarse stammen uit Azië waren gekomen. De metro van Boedapest was de eerste elektrische, geheel ondergrondse lijn op het Europese vasteland. Nieuwe vervoersverbindingen verbonden de stad met West-Europa – er gingen snelle, moderne treinen en veerboten van Boedapest naar Wenen. De Grote Synagoge, een neomoors spektakelstuk met ruimte voor drieduizend gelovigen, stond aan de Dohánystraat in hartje Pest. Dit grootste Joodse godshuis van Europa was de overdadige, vergulde belichaming van een steeds welvarender gemeenschap.

Op de oever van de rivier stond tegenover de Kettingbrug de trots van Boedapests ambachtslieden: het Greshampaleis. Het art-nouveaugebouw belichaamde alle flair en zelfvertrouwen van de herrijzende stad; in zijn gietijzeren elektrische toegangshek waren afbeeldingen van pauwen verwerkt, zijn centrale trap pronkte met verfijnde mozaïeken, glas-in-loodramen en geglazuurde Zsolnay-tegels, terwijl de binnenplaats overdekt was met een glazen koepel. Boedapest verdiende zulke blikvangers. Het had er slechts een eeuw over gedaan om drie stoffige provinciestadjes – Boeda, Pest en Óbuda – tot één welvarende, kosmopolitische hoofdstad te transformeren. In 1799 woonden er ongeveer 54.000 mensen in Boeda en Pest. Tegen 1900 tikte de bevolking van de stad bijna de 1 miljoen aan. De Hongaarse hoofdstad was de op zeven na grootste stad van Europa, groter dan Rome, Madrid, Liverpool en Brussel.
Hongaren zijn een hartstochtelijk, onstuimig volk. Ze zijn door de eeuwen heen vele opstanden en revoltes begonnen. De Asterrevolutie, zoals die bekend zou komen te staan, was de enige succesvolle revolutie in de Hongaarse geschiedenis. Op 31 oktober 1918 werd Mihály Károlyi tot minister-president benoemd. De in Boedapest geboren schrijver Arthur Koestler maakte alles van nabij mee. Koestlers vader, Henrik, hield kantoor aan de Kossuth Lajosstraat, vlak bij het Astoria Hotel. Graaf Károlyi, ‘een lange, donkere, gekromde man met onhandige gebaren’ stond vlakbij op een met vlaggen behangen balkon, terwijl een ‘reusachtige, golvende, juichende menigte de straat een halve kilometer lang blokkeerde’. Károlyi verkondigde Hongarijes afscheiding van het Habsburgse Rijk en ‘zijn wedergeboorte als vrije, onafhankelijke, democratische republiek’. De menigte juichte en zong het volkslied. De Koestlers waren opgetogen, meegezogen in het patriottisch vuur.
Aangevallen door vijanden vanbinnen en vanbuiten, hield Mihály Károlyi’s regering het nog geen vijf maanden vol. Op 21 maart werd Hongarije het tweede communistische regime ter wereld, na Sovjet-Rusland.
Vertaald door Catalien en Willem van Paassen