De kroning van Karel IV en de laatste dagen van kosmopolitisch Boedapest

9 minuten leestijd
Schlangenplatz in Boedapest, 1904
Schlangenplatz in Boedapest, 1904
In 1945 werd Boedapest, ooit een van de culturele hoofdsteden van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, het toneel van de laatste grote belegering tijdens de Tweede Wereldoorlog. In het boek De laatste dagen van Boedapest schetst schetst Adam LeBor aan de hand van dagboeken en archieven het verhaal van de vernietiging van de meest kosmopoliete stad van Europa. Op Historiek plaatsen we een fragment uit zijn boek, over het einde van het keizerrijk.

Het einde van een keizerrijk

De kroning van Karel IV ontspon zich als de beste film die ik ooit had gezien. Cyril Brown, schrijvend in The New York Times

Keizer I / IV in de mantel van de Orde van het Gulden Vlies.
Keizer I / IV in de mantel van de Orde van het Gulden Vlies.
De grote stoet over de Donau begon voor de dageraad. Achter de heuvels van Boeda klom de zon steeds hoger en spreidde een lichte tint roze over de horizon. Het ijzige zwarte water glinsterde in het mistige licht en de vochtige lucht was nog ijskoud. De stad had nog nooit zo’n optocht gezien, voortgaand in trage maar gestage, vastberaden beweging, sommigen te voet, anderen in koetsen, allemaal via de Kettingbrug op weg naar de Mátyáskerk, hoog in de Burcht van Boeda. Het was 30 december 1916. Karel I, de pas benoemde keizer van Oostenrijk, zou opnieuw worden gekroond als koning Karel IV van Hongarije. Boedapest zinderde van verwachting. Midden in de oorlog zou er nu eens een viering zijn. Cyril Brown, correspondent van The New York Times, zou verslag gaan doen van de uitbundige ceremonie – als het hem lukte over de rivier en in de burcht te komen.

Normaal gesproken zou de wandeling vanaf het Astoria Hotel in hartje Pest ongeveer een halfuur in beslag nemen. Die dag duurde ze drie uur. Maar toen Brown eindelijk aankwam, was het schouwspel dan ook spectaculair. ‘Nu volgde de ene na de andere film, het ene na het andere tableau, elk de toegangsprijs van een premièrevoorstelling waard,’ jubelde hij. De huzaren, de beroemde Hongaarse cavalerie, kwamen als eerste, hun perfect verzorgde paarden draafden over de straatkeien, gevolgd door de burgemeester en magistraten van Boedapest, en herauten in rode kostuums ‘bliezen schetterend op trompetten waaraan kleurige banieren hingen’. De koninklijke lijfwachten droegen crèmekleurige capes en zilverkleurige helmen met witte ijsvogelveren, elk met een piek met een blad als een zeis in de hand. Daarna kwam een drietal vergulde rococokoetsen, met daarin de hoogst geplaatste hofdames, met een in lange zwarte mantels gehuld escorte. Als laatste kwam het koninklijke rijtuig met daarin Karel, koningin Zita en hun jonge zoontje kroonprins Otto.

‘De kroon was te groot voor Karel en schoof over zijn oren’

De toeschouwers waren behangen met ‘goud en edelstenen, fluweel en kostbaar bont’, terwijl de zuilen van de kathedraal bedekt waren met paars fluweel, afgebiesd met goud. Om 09.00 uur bulderden de kanonnen, gevolgd door donderende orgeltonen en ‘schallende trompetten en het exotisch geroffel van pauken’. De spectaculaire climax van de ceremonie ontspon zich op het nabijgelegen Szent Györgyplein. De pas gekroonde koning reed te paard een helling op en hieuw met zwaard in vier richtingen door de lucht om te laten zien dat hij Hongarije tegen aanvallen van alle kanten zou verdedigen.

Dit was het teken voor de menigte die buiten de kerk stond te wachten. Batterijen werden afgevuurd, er klonken geweersalvo’s van de Honvéd en de wachtende menige juichte

…schreef Brown. De koning stond terwijl de aartsbisschop en graaf István Tisza, de premier, de heilige kroon op zijn hoofd plaatsten. De menige barstte los, schreeuwde ‘Éljen, éljen!’, lang leve, en het gejuich hield minutenlang aan.

Koning Karel van Hongarije heerste nu over een natie waarvan het grondgebied zich oostwaarts uitstrekte tot in het huidige Oekraïne en Roemenië, noordwaarts tot in Slowakije, zuidwaarts tot in Servië en Kroatië, en westwaarts tot aan de Adriatische Zee. Brown was een buitenstaander, meegesleept door de pracht en praal van het moment. Katinka Károlyi, een jonge Hongaarse aristocrate met een plaats aan de zijkant, had een scherper oog. De kroon was te groot voor Karel en schoof over zijn oren, schreef ze later. De scepter was zwaar, zijn paard nerveus.

Karel leek ineen te schrompelen onder hun gewicht. Zijn taak was te zwaar voor zijn schouders – om de last te dragen van een uiteenvallend rijk en een oorlog die hij afkeurde.

Het gejuich kwam alleen van de pakweg vijftienhonderd edelen en aristocraten die tot de ceremonieën waren toegelaten. Het gewone volk werd weggehouden uit angst voor demonstraties. Dit was het laatste hoera van een stervend wereldrijk.

Eleonóra Zichy en haar dochter Klára

Klára Andrássy
Klára Andrássy rond 1920
In die juichende menigte bevond zich ook Katinka’s zus Klára – Caja voor haar familie en vrienden. Gravin Klára Andrássy de Csíkszentkirály et Krasznahorka werd geboren op 18 januari 1898. De Andrássy’s hadden het lot van Hongarije vormgegeven. Graaf Gyula Andrássy was premier van Hongarije geweest en minister van Buitenlandse Zaken van Oostenrijk-Hongarije. Zijn jongste zoon, die ook Gyula heette, was minister van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken van Hongarije. Zijn oudste zoon, Tivadar, Caja’s vader, ook een politicus, was getrouwd met eveneens een aristocrate, Eleonóra Zichy. Caja was de jongste van vier dochters, na Ilona, Borbála en Katalin (Katinka). Het gezin verdeelde zijn tijd tussen het voorouderlijk huis, een landhuis in Tiszadob in het oosten van Hongarije, en hun paleis aan de Boedakant van de Donau. Het landhuis werd omringd door een park vol kopieën van Griekse en Romeinse standbeelden en een meer waarop de meisjes ’s winters schaatsten. Wanneer het gezin ging picknicken, werden er tientallen bedienden vooruit gestuurd met spijzen en dranken. Het Andrássy-paleis was gedecoreerd in de typische stijl van de haute bourgeoisie en de aristocratie: bedompt, schemerig en bomvol meubilair en donkere, zware gordijnen die het licht buiten- en het stof binnenhielden. De muren waren bedekt met grote olieverfschilderijen. In de kamers werd elke centimeter van de ruimte ingenomen door sofa’s, stoelen, kunstwerken en ornamenten.

Portret van Eleonóra Zichy (1905), door Giovanni Boldini
Portret van Eleonóra Zichy (1905), door Giovanni Boldini
Eleonóra had een slecht huwelijk met Tivadar. Ze gold in de beau monde als een schoonheid en was op haar zeventiende verloofd, toen ze nog helemaal niets van mannen afwist. De werkelijkheid van het huwelijksleven, en haar plichten, schrikten haar af. De eerste paar jaar van haar huwelijk mocht ze het huis alleen gesluierd verlaten, en dan louter om naar haar familie te gaan.

Eleonóra zag streng toe op het leven van haar kinderen. Ze mochten geen kousen of handschoenen dragen en droegen zelfs nog in november zomerjurken. Hun schema stond op schrift gesteld: drie minuten voor tandenpoetsen, drie keer per dag. Vier voor handen wassen. Zeven voor aankleden. Zes voor haren borstelen. Er was elke ochtend een koud en elke middag een warm bad, beide vijf minuten en geen seconde langer. Dienstmeisjes hielpen de meisjes met aankleden en hun schoenen aantrekken. Vergeleken met hun meeste leeftijdgenoten hadden de meisjes Andrássy een zeer bevoorrecht leven; ze zaten nooit verlegen om kleding, voedsel of onderdak en ze hoefden zich geen zorgen te maken over materiële zaken. Maar de relatie van de meisjes met hun moeder was kil en afstandelijk. In 1905, toen Caja zeven jaar was, overleed haar vader aan leukemie. Vier jaar later trouwde haar moeder met graaf Gyula Andrássy de Jongere, de broer van wijlen haar echtgenoot. Caja’s jeugd verliep volgens de gebruikelijke routine van een jonge vrouwelijke Hongaarse aristocrate: ze bezocht bals, diners en evenementen van goede doelen, en ze reed paard zo vaak het kon – ze was een bedreven amazone. Met haar schoonheid, intelligentie en vrolijke karakter, en als dochter van een van de bekendste families van het land, trok ze overal waar ze kwam de aandacht.

Hongaarse trots

De negentiende-eeuwse Oostenrijkse staatsman Klemens von Metternich zei ooit, met nauwelijks verholen spot, dat de Balkan ‘begint op de Rennweg’, een straat in het centrum van Wenen. Boedapest lag 240 kilometer ten oosten van Wenen. Naar Metternichs normen gemeten lag Hongarije diep in de Balkan, maar de inwoners van het land – met name die in Boedapest – staken de draak met zulk Weens snobisme.

‘Boedapest was een stad van superlatieven, beslist veel mooier dan Wenen.’

Hongaren zijn soms geneigd tot opscheppen, misschien als tegenwicht voor hun positie als klein, geïsoleerd volk in het hart van Europa, zonder natuurlijke bondgenoten of taalverwanten. Maar er was genoeg om prat op te gaan. Boedapest was een welvarende, moderne, kosmopolitische stad waar niet alleen Hongaren woonden, maar ook etnische Duitsers, Grieken, Serven, Roma, Armeniërs, Roemenen, Russen en anderen. De stad was beroemd om zijn kunst, literatuur en muziek, zijn restaurants en spectaculaire – soms zelfs liederlijke – nachtleven. Boedapest had een van de grootste en welvarendste Joodse gemeenschappen in Europa – ongeveer een op de vier van de bevolking. Zijn Joden waren zo verweven met zijn culturele en zakelijke leven dat de stad ‘Judapest’ werd genoemd door antisemieten als Karl Lueger, de burgemeester van Wenen. Boedapest was een stad van superlatieven, beslist veel mooier dan Wenen – daar was de Donau verbannen naar een afgelegen wijk. In Boedapest bepaalde de majestueuze rivier de vorm van de stad; het stromende, kolkende water werd gekruist door machtige, rijk gedecoreerde bruggen.

Kon je maar even hier zijn om samen met mij naar het doffe zilver van de Donau te kijken, naar de donkere bergen tegen de bleekrode achtergrond en de lichtjes van Pest die me toe glinsteren; Wenen zou vergeleken met Boeda-Pest dalen in je waardering…

…schreef Otto von Bismarck in 1852 aan zijn vrouw.

Zicht vanaf de heuvels van Boeda op de Erzsébetbrug en de Kettingbrug over de Donau.
Zicht vanaf de heuvels van Boeda op de Erzsébetbrug en de Kettingbrug over de Donau. Uit: De laatste dagen van Boedapest

Dat uitzicht was in 1916 nog even betoverend en zou zelfs vandaag de dag nog herkenbaar zijn. De Kettingbrug, ontworpen en gebouwd door Britse ingenieurs, ging open in 1849. Zijn elegante, 200 meter lange overspanning was aan beide uiteinden gedecoreerd met reusachtige leeuwen. Vijftig jaar later overtroffen Hongaarse ingenieurs zichzelf met nóg een hangbrug – genoemd naar Erzsébet, de geliefde keizerin en echtgenote van Frans Jozef – met een lengte van 290 meter, destijds de langste brug ter wereld.

Keizer Frans Jozef zelve had de metro van Boedapest ingewijd in 1896, toen het duizend jaar geleden was dat de Magyaarse stammen uit Azië waren gekomen. De metro van Boedapest was de eerste elektrische, geheel ondergrondse lijn op het Europese vasteland. Nieuwe vervoersverbindingen verbonden de stad met West-Europa – er gingen snelle, moderne treinen en veerboten van Boedapest naar Wenen. De Grote Synagoge, een neomoors spektakelstuk met ruimte voor drieduizend gelovigen, stond aan de Dohánystraat in hartje Pest. Dit grootste Joodse godshuis van Europa was de overdadige, vergulde belichaming van een steeds welvarender gemeenschap.

Greshampaleis in 1908
Greshampaleis in 1908

Op de oever van de rivier stond tegenover de Kettingbrug de trots van Boedapests ambachtslieden: het Greshampaleis. Het art-nouveaugebouw belichaamde alle flair en zelfvertrouwen van de herrijzende stad; in zijn gietijzeren elektrische toegangshek waren afbeeldingen van pauwen verwerkt, zijn centrale trap pronkte met verfijnde mozaïeken, glas-in-loodramen en geglazuurde Zsolnay-tegels, terwijl de binnenplaats overdekt was met een glazen koepel. Boedapest verdiende zulke blikvangers. Het had er slechts een eeuw over gedaan om drie stoffige provinciestadjes – Boeda, Pest en Óbuda – tot één welvarende, kosmopolitische hoofdstad te transformeren. In 1799 woonden er ongeveer 54.000 mensen in Boeda en Pest. Tegen 1900 tikte de bevolking van de stad bijna de 1 miljoen aan. De Hongaarse hoofdstad was de op zeven na grootste stad van Europa, groter dan Rome, Madrid, Liverpool en Brussel.

Mihály Károlyi in 1919
Mihály Károlyi in 1919
Maar alle pracht van de hoofdstad was niet genoeg om het keizerrijk te redden. Eind oktober 1918, toen de oorlog ten einde liep, verzamelden zich menigten die riepen om onafhankelijkheid, democratie, de vrijlating van politieke gevangenen en het einde van de oorlog, en ze wilden dat Mihály Károlyi, Katinka’s echtgenoot, premier zou worden. Veel revolutionairen hadden een aster, een bloem, op hun revers gespeld.

Hongaren zijn een hartstochtelijk, onstuimig volk. Ze zijn door de eeuwen heen vele opstanden en revoltes begonnen. De Asterrevolutie, zoals die bekend zou komen te staan, was de enige succesvolle revolutie in de Hongaarse geschiedenis. Op 31 oktober 1918 werd Mihály Károlyi tot minister-president benoemd. De in Boedapest geboren schrijver Arthur Koestler maakte alles van nabij mee. Koestlers vader, Henrik, hield kantoor aan de Kossuth Lajosstraat, vlak bij het Astoria Hotel. Graaf Károlyi, ‘een lange, donkere, gekromde man met onhandige gebaren’ stond vlakbij op een met vlaggen behangen balkon, terwijl een ‘reusachtige, golvende, juichende menigte de straat een halve kilometer lang blokkeerde’. Károlyi verkondigde Hongarijes afscheiding van het Habsburgse Rijk en ‘zijn wedergeboorte als vrije, onafhankelijke, democratische republiek’. De menigte juichte en zong het volkslied. De Koestlers waren opgetogen, meegezogen in het patriottisch vuur.

De laatste dagen van Boedapest - Adam LeBor
 
De buurlanden vielen prompt Hongarije binnen en veroverden hele lappen grond. De zegevierende geallieerden eisten dat Hongarije steeds meer aan zijn buren afstond van wat het zelf als historisch Hongaars grondgebied zag. Het Astoria was eind 1918 een tijdje het epicentrum van de politieke beroering. Károlyi en Katinka woonden in suite 414. De Nationale Raad, het nieuwe bestuurslichaam waarvan Károlyi de voorzitter was, kwam bijeen op de eerste verdieping, in kamer 105-109. Meer dan twintig jaar later, toen de nazi’s in maart 1944 binnenvielen, zou het Astoria dankzij zijn centrale ligging en de nabijheid van de Grote Synagoge en de Joodse wijk opnieuw een hoofdrol spelen. Maar de geluiden die door het hotel echoden, en met name in de kelder, zouden geen klanken van plezier of verhitte discussies zijn.

Aangevallen door vijanden vanbinnen en vanbuiten, hield Mihály Károlyi’s regering het nog geen vijf maanden vol. Op 21 maart werd Hongarije het tweede communistische regime ter wereld, na Sovjet-Rusland.

Vertaald door Catalien en Willem van Paassen

Adam LeBor is auteur, journalist en literatuurcriticus in Boedapest. Hij schrijft voor The Economist, The Times (Londen) en vele andere publicaties en recenseert boeken voor de Financial Times. Hij is sinds 1991 buitenlandcorrespondent en deed verslag van de ineenstorting van het communisme en de Balkanoorlog en heeft in meer dan dertig landen gewerkt. Hij is de auteur van acht veelgeprezen non-fictieboeken, waaronder het baanbrekende Hitler's Secret Bankers, en zeven romans. Zijn boeken zijn in vijftien talen gepubliceerd.

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×