De liquidatie van het Habsburgse Rijk

31 minuten leestijd
1
Kaart van Oostenrijk-Hongarije uit 1906
Kaart van Oostenrijk-Hongarije uit 1906 (Library of Congress)

Het verdwijnen van het eeuwenoude rijk van de Habsburgers is wellicht de grootste breuk met het verleden die de Eerste Wereldoorlog op geografisch vlak heeft veroorzaakt.

De Oostenrijks-Hongaarse Monarchie was in 1914 met 679.000 vierkante kilometer qua oppervlakte na Rusland het grootste land van Europa en met 52 miljoen inwoners het meest bevolkte na Rusland en Duitsland. Het is nauwelijks voorstelbaar dat dit enorme rijk enkele jaren later verdwenen was en zijn grondgebied verdeeld zag over zeven staten (tegenwoordig ligt datzelfde gebied verspreid over dertien staten1).

De fundamentele oorzaak lag in de vele nationaliteiten of bevolkingsgroepen waarin het rijk verdeeld was: volgens de laatste volkstelling sprak 32% van de bevolking Duits, 20% Hongaars, 13% Tsjechisch, 9% Servo-Kroatisch, 8% Oekraïens, 6% Roemeens, 4% Slowaaks, 2% Sloveens en 2% Italiaans. Door diverse oorzaken – vooral immigratie in vorige eeuwen – woonden die volkeren in sommige streken erg door elkaar.

Etnische kaart van Oostenrijk-Hongarije in 1910
Etnische kaart van Oostenrijk-Hongarije in 1910

Onder de lange regering van keizer Frans Jozef (1848-1916) was dit rijk omgevormd tot de Dubbelmonarchie, een unie van twee staten die vrijwel volledig autonoom waren. Frans Jozef heerste in het ene deel als keizer van Oostenrijk, in het andere als koning van Hongarije. In beide rijksdelen was er een parlement en een door de keizer-koning benoemde regering. Een drietal “keizerlijke en koninklijke” ministers oefenden de zeer beperkte bevoegdheden van de Dubbelmonarchie als geheel uit (waaronder het bestuur over Bosnië en Herzegovina, die tot geen van de beide delen behoorden). Er was zelfs geen gemeenschappelijk parlement.

Binnen de twee delen was de situatie erg verschillend. Het Oostenrijkse deel groepeerde diverse Habsburgse erflanden, die elk hun tradities en verkozen lichamen hadden. De etnische Duitsers, hoewel de grootste groep, vormden er niet meer dan een derde van de bevolking en er was een toenemend respect voor de rechten van elke etnische minderheid. In Hongarije (zonder Kroatië-Slavonië, dat interne autonomie had) vormden de etnische Hongaren of Magyaren wel de absolute meerderheid en ze probeerden de diverse minderheden te assimileren of “magyariseren”. De andere volkeren voelden zich meestal benadeeld. Er waren regelmatig voorstellen om de Dubbelmonarchie om te vormen tot een federatie van een groot aantal deelstaten, maar dat stuitte op verzet van Hongarije.

Hoe dan ook wees bij het begin van de Grote Oorlog niets erop dat die verschillende volkeren zich van de Habsburgse kroon wilden afscheiden. De grote meerderheid van de bevolking toonde zich trouw aan Frans Jozef en zijn jonge achterneef, die hem in 1916 opvolgde als keizer Karel I van Oostenrijk en koning Karel IV van Hongarije. Te meer daar Karel duidelijk het voornemen had om de Dubbelmonarchie grondig te hervormen.

Karel I van Oostenrijk, de laatste keizer van Oostenrijk temidden van zijn generaals

In de loop van 1918 veranderde alles. De lange, uitzichtloze oorlog zorgde voor voedselproblemen, zeker in de grote steden. De soldaten van het Keizerlijke en Koninklijke Leger, die streden in Italië en de Balkan, waren oorlogsmoe. Daarnaast werkte de Russische Revolutie aanstekelijk. De verschillende volkeren binnen het Russische Rijk hadden hun eigen revolutionaire raden gevormd die in vele gevallen de onafhankelijkheid uitriepen. Zo ook Oekraïne, dat aan Oostenrijk-Hongarije grensde.

Vanaf de zomer van 1918 begonnen de afgevaardigden van diverse volksgroepen in de Oostenrijkse parlement, soms aangevuld met die in de provinciale landdagen, hun eigen nationale raad te vormen, met het oog op de vorming van een eigen staat. De keizer probeerde nog op 16 oktober met een “Manifest aan mijn trouwe Oostenrijkse volkeren” dit ontstaan van nationale raden officieel goed te keuren, in de hoop dat de nieuwe staten delen van het Habsburgse rijk zouden blijven. Dat bleef snel een illusie: de middelpuntvliedende kracht was te groot. De Habsburgse monarchie was duidelijk de oorlog aan het verliezen en niemand kiest graag de kant van de verliezers. Tien dagen na de publicatie van het manifest benoemde de keizer een nieuwe Oostenrijkse regering, die snel de naam Liquidationsministerium kreeg en niet meer erkend werd door de meeste nieuwe staten.

Dit alles gebeurde terwijl het Oostenrijk-Hongaarse leger een zware nederlaag leed. Er deden zich steeds meer gevallen van desertie en muiterij voor. Terwijl met Italië onderhandelingen over een wapenstilstand begonnen, namen de nieuwe nationale overheden het militair gezag in hun grondgebied over. De dag voordat op 3 november de wapenstilstand werd getekend, werden de Hongaarse regimenten van het front weggeroepen om hun (eigen) land te verdedigen.

Verdrag van Saint-Germain
Ratificatiecertificaat van het Verdrag van Saint-Germain, waarin de voorwaarden voor de ontbinding van Oostenrijk-Hongarije na de Eerste Wereldoorlog werden vastgelegd. (CC BY-SA 4.0 – C.Stadler/Bwag – wiki)

Het uiteenvallen gebeurde niet zonder moeilijkheden en ook niet zonder geweld. Op de vredesconferentie in Parijs zouden de Grote Vier (de Amerikaanse president Wilson, de Britse premier Lloyd George, de Franse premier Clemenceau en de Italiaanse premier Orlando) nog heel wat knopen moeten doorhakken. Ze legden nieuwe grenzen vast, vaak getrokken op etnische basis, wat bijzonder delicaat en betwistbaar was, omdat veel streken etnisch gemengd waren. Een commissie van experts (vooral geografen en historici), bekend als de “Commissie-Lord”, gaf hiervoor adviezen, soms na ter plaatse onderzocht te hebben welke taal men er sprak. Dit alles werd vastgelegd in de vredesverdragen van Saint-Germain-en-Laye met Oostenrijk (10 september 1919) en van Trianon met Hongarije (4 juni 1920).

We geven hier een overzicht van de situatie van de zeven landen onder wie het Habsburgse rijk werd verdeeld.

Hongarije

Hongarije was voortdurend een struikelsteen geweest voor een omvorming van de Dubbelmonarchie tot een echte bondsstaat. De Hongaarse machthebbers – overwegend adellijke grootgrondbezitters – kantten zich tegen elke hervorming. Ze wilden in hun rijksdeel geen einde maken aan de macht die de Magyaren over de andere volkeren hadden. Alleen Kroatië-Slavonië hadden sinds 1868 autonomie binnen Hongarije. Een zeer beperkt kiesrecht zorgde ervoor dat de Magyaarse elite oververtegenwoordigd was in de Rijksdag in Boedapest.

Eind oktober 1918 vond in Boedapest de “asterrevolutie” plaats. Als democratisch alternatief voor de conservatieve Rijksdag vormden linkse partijen een Hongaarse Nationale Raad. Onder druk daarvan benoemde koning Karel een nieuwe regering, geleid door de “rode graaf” Mihály Károlyi. Deze beloofde een democratisch Hongarije waarin de diverse nationaliteiten gelijkberechtigd zouden worden en sommige regio’s autonomie zouden krijgen.

Deelnemers aan de Hongaarse Asterrevolutie van 1918
Deelnemers aan de Hongaarse Asterrevolutie van 1918

Op 31 oktober werd de unie met Oostenrijk opgeheven en op 16 november proclameerde de Nationale Raad de republiek met Károlyi als president. Door de banden met het Habsburgse huis te verbreken hoopte men dat de Geallieerden Hongarije niet als vijand zouden beschouwen. Een illusie…

Mihály Károlyi in 1919
Mihály Károlyi in 1919
Al op 13 november werd Károlyi verplicht in de Servische hoofdstad Belgrado een aparte wapenstilstand te sluiten. Dit verplichtte het Hongaarse leger om zich uit het zuiden en het oosten van het land terug te trekken. Het Servische leger kon nu gebieden met een overwegend Servische en Kroatische bevolking bezetten, terwijl het Roemeense leger hetzelfde deed met de oostelijke helft van Transsylvanië. In feite moesten de Hongaren die gebieden daardoor al opgeven. Intussen vielen Tsjechische troepen het noorden van Hongarije, waar de Slowaken woonden, binnen om het bij de nieuwe staat Tsjechoslowakije in te lijven.

Door deze vernedering en ook door de Geallieerde blokkade, die de voedselvoorziening voor de Hongaarse bevolking bijzonder moeilijk maakte, nam de kritiek op Károlyi snel toe. Toen de Geallieerden op 21 maart 1919 een verdere terugtrekking van de Hongaarse troepen uit Transsylvanië eisten, was de verontwaardiging in Boedapest zo groot, dat Károlyi ontslag nam. Daarop namen communisten en socialisten de macht over. Ze vestigden naar Russisch voorbeeld een radenrepubliek onder de leiding van de communist Béla Kun.

Kun vormde een Rood Leger dat – meer gedreven door Hongaars patriottisme dan door enthousiasme voor het nieuwe bewind – meteen naar het noorden optrok, de Tsjechische troepen uit de Slowaakse gebieden terugdreef en zelfs de Poolse grens wilde overschrijden met de bedoeling contact te maken met het Russische Rode Leger in Oekraïne. Onder druk van Frankrijk trok Kun zich echter terug, in de marxistische veronderstelling dat er snel overal revolutie zou uitbreken. Intussen begon er van alles mis te lopen met zijn eigen revolutie, die het land in een chaos had gestort. Terwijl Kuns Rode Leger uiteen begon te vallen, rukte het Roemeense leger verder Hongarije binnen en bezette op 4 augustus Boedapest. De radenrepubliek hield na drieënhalve maand op te bestaan.

Béla Kun revolutie 1919
Béla Kun, leider van de Hongaarse revolutie van 1919, waarin een communistische regering kortstondig de macht overnam en de Hongaarse Radenrepubliek werd uitgeroepen.

Daarop volgde drie maanden van plunderingen door de Roemenen, die zich uiteindelijk onder druk van de grote mogendheden terugtrokken. Intussen hadden rechtse Hongaarse officieren in de zuidelijke stad Szeged een nieuw Nationaal Leger gevormd onder leiding van admiraal Miklós Horthy. Dat leger wist geleidelijk terrein te winnen. Intussen voerden paramilitaire groepen een “witte terreur” tegen linksen en joden. Horthy hield op 13 november zijn intrede in Boedapest en werd nu de sterke man van het land. In maart 1920 werd hij regent van het formeel herstelde Koninkrijk Hongarije.

Het communistische bewind en de chaos maakten van Hongarije een paria. Niemand wilde het nog concessies doen. Nog tijdens het bewind van Kun kwam waren de Grote Vier het eens over de vredesvoorwaarden die het land zou worden opgelegd, mede op basis van de voorstellen van de Commissie-Lord, maar het was wachten op januari 1920 voor een Hongaarse delegatie, onder leiding van de bejaarde staatsman graaf Albert Apponyi, naar Parijs kon gaan om er kennis van te nemen.

Die voorwaarden waren extreem hard: Hongarije verloor 71% van zijn grondgebied, vergeleken met de vooroorlogse grenzen. Alle buurlanden, Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië, Italië en zelfs Oostenrijk kregen er stukken van. Het verloor ook zijn toegang tot de zee, belangrijke landbouwgebieden en mijnen.

De spoorweg die niet door Hongaars grondgebied mocht lopen
De spoorweg die niet door Hongaars grondgebied mocht lopen
Globaal waren de Magyaren in al die gebieden in de minderheid, maar er lagen toch hele streken en vooral steden met een Hongaarse meerderheid. De commissie wilde echter geen enclaves vormen en daardoor ontnam ze Hongarije steden waar overwegend Magyaren woonden maar tegelijk een minderheid vormden in het omringende platteland. Ook geostrategische criteria speelden een rol: zo mocht een spoorweg die Tsjechoslowakije via Roemenië met Joegoslavië verbond, niet meer door Hongaars gebied lopen. Door dit alles zouden meer dan 3 miljoen Magyaren buiten Hongarije wonen.

De Hongaarse diplomaten betwistten op veel plaatsen de conclusies van de Commissie-Lord, die ze van vooringenomenheid beschuldigden. Zo beweerden ze dat twee Amerikaanse leden van de commissie geboren Tsjechen waren.

Apponyi formuleerde ook meer fundamentele tegenargumenten. De af te stane gebieden, zo beweerde hij, behoorden al duizend jaar tot Hongarije. Ze vormden samen een historische eenheid waarmee rekening moest worden gehouden. Daar was iets voor te zeggen, want de vredesconferentie had een soortgelijk argument aanvaard om Bohemen als eenheid binnen Tsjechoslowakije te behouden. De Geallieerden merkten echter op dat de Hongaren de andere nationaliteiten op onaanvaardbare wijze hadden onderdrukt. De staten die deze gebieden overnamen, moesten daarentegen beloven de Hongaarse minderheden te respecteren. Daarnaast beriep Apponyi zich op de culturele superioriteit van de Hongaren die een beschavende werking had op de onderontwikkelde Roemeense en Slavische volkeren die onder hun hoede stonden. Dat maakte uiteraard nog minder indruk, maar het gaf wel een idee van wat veel Hongaren over de kwestie dachten.

Nem, nem, soha!
Nem, nem, soha!
In Hongarije begonnen nationalistische groepen een campagne met de slogan “Nem, nem, soha!” (Neen, neen, nooit!). Een Hongarije zonder Pozsony (Bratislava), Kolozsvár (Cluj), Brassó (Brașov), Temesvár (Timișoara) of Újvidék (Novi Sad) leek voor hen ondenkbaar. Er circuleerde een kaart van Frankrijk dat op soortgelijke wijze was ingekrompen als Hongarije en waarop Reims, Dijon, Lyon, Marseille, Toulouse, Bordeaux, Rouen… niet langer Frans waren.

Het mocht allemaal niet baten. Het grootste deel van het grondgebied was immers al bezet. De Hongaarse gevolmachtigden moesten op 4 juni in het Grand Trianon in Versailles hun handtekening zetten onder een nauwelijks aangepast vredesverdrag.

Onder leiding van Horthy – de admiraal zonder vloot aan het hoofd van een koninkrijk zonder koning – heeft Hongarije de volgende decennia geprobeerd om het Verdrag van Trianon te herzien. Daarom zocht het later toenadering tot nazi-Duitsland. Met de steun van Hitler kon het tijdelijk een deel van zijn grondgebied terugkrijgen, om het na de Tweede Wereldoorlog weer allemaal kwijt te raken. Tot vandaar heeft “Trianon” een bittere klank in Hongarije. De regering van Viktor Orbán heeft in 2010 van de verjaardag van het verdrag een “dag van nationale eenheid” gemaakt. Overal in Hongarije zijn nog kaarten te zien met de vooroorlogse grenzen.

Aankomst van de twee Hongaarse ondertekenaars van het verdrag van Trianon, 1920
Aankomst van de Hongaarse ondertekenaars van het verdrag van Trianon, 1920

Joegoslavië

Het ontstaan van een verenigde Zuid-Slavische staat was een van de grote verrassingen van het einde van de Eerste Wereldoorlog. De Servische nationalisten streefden naar een Groot-Servië, waarin de overwegend Servische gebieden van de Dubbelmonarchie bij het bestaande koninkrijk Servië zouden zijn aangehecht. Bij de Kroaten en de Slovenen was de overgrote meerderheid trouw aan de Habsburgse dynastie, waaronder ze al eeuwen leefden. Zoals eerder vermeld genoot Kroatië-Slavonië, waar de meeste Kroaten woonden, al zelfbestuur. De Bosnische moslims hadden dan weer de Habsburgse overheersing als een bescherming ervaren.

Postzegel van de Staat van Slovenen, Kroaten en Serven
Postzegel van de Staat van Slovenen, Kroaten en Serven, 1919
Het idee Joegoslavië kreeg als idee pas vorm vanaf 1916, toen Servië helemaal veroverd werd en het Servische leger met koning en regering moesten vluchten. Op het eiland Korfoe vormden Servische leiders met enkele prominente Kroaten een Joegoslavisch Nationaal Comité dat streefde naar een verenigd en onafhankelijk Joegoslavië.

Pas in de zomer van 1918, toen duidelijk werd wie de oorlog ging willen, kwam de ommekeer. In de verschillende Zuid-Slavische gebieden ontstonden nationale raden, die zich op 5 oktober 1918 in Zagreb verenigden in de Raad van Slovenen, Kroaten en Serven. Op 29 oktober riep deze de Staat van Slovenen, Kroaten en Serven uit, die alle banden met de Habsburgse monarchie verbrak. Deze nieuwe staat bestond formeel uit de Oostenrijkse landen Krain (het kernland van het huidige Slovenië), Dalmatië (nu grotendeels Kroatië, terwijl het zuiden tot Montenegro behoort) en Kroatië-Slavonië. Bosnië-Herzegovina sloot zich hierbij aan.

Door de wapenstilstand van Belgrado (13 november) kreeg het Servische leger vrij toegang tot het zuiden van Hongarije, waar veel Serven woonden en die meteen een aansluiting met Servië vroegen. In het koninkrijk Montenegro, dat eveneens door het Servische leger was bezet, besliste een haastig samengeroepen nationale vergadering zich met Servië te verenigen.

Intussen hadden de Italianen een deel van de Adriatische kust bezet. Mede door de Italiaanse dreiging besloot de nieuwe Staat van Slovenen, Kroaten en Serven meteen te fuseren met Servië. Op 1 december proclameerde de Servische prins-regent Alexander het Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen. Joegoslavië was geboren, al zou die naam pas in 1929 officieel worden.

Kaart van de Staat van Slovenen, Kroaten en Serven (1918)

…met de gebieden die het claimde, gedeeltelijk controleerde of waarop het aanspraak maakte, kort na het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije. (CC BY-SA 3.0 – wiki)

De nieuwe staat werd niet meteen door de grote mogendheden erkend. Vooral Italië was daartegen. Frankrijk en Groot-Brittannië wilden Italië niet voor het hoofd stoten, al legden de Franse legers in de Balkan de Serven geen strobreed in de weg, met de bedoeling Italië niet te machtig te maken. Bovendien hadden de Grote Vier moeite met de annexatie van Montenegro, die onder meer betwist werd door de Montenegrijnse koning en regering, die zich in ballingschap in Parijs bevonden. Het zou even duren voor de erkenning volgde.

Het vastleggen van de grenzen werd een heel karwei. In de meeste discussies kregen de Joegoslaven de steun van de Fransen, die hen als bondgenoten beschouwden, maar werden ze tegengewerkt door de Italianen, zelfs in kwesties waarin Italië geen belangen had (Italië voorzag zelfs stiekem het Hongaarse Rode Leger van wapens, omdat het ook tegen de Joegoslaven vocht). De Amerikanen konden zich opwerken als neutrale arbiters, terwijl de Britten zich onverschillig toonden.

Bankbiljet uitgegeven door de bank van Serviërs, Kroaten en Slovenen, 1920
Bankbiljet uitgegeven door de bank van Serviërs, Kroaten en Slovenen, 1920

Het Servische leger had na de wapenstilstand nog andere streken met een overwegend Slavische bevolking bezet. Dat was het geval voor het zuiden van de Oostenrijkse landen Karinthië en Stiermarken, waar overwegend Slovenen woonden, naast een Duitse minderheid, die hier en daar, zoals in de stad Maribor (Duits Marburg an der Drau), zelfs een meerderheid vormde. De grens met Oostenrijk in Karinthië zou nog een netelige kwestie vormen.

Verder eisten de Joegoslaven enkele kleinere gebieden in het noordoosten van Hongarije op. Het ging om overwegend door Kroaten bewoonde Međimurje (dat nu het uiterste noorden van Kroatië vormt) en overwegend Sloveense Premurje (nu het uiterste noordoosten van Slovenië). Terwijl het eerste gebied al door de Joegoslaven was bezet, vormde Prekmurje een kortstondige republiek binnen de Hongaarse chaos van 1919, totdat het in augustus door de Joegoslaven werd bezet.

Daarnaast waren er de Joegoslavische aanspraken op streken in het zuiden van Hongarije, met name de Baranja, de Bačka, Syrmië en het westelijk deel van het Banaat. Dat laatste werd ook door Roemenië opgeëist. Ook deze gebieden waren grotendeels door het Servische leger bezet. Uiteindelijk verdeelde de Commissie-Lord de gebieden. Joegoslavië kreeg een kwart van de Baranja (nu een deel van Kroatië), heel Syrmië, het grootste deel van de Bačka en zowat een derde van het Banaat (de laatste gebieden vormen nu de Servische provincie Vojvodina, behalve het westen van Syrmië, dat tot Kroatië behoort). Door die regeling kwamen er zo’n 400.000 Hongaren binnen de Joegoslavische grenzen.

De verdragen van Saint-Germain en Trianon legden deze grenzen vast, maar de beslissingen daarover waren al in maart 1919 gevallen. Over de precieze grens met Roemenië in het Banaat zouden nog tot 1923 spanningen zijn. Een regeling van de grens met Italië kwam pas met het verdrag van Rapallo (zie verder). Joegoslavië zou daarnaast ook delen van Bulgarije en Albanië annexeren. Alleen met Griekenland had het nieuwe koninkrijk geen grensproblemen.

Joegoslavië werd de enige staat in Europa waarin geen enkele bevolkingsgroep in de meerderheid was, al vormden de 38% Serven de grootste en vooral de machtigste groep. Het nieuwe koninkrijk leek in meer dan één opzicht op een verruimd Servië: het nam de koning, dynastie, hoofdstad, instellingen en leger van Servië over. Dit zou de decennia hierna voor spanningen zorgen.

Italië

Het nog jonge koninkrijk Italië had meegevochten in de Eerste Wereldoorlog met als doel om de gebieden met een Italiaans-sprekende bevolking (de terre irredente) in Oostenrijk-Hongarije te annexeren.

Italië verklaarde de Dubbelmonarchie de oorlog kort nadat het in 1915 met Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland het geheime Verdrag van Londen had gesloten, waarin het grote gebieden aan zijn noordoostgrens en aan de Adriatische Zee werd beloofd: het zuiden van Tirol, de belangrijke havenstad Triëst, de streek rond Gorizia met enkele aangrenzende gebieden, het schiereiland Istrië en het noorden van Dalmatië met een aantal daarbij horende eilanden.

Verdrag van Londen van 1915

Kaart met de gebieden die Italië werden beloofd in het Verdrag van Londen (1915), in ruil voor deelname aan de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van de geallieerden. (CC BY-SA 4.0 – Smol2204 – wiki)

Een probleem was wel dat in die gebieden ook heel wat niet-Italianen woonden. In Tirol was de streek rond Trente in het uiterste zuiden, nu bekend als Trentino, overwegend Italiaans, maar de Italianen wilden het hele gebied ten zuiden van de Brennerpas om zo een natuurlijke verdedigingsmuur te krijgen, met een overwegend Duitstalige streek, die we nu als Zuid-Tirol kennen. Om soortgelijke reden kreeg Italië ook een stukje van Karinthië, bekend als het Kanaaldal, waar bijna uitsluitend Duits werd gesproken, en nu het uiterste noordoosten van Italië vormt. Langs de Adriatische kust leefden overwegend Slavische volkeren: Kroaten in Dalmatië en Istrië en Slovenen rond de overwegend Italiaanse stad Gorizia (Duits Görz, Sloveens Gorica). De Italianen bevolkten voornamelijk de kuststeden en sommige eilanden. In de bergachtige streek bij Gorizia vormden de Slovenen de overgrote meerderheid.

Toepassing van het Verdrag van Londen zou meer dan een half miljoen Kroaten en Slovenen en een kwart miljoen Duitsers onder Italiaanse bewind plaatsen, plus minderheden die kleinere Romaanse talen als Ladinisch, Friulisch en Istriotisch praatten, die gemakshalve als Italiaanse dialecten werden beschouwd.

De Italiaanse koning Victor Emmanuel III bezoekt de haven van Triëst, kort nadat de Italianen die veroverden.
De Italiaanse koning Victor Emmanuel III bezoekt de haven van Triëst, kort nadat de Italianen die veroverden.

Daarbij kwam dat Italië er tijdens de oorlog er maar niet in slaagde om deze gebieden te veroveren, ondanks bijzonder bloedige gevechten aan de rivier de Isonzo. Fransen en Britten moesten zelfs de Italianen ter hulp schieten toen ze eind 1917 zwaar werden teruggeslagen. Pas na de wapenstilstand van 4 november 1918 konden ze ongehinderd tot de terre irredente doordringen. De dag nadien landden Italiaanse oorlogsschepen triomfantelijk in Triëst, het “Wenen aan zee”. De Italiaanse marine bezette ook andere steden aan de kust, zoals Rovinj (Italiaans Rovigno) en Pula (Pola) in Istrië en Zadar (Zara) in Dalmatië, naast enkele Dalmatische eilanden. Overal werden ze door de Italiaanse bevolking aldaar toegejuicht. Nog op 5 november rukten Italiaanse troepen Gorizia binnen, de stad aan de Isonzo die ze al eerder veroverd en weer verloren hadden. Enkele dagen later waren de meeste opgeëiste gebieden bezet.

Italiaanse militairen in het centrum van Pola
Links: Italiaanse militairen in het centrum van Pola. Rechts: de Italiaanse vlag wappert op het vroeger Oostenrijks-Hongaarse slagschip ‘Friedrich’ (L’Illustrazione Italiana, 8 en 15-12-1918)

Intussen was het onrustig in Rijeka (toen algemeen bekend onder haar Italiaanse naam Fiume), een havenstad gelegen tussen Istrië en Dalmatië, die formeel tot Hongarije behoorde, maar met een autonoom statuut en een gemengde bevolking. Eind oktober zetten Slavische onderdelen van het uiteengevallen Oostenrijks-Hongaarse leger de Hongaarse gouverneur af en steunden een Kroatische Nationale Raad van Rijeka. Daarop vormde de Italiaanse bevolkingsgroep een Nationale Raad van Italianen van Fiume die de aansluiting bij Italië proclameerde. De stad kreeg twee besturen, een Italiaans en een Kroatisch (Joegoslavisch) en het kwam regelmatig tot gevechten (de Hongaarse minderheid vluchtte vrijwel volledig). Eenheden van de Italiaanse, Amerikaanse, Britse en Franse marines bezetten daarop Fiume en wisten te beletten dat een Servische divisie de stad zou innemen. De kwestie Fiume was geboren.

Op de Parijse vredesconferentie eisten de Italiaanse premier Vittorio Emanuele Orlando en vooral zijn keiharde minister van Buitenlandse Zaken Sidney Sonnino de volledige uitvoering van het Verdrag van Londen en daar bovenop ook Fiume, wat niet voorzien was in dat verdrag. Ze botsten op de Amerikaanse president Wilson, die zich niet gebonden voelde aan een verdrag waarin hij niet betrokken was geweest. Die afspraken van Londen waren duidelijk in strijd met wat Wilson in zijn Veertien Punten had gesteld: dat de Italiaanse grenzen moesten worden vastgelegd volgens etnische criteria. Anderzijds eiste Italië precies omwille van die etnische criteria Fiume op: de Italianen zouden daar in de meerderheid zijn. Dat klopte wellicht voor de oude stad, maar in de voorsteden was er een duidelijk Kroatische meerderheid.

Vittorio Emanuele Orlando in 1919
Vittorio Emanuele Orlando in 1919
Heel consequent was Wilson niet want hij stemde wel in tegen de afstand van heel het zuidelijk deel van Tirol aan Italië. Wellicht hoopte hij dat de Italianen daardoor toegeeflijker zouden zijn voor de andere gebieden, maar dat was niet zo.

Orlando’s collega’s Clemenceau en Lloyd George wilden de afspraken wel naleven, maar vonden dat Italië verder geen cadeaus verdiende vanwege zijn slechte prestaties in de oorlog. Ze ergerden zich toen Orlando bleef jammeren over de 600.000 Italianen die voor de terre irredente waren gesneuveld. Als compromis stelde Wilson voor om Fiume en enkele aangrenzende gebieden en eilanden onder te brengen in een “vrijstaat” onder het gezag van de Volkenbond. Voor de Italianen was ook dat onaanvaardbaar.

Orlando en Sonnino stonden onder zware druk van de publieke opinie in hun land, die in een nationalistische geestdrift Fiume opeiste. Die geestdrift leidde tot een uitbarsting van woede toen Wilson op 13 april 1919 een verklaring liet publiceren waarin hij zich erg positief over Joegoslavië uitdrukte. De Italiaanse kranten reageerden heftig. Wilson werd er zelfs van beschuldigd door de Joegoslaven te zijn omgekocht. Overal in Italië vonden betogingen en protesten plaats. In Turijn werd een brede laan, die pas de naam Corso Wilson had gekregen, omgedoopt in Corso Fiume.

Orlando en Sonnino liepen eind april weg van de conferentie, maar kwamen na een tijd terug uit vrees helemaal gemarginaliseerd te worden. De wonden werden echter niet geheeld en ze spraken nauwelijks nog met Wilson. Uiteindelijk namen ze in juni 1919 ontslag. Een nieuwe Italiaanse regering toonde zich meer bereid tot compromissen. Dat verontrustte de extreme nationalisten in Italië. Onder leiding van de bekendste onder hen, de flamboyante dichter Gabriele D’Annunzio, vielen een paar duizend rebellerende militairen en veteranen op 12 september Fiume binnen en namen er de macht over.

D'Annunzio (in het midden met wandelstok) met enkele legionairs in Fiume in 1919
D’Annunzio (in het midden met wandelstok) met enkele legionairs in Fiume, 1919

Er ontstond een patstelling die meer dan een jaar zou duren. Twee dagen voor de coup van D’Annunzio werd het verdrag van Saint-Germain met Oostenrijk ondertekend, maar vanwege de onenigheid tussen Italië en Joegoslavië was de bepaling over de grens tussen beide landen eruit verwijderd. Ook het negen maanden later gesloten Verdrag van Trianon met Hongarije zweeg daarover. Intussen heerste D’Annunzio als een dictator over Fiume, die elk compromis weigerde, ook al toonde de lokale Italiaanse bevolking zich daar wel toe bereid. Zijn populariteit in Italië verlamde de regering. Wilson, intussen terug in Amerika, bleef een oplossing verdedigen die billijk was voor de Joegoslaven.

Pas in november 1920 veranderde de situatie. De Amerikaanse verkiezingen begin die maand betekenden een zware afstraffing voor Wilsons Democratische Partij – hijzelf was geen kandidaat meer. Joegoslavië was nu bereid tot een compromis met Italië. Op 15 november kwamen beide landen in Rapallo aan de Italiaanse Riviera tot een overeenkomst. Volgens dat verdrag kreeg Italië Istrië en de streek van Gorizia, maar behield het van Dalmatië enkel de stad Zadar (Zara) en de eilanden waar de Italianen in de meerderheid waren. Opmerkelijk was dat het verdrag het recht erkende van de Italianen die in Joegoslavië kwamen om hun taal te gebruiken, zonder dit recht te vermelden voor de honderdduizenden Slovenen en Kroaten in Italië.

Gabriele D’Annunzio
Gabriele D’Annunzio
Fiume werd in het verdrag erkend als een aparte staat, maar beperkt tot de oude stad, plus een kuststrook die liep tot de Italiaanse grens in Istrië. D’Annunzio verwierp dit en verklaarde vanuit Fiume zelfs de oorlog aan Italië! Eind december (“bloedige kerst”) maakten Italiaanse troepen met geweld een einde aan het regime van de omstreden dichter.

De algemene teleurstelling over de vittoria mutilata (“verminkte overwinning”, een door D’Annunzio ingevoerd begrip) had zware gevolgen in Italië. Ze zorgde er mede voor dat de fascisten van Mussolini, een bewonderaar van D’Annunzio, aan de macht kwamen. Ook de Vrijstaat Fiume kwam snel onder fascistische invloed. In 1924 dwong Mussolini Joegoslavië tot een nieuw verdrag, waarbij Fiume toch bij Italië kwam.

Uiteindelijk zou de Tweede Wereldoorlog de hele regeling onderuit halen. Nadat de Italianen tijdens deze oorlog nog veel meer delen van Joegoslavië geannexeerd hadden, volgde in 1945 de Joegoslavische revanche. De meeste Italiaanse inwoners van Istrië en Dalmatië sloegen op de vlucht, voor zover ze niet werden gedood door Joegoslavische partizanen. Italië moest de meeste gewonnen gebieden aan Joegoslavië afstaan, waar nu nog enkel een minuscule Italiaanse minderheid woont. Triëst en Gorizia behoren vandaag nog altijd tot Italië, maar ze liggen vlakbij de Sloveense grens.

Roemenië

Net als Italië was Roemenië aan de oorlog gaan deelnemen om delen van de Dubbelmonarchie te veroveren. Er leefden daar inderdaad miljoenen Roemenen, met name in de Hongaarse gebiedsdelen Transsylvanië (of Zevenburgen) en het Banaat van Temesvár (Timișoara), gebieden met een eigen geschiedenis, maar die bestuurlijk tot Hongarije behoorden. De Roemenen vormden daar wel het minder ontwikkelde deel van de bevolking, vergeleken met de Magyaren en de Duitsers die vooral in de steden woonden.

Roemenië maakte ook aanspraak op het kleine Oostenrijkse kroonland Boekovina waar zowat een derde van de bevolking Roemeens was, al waren de Roethenen (Oekraïners) er iets talrijker, naast diverse andere minderheidsgroepen, waaronder veel Joden.

De variëteit aan volkeren in multicultureel Oostenrijk-Hongarije, in 1902 uitgebeeld aan de hand van de negen gemeenschappen in Boekovina, een regio die nu verdeeld wordt tussen Oekraïne en Roemenië. Trots poseren hier vertegenwoordigers van de Hutsulen, Hongaren, Romanen, Lipovanen, Joden, Polen, Zwaben, Roemenen en Rusynen.
De variëteit aan volkeren in multicultureel Oostenrijk-Hongarije, in 1902 uitgebeeld aan de hand van de negen gemeenschappen in Boekovina, een regio die nu verdeeld wordt tussen Oekraïne en Roemenië. Trots poseren hier vertegenwoordigers van de Hutsulen, Hongaren, Romanen, Lipovanen, Joden, Polen, Zwaben, Roemenen en Rusynen.

Toen Roemenië in 1916 de oorlog verklaarde, viel het Transsylvanië binnen maar het werd snel teruggedreven door het Oostenrijks-Hongaarse leger, versterkt met Duitse en Bulgaarse troepen. Het Roemeense leger kon enkel met Russische steun stand houden in het oosten van Roemenië. Maar toen Rusland eind 1917 de strijd opgaf, was Roemenië verplicht hetzelfde te doen. Op 7 mei 1918 ondertekende het een vredesverdrag, waarvan de ratificatie echter steeds uitgesteld werd. Intussen had het overwegend Roemeense Bessarabië (ongeveer het huidige Moldavië), dat zich door de Russische Revolutie van Rusland had losgemaakt, zich bij Roemenië aangesloten.

Eind oktober 1918 werd het onrustig in de Boekovina, waar Roemenen en Oekraïners elk afzonderlijk hun gezag over het gebied probeerden te vestigen. Op 10 november 1918, toen de Dubbelmonarchie al was uiteengevallen, hervatte Roemenië de oorlog. Drie dagen later verplichtte de wapenstilstand van Belgrado Hongarije om het oostelijke deel van Transsylvanië te ontruimen. Het Roemeense leger kon het zonder slag of stoot bezetten.

Marie van Roemenië
Marie van Roemenië
Op 28 november besliste een door de Roemenen gedomineerd “Algemeen Congres van de Boekovina” om zich te verenigen met Roemenië. Op 1 december proclameerde een “Grote Nationale Vergadering” van Roemeense afgevaardigden in de Transsylvaanse stad Alba Iulia (Hongaars Gyulafehérvár) de aanhechting van Transsylvanië en het Banaat. Maar drie weken later bevestigde een “Hongaarse Algemene Vergadering” in Cluj (Hongaars Kolozsvár) de loyaliteit van de Transsylvaanse Magyaren aan Hongarije.

Dat was allemaal voorbarig, want de vredesconferentie in Parijs moest zich over die aanhechtingen nog uitspreken. Vooral het Banaat zorgde voor spanning: Joegoslavië maakte aanspraak op het westelijke deel, met een grote Servische bevolking, maar Roemenië eiste het hele Banaat op. De Roemeense koningin Marie, een geboren Britse prinses, kwam naar Parijs om voor haar land te lobbyen, zonder veel resultaat (ze choqueerde de Amerikaanse president Wilson met haar seksueel getinte conversatie). Uiteindelijk kende de Commissie-Lord ongeveer een derde van het Banaat aan Joegoslavië toe, de rest ging naar Roemenië. Dat kreeg ook de hele Boekovina, hoewel daar meer Oekraïners woonden.

Groot-Roemenië
Groot-Roemenië tussen 1920 en 1940 (CC BY-SA 3.0 – wiki)
Door al die gebiedsaanwinsten wist Roemenië zijn oppervlakte en bevolking meer dan te verdubbelen en voor het eerst waren alle Roemenen in één staat verenigd. Maar meer dan een kwart van de bevolking van “Groot-Roemenië” behoorde tot een minderheid, met de Hongaren als grootste groep. De Roemeense regering moest wel beloven de rechten van die minderheden te respecteren, iets wat ze snel zou vergeten.

Dit Groot-Roemenië zou niet lang blijven bestaan. In 1940 werd het gedwongen om Bessarabië en het noorden van de Boekovina aan de Sovjet-Unie af te staan (dat laatste maakt nu deel uit van Oekraïne). Toch is het huidige Roemenië nog bijna dubbel zo groot als in 1914. Maar er wonen nog altijd meer dan een miljoen Magyaren. In Transsylvanië vormen die zowat een kwart van de bevolking en in bepaalde streken zijn ze nog altijd in de meerderheid.

1 december, de dag waarop de aanhechting met Transsylvanië werd geproclameerd, is sinds 1990 de Roemeense nationale feestdag onder de naam “Dag van de Grote Vereniging”. In 2020, honderd jaar na het Verdrag van Trianon, besliste het Roemeense parlement om ook van 4 juni, de verjaardag van het verdrag, een feestdag te maken. De afgevaardigden van de Hongaarse minderheid stemden uiteraard tegen.

Tsjechoslowakije

Reeds bij het begin van de Grote Oorlog had de Tsjechische geleerde en politicus Tomáš Masaryk zijn land verlaten, in de mening dat de Tsjechen onafhankelijkheid zouden kunnen verwerven als de Dubbelmonarchie de oorlog verloor. Net als veel Tsjechen had Masaryk geijverd voor meer autonomie voor de Tsjechische landen Bohemen, Moravië en (Oostenrijks) Silezië binnen een federaal verband in Oostenrijk-Hongarije, wat niet gelukt was.

Tomáš Masaryk in 1919
Tomáš Masaryk in 1919
Masaryk wilde vanaf het begin ook de Slowaken in zijn onafhankelijke staat opnemen, een qua taal verwant volk, ondanks aanmerkelijke verschillen. De Tsjechische landen hadden hun eigen instellingen gehad, hoewel ze al vier eeuwen onder Habsburgse heerschappij leefde, en waren sterk industrieel ontwikkeld. De Slowaken maakten al duizend jaar integraal deel uit van het koninkrijk Hongarije; het waren voornamelijk boeren die onder invloed van de katholieke clerus leefden.

Masaryk reisde tijdens de oorlog door Europa en Amerika om steun voor zijn zaak te vinden. Met andere Tsjechische en Slowaakse ballingen – waaronder zijn trouwe rechterhand Edvard Beneš – stichtte hij in Parijs een Tsjechslowaakse Nationale Raad, die de Geallieerde zaak steunde. In de zomer van 1918 werd die door de meeste Geallieerde regeringen erkend als een oorlogvoerende bondgenoot. Op 28 oktober werd in Praag de onafhankelijkheid uitgeroepen en kort daarop werd Masaryk de eerste president van de nieuwe Tsjechoslowaakse Republiek.

Nog voor de Parijse vredesconferentie begon hadden de Tsjechen feitelijk hun macht uitgebreid. De grote Duitse bevolkingsgroepen in de randgebieden van Bohemen en Moravië – later bekend als de Sudetenduitsers – wilden zich van de Tsjechen losmaken en proclameerden hun aanhechting bij Oostenrijk. Tsjechische troepen maakten daar eind 1918 een einde aan. In januari 1919 woedde er een zevendaags conflict met een andere nieuwe staat, Polen, om de streek van Teschen (in het Tsjechisch Těšín, Pools Cieszyn) toen de Tsjechische troepen wilden beletten dat dit overwegend door Polen bewoonde gebied zich bij het buurland zou aansluiten. Intussen was het Tsjechische leger ook Slowakije binnengevallen. Het werd in de zomer van 1919 teruggedrongen door het Hongaarse Rode Leger.

Tijdens de vredesconferentie had Beneš, inmiddels minister van Buitenlandse Zaken, grote invloed. De Geallieerde leiders hadden veel sympathie voor de zeer Westers georiënteerde, democratisch ingestelde Tsjechen. Zeker de Fransen, die de nieuwe industriestaat zagen als versterking tegen Duitsland en ook tegen Sovjet-Rusland. Beneš drong dan ook aan dat de overwegend Duitse gebiedsdelen bij zijn land zouden blijven, om het sterk te houden en natuurlijke grenzen te geven. Anderzijds wilde hij dan weer dat Slowakije, dat geen natuurlijke grens had met Hongarije, op etnische basis zou worden afgebakend. Dat gebeurde, maar ondanks die afbakening zouden er meer dan 800.000 Hongaren binnen de Tsjechoslowaakse grenzen gaan leven. Bovendien raakten veel Slowaakse boeren afgesneden van hun traditionele afzetmarkten in Hongarije, wat veel tegenstand voor het nieuwe bewind veroorzaakte.

Ten slotte kreeg de nieuwe staat ook een bergachtig gebied ten oosten van Slowakije, aangeduid als Subkarpatisch Roethenië of de Karpatho-Oekraïne. De meer dan een half miljoen inwoners aldaar waren bijzonder arme en weinig ontwikkelde Oekraïners. Beneš argumenteerde dat ze beter in een Slavische staat thuishoorden dan onder Hongaars bewind.

Aldus kregen de Tsjechen grotendeels hun zin. De kwestie Teschen werd pas in 1920 geregeld: de stad zelf werd Pools maar de grens werd toen zo getrokken dat Tsjechoslowakije de kolenmijn van het gebied kreeg. Daardoor bleven ook zo’n 100.000 Polen aan de verkeerde kant van de grens.

Een bijkomende bron van ergernis was dat de door Masaryk beloofde autonomie aan de Slowaken er niet kwam, omdat de Tsjechen hun broedervolk daarvoor te weinig ontwikkeld achtten.

Het democratische, maar erg gecentraliseerde Tsjechoslowakije zou veel interne spanningen kennen. Hitler maakte daar in 1938 handig gebruik van om de nieuwe staat te vernietigen, middels het akkoord van München. Duitsland, Hongarije en Polen eisten toen delen van het land op, terwijl de Slowaken zich kort daarop zouden afscheiden, waarop Hitler de Tsjechische rompstaat annexeerde. Na de Tweede Wereldoorlog werd het land hersteld, zij het dat Subkarpatisch Roethenië naar de Sovjet-Unie ging (het maakt nu deel uit van Oekraïne) en de Sudetenduitsers massaal werden uitgewezen.

Polen

Het oude koninkrijk Polen was in de achttiende eeuw verdeeld onder de aangrenzende mogendheden Rusland, Pruisen (later bij Duitsland) en Oostenrijk. Oostenrijk kreeg het zuidelijke deel, Galicië. Dat gold als het meest arme, maar de Polen werden er in hun identiteit meer gerespecteerd dan in het Duitse en zeker het Russische deel. Ze werden er niet gehinderd in hun taal en hun katholiek geloof, ze hadden hun eigen instellingen en de Poolse adel had een zekere invloed in Wenen.

Opdeling van Galicië
Opdeling van Galicië
Galicië was echter niet etnisch homogeen. De Polen vormden verreweg de grootste bevolkingsgroep in de westelijke helft, met de oude Poolse hoofdstad Krakau. In de oostelijke helft bestond de meerderheid uit Roethenen of Oekraïners, meestal arme boeren die door Poolse grootgrondbezitters werden overheerst. De Polen, die in het oosten ongeveer een derde van de bevolking vormden, woonden vooral in de steden. Verder leefden er veel joden, die soms Pools, maar meestal Jiddisch spraken en daarom als Duitsers werden beschouwd. De grootste stad, het tegenwoordig Oekraiënse Lviv (Pools Lvov, toen gewoonlijk aangeduid met de Duitse naam Lemberg) was overwegend Pools, met een grote joodse minderheid.

In oktober 1918 werden er in Galicië zowel een Poolse als een Oekraïense Nationale Raad gevormd. Beide raden besloten tot de afscheiding van Oostenrijk, maar de eerste wilde aansluiting bij een herrezen Poolse staat, terwijl de tweede op 31 oktober een West-Galicische Volksrepubliek uitriep. Gewapende troepen uit het naburige (toen onafhankelijke) Oekraïne schoten te hulp en veroverden Lemberg, waar de plaatselijke Poolse bevolking gewapend weerstand bood.

Nadat op 11 november in Warschau opnieuw een verenigde Poolse staat was gevestigd, kwam het nieuwe Poolse leger de opstandelingen ter hulp. De zaak werd nog ingewikkelder toen de Russische bolsjewieken Oekraïne veroverden en zich ook met de strijd om Lemberg bemoeiden en sommige gebieden zich autonoom verklaarden.

De strijd woedde nog toen de Polen er bij de vredesconferentie op aandrongen om te erkennen dat heel Galicië tot Polen behoorde. De Grote Vier waren het daar niet zomaar mee eens. Ze erkenden het onafhankelijke Oekraïne niet, want ze gingen nog altijd uit van een onverdeeld Rusland. Er werden allerlei oplossingen besproken: het gebied zou misschien bij Rusland, mogelijk zelfs bij Tsjechoslowakije zou worden gevoegd, en Lemberg zou, verbonden via een corridor, bij Polen komen.

De strijd om Oost-Galicië ging uiteindelijk deel uitmaken van de Pools-Russische oorlog, die tot maart 1921 duurde. Toen erkende Moskou de Poolse soevereiniteit over heel Galicië. De Oekraïense bevolking betreurde dit, maar ontsnapte daardoor wel aan de verschrikkelijke hongersnood die Sovjet-Oekraïne een tiental jaar later zou kennen. In 1939 wist de Sovjet-Unie bij het begin van de Tweede Wereldoorlog delen van Polen te veroveren, waaronder Oost-Galicië. Het maakt vandaag deel uit van Oekraïne. West-Galicië, met Krakau, is Pools gebleven.

Oostenrijk

De Duitsers (Duitstalige Oostenrijkers dus) wilden niet achterblijven bij de andere nationaliteiten in de Dubbelmonarchie. Op 21 oktober 1928 vormden de afgevaardigden van de Duitse gebieden in het Oostenrijkse parlement (waaronder ook Duitsers uit de Tsjechische landen) in Wenen een Voorlopige Nationale Vergadering voor Duits-Oostenrijk. Die stelde op 30 oktober een eigen regering aan, geleid door de sociaaldemocraat Karl Renner. Deze drong aan op een troonsafstand van keizer Karel, wat deze weigerde. Maar op 11 november verklaarde de keizer dan toch dat hij zich “terugtrok uit alle regeringszaken”. De dag daarop besliste de Voorlopige Nationale Vergadering tot de oprichting van de “Republiek Duits-Oostenrijk”, omschreven als “een bestanddeel van de Duitse republiek”.

Postzegels van de Republiek Duits-Oostenrijk, 1920
Postzegels van de Republiek Duits-Oostenrijk, 1920
De bedoeling was inderdaad zich bij Duitsland aan te sluiten. Er bestond allang een grote Duitsnationale partij in Oostenrijk die dat nastreefde. De meeste andere Oostenrijkse politici meenden dat een Oostenrijkse rompstaat na het uiteenvallen van de Dubbelmonarchie niet leefbaar was, hoewel lang niet alle Oostenrijkers daarvoor waren: zowel om praktische (bijvoorbeeld economische) als sentimentele redenen bleven ze zich op Midden-Europa richten.

De Geallieerde leiders, en zeker de Franse premier Clemenceau, waren tegen een dergelijke Anschluss: het kon niet dat het verslagen Duitsland nog groter zou worden door er Oostenrijk bij te voegen. Het Verdrag van Versailles verbood elke vereniging of zelfs een economische unie tussen beide landen, tenzij de Volkenbond daar mee zou instemmen.

Intussen zorgden de grenzen van de nieuwe staat voor problemen. De Italianen hadden meteen Zuid-Tirol bezet en de overwegend Duitse delen in Tsjechoslowakije kregen niet het recht zich bij Oostenrijk aan te sluiten. Alleen in Karinthië boden de Oostenrijkers met succes weerstand. Ze vormden burgermilities die zich verzetten tegen het oprukkende Joegoslavische leger.

De houding van de Geallieerden tegen Oostenrijk was milder dan tegen Hongarije. Misschien omdat Clemenceau een Oostenrijkse schoonzuster had en er regelmatig was geweest. De Geallieerden moesten intussen de Oostenrijkse bevolking massaal helpen. Die leed honger, want door het uiteenvallen van het rijk was de voedselinvoer vrijwel stil komen liggen.

Het in september 1919 gesloten Verdrag van Saint-Germain-en-Laye leek in veel opzichten op dat van Versailles. Het Oostenrijkse leger werd beperkt tot 30.000 man. Opmerkelijk was dat het verdrag een verbod op het hebben van onderzeeërs bevatte, hoewel het land nergens meer aan zee grensde. Het kreeg herstelbetalingen opgelegd, maar omdat het vrijwel failliet was, kwam daar niets van terecht. En daarboven waren er de gebiedsafstanden aan Tsjechoslowakije, Italië en Joegoslavië.

volksstemming Karinthië
Propagandaposter uit 1920 voor de volksstemming in Karinthië, waarin inwoners werd opgeroepen niet voor aansluiting bij Joegoslavië te stemmen. Het referendum bepaalde de grens tussen Oostenrijk en Joegoslavië na het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije. Bijschrift: “Mama, stem niet voor Joegoslavië of ik moet mijn legerdienst doen onder koning Peter”.
Toch waren er een paar lichtpunten. De vredesconferentie had zeker niet alle, vaak extravagante eisen van de buurlanden ingewilligd. Zo had Tsjechoslowakije zelfs aanspraak gemaakt op de hoofdstad Wenen, waar veel Tsjechische immigranten woonden, om zo een verbinding met Joegoslavië te krijgen.

Ook de Joegoslavische eisen op delen van Karinthië werden niet zomaar ingewilligd. Het uiterste zuiden, met een duidelijk Sloveense bevolking, werd al door de Joegoslaven gecontroleerd, maar die eisten ook nog de streek rond de hoofdstad Klagenfurt op. Terwijl deze stad overwegend Duits was, woonden er op het platteland veel Slovenen. Tegen de zin van de Joegoslaven voorzag het Verdrag van Saint-Germain een volksstemming over de toekomst van het gebied. Die vond plaats op 10 oktober 1920 in een gebied ten zuiden van Klagenfurt. Een duidelijke meerderheid van 59% koos toen voor Oostenrijk, hoewel eerdere volkstellingen aangetoond hadden dat de streek overwegend Sloveens was. Blijkbaar kozen heel wat etnische Slovenen ervoor om Oostenrijkers te blijven. Een argument daarvoor – zeker zo vlak na de oorlog – was dat Oostenrijk de dienstplicht had moeten afschaffen… Meteen na het referendum viel het Joegoslavische leger het betwiste gebied binnen, maar trok zich onder druk van de grote mogendheden op 22 november terug.

Uiteindelijk kreeg Oostenrijk – als enige verslagen land – er grondgebied bij. Het ging om een strook van Hongarije langs de grens met Neder-Oostenrijk, dat de naam Burgenland zou krijgen. Er werd daar inderdaad overwegen Duits gesproken. Als bijkomende argumenten voerden de Oostenrijkers aan dat hun hoofdstad Wenen anders te dicht bij de Hongaarse grens zou liggen en dat de streek altijd Wenen van voedsel had voorzien.

Propagandatekst uit 1920 voor de volksstemming in Karinthië
Propagandatekst uit 1920 voor de volksstemming in Karinthië, met de slogan “De boer is een prins in Joegoslavië en in Duits-Oostenrijk zijn joden en baronnen het.” De sticker was bedoeld om steun te winnen voor aansluiting bij Joegoslavië tijdens het referendum dat de grens met Oostenrijk moest bepalen.

Het uiteenvallen van de Dubbelmonarchie had voor Oostenrijk zeer zware gevolgen. De honger bleef de bevolking van Wenen nog een tijd teisteren en het land kende een hyperinflatie.

Rechtse officieren van het voormalige Keizerlijke en Koninklijke Leger vormden paramilitaire groepen die bekend stonden als de Heimathwehren. Die werden ingezet in Stiermarken en Karinthië tegen de Joegoslaven in 1919. Ze leefden op een gespannen voet met de Volkswehr, een door de linkse regering opgezette militie van socialistische vrijwilligers die de orde wilde handhaven. Dit zou tot spanningen leiden.

De gevolgen

In een eerste fase, in de roes van de overwinning, werd het uiteenvallen van de Dubbelmonarchie langs Geallieerde kant vooral begroet als een bevrijding van de vele volkeren die eeuwen onder heerschappij hadden geleefd van de Habsburgers, een dynastie die een reactionair, klerikaal en autocratisch imago had.

De negatieve gevolgen waren vooral op economisch vlak voelbaar. Oostenrijk-Hongarije was in de laatste decennia van zijn bestaan economisch erg succesvol geweest. Door de vele nieuwe grenzen verdween een gemeenschappelijke markt van vijftig miljoen mensen. De vredesconferentie deed vrijwel niets om de kwalijke gevolgen daarvan te verhinderen.

Het uiteenvallen zorgde ook voor een geopolitieke aardverschuiving. Eeuwenlang was het Habsburgse Rijk een van de machtigste mogendheden in Europa geweest. In plaats daarvan kwamen er een aantal relatief kleine staten die vaak vijandig tegenover elkaar stonden. Die verdeeldheid – de “balkanisering van Midden-Europa” – zette de deur open voor invloed van andere grote mogendheden. Met de steun van Frankrijk vormden de drie overwinnende staten Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië een bondgenootschap bekend als de “Kleine Entente”. Dat was vooral gericht tegen Hongarije, waar de Habsburgse ex-koning in 1921 tot twee keer toe probeerde zijn troon te herwinnen. Maar de Kleine Entente was meer op haar hoede voor een restauratie van de Habsburgers dan voor de opkomst van nazi-Duitsland.

Toen Hitler in 1938 agressief werd tegenover eerst Oostenrijk en vervolgens Tsjechoslowakije, deed ze niets. Zo werd Duitsland tijdens Tweede Wereldoorlog de baas over vrijwel het hele territorium van de vroegere Dubbelmonarchie. Na die oorlog kwam het grootste deel in de macht van de Sovjet-Unie.

Noten

1 – Namelijk het volledige grondgebied van Bosnië-Herzegovina, Hongarije, Kroatië, Oostenrijk, Slovenië en Slowakije, bijna heel Tsjechië, grote delen van Polen, Roemenië, Oekraïne en Servië en iets kleinere delen van Italië en Montenegro. Hierbij moet aan worden herinnerd dat Italië in de 19de al eeuw grote stukken van het Habsburgse rijk had geannexeerd, met onder meer Milaan en Venetië.

Tim Trachet was journalist bij de VRT. Hij maakte verscheidene historische documentaires en een kroniek van de Eerste (en deels ook de Tweede) Wereldoorlog op de website VRTNWS. Erevoorzitter van Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale. (SKEPP). Auteur van Astrologie: zin of onzin? (1995), Het drama van Abbeville (2010), Alles over de monarchie (2011), De Ster van Bethlehem (2016) en Waar is Hitler? (2020).

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
1 Reactie
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
1
0
Reageren?x
×