De Engelse term Red Scare (‘Rode Angst’, ‘Rode Schrik’), ook wel eens Red Menace (Rode Dreiging) genoemd, is een historisch begrip dat slaat op de panische angst voor het communisme in de Verenigde Staten in de twintigste eeuw. Er waren twee grote golven van Russenangst in Amerika.
De eerste golf van Russenangst, de First Red Scare, vond plaats in de jaren 1917-1920, kort na de Russische Revolutie en de Eerste Wereldoorlog. Een tweede golf, de Second Red Scare, volgde na de Tweede Wereldoorlog, ongeveer tussen 1948 en 1954. De bekendste verschijningsvorm van angst voor het Rode Gevaar in de laatste periode was het McCartyisme (1954), vernoemd naar de bekende ‘communistenjager’ senator Joseph McCarthy (1908-1957).
First Red Scare (1919-1920)
“…a nationwide anti-radical hysteria provoked by a mounting fear and anxiety that a Bolshevik revolution in America was imminent—a revolution that would change Church, home, marriage, civility, and the American way of Life.”
De Red Scare werd gevoed door gebeurtenissen in Europa en de Verenigde Staten zelf. De Russische Revolutie en de communistische onrust in Duitsland speelden een belangrijke rol. Om deze reden liet president Woodrow Wilson (1856-1924) in mei 1918 een anti-anarchistische wet, de Sedition Act (de ‘Opruiingswet’) aannemen. Deze wet maakte het mogelijk om Amerikanen met politiek afwijkende of gevaarlijke opvattingen 5 tot 20 jaar of zelfs levenslang op te sluiten.
Zeer alarmerend was een serie bomaanslagen op 2 juni 1919. Op die dag gingen in acht Amerikaanse steden tegelijk bommen af, ontstoken door anarchisten. Bij de bomaanslagen vielen enkele dodelijke slachtoffers en gewonden (Franklin Delano Roosevelt, de latere president, en zijn vrouw Eleanor liepen in de buurt van een van de plekken waar een bom afging en ontsnapten nipt aan de dood).
Het geweld op 2 juni 1919 vormde de trigger voor de eerste Red Scare-golf in de jaren 1919-1920. Door het oplevende Amerikaanse nationalisme ten gevolge van de oorlog en de anticommunistische overheidspropaganda, ontstond er onder de Amerikaanse bevolking een gevoel dat Red Scare kwam te heten: de angst voor een communistische machtsovername. Toen een revolutie uitbleef, ebde de angst onder de bevolking rond 1920 weer weg.
Second Red Scare: het McCarthyisme (1947-1954)
De angst begon in 1947 met verhoren van allerlei mensen uit de film- en entertainmentwereld. Er waren verdenkingen dat Hollywood geïnfecteerd was door het communisme. Nagenoeg iedereen die in Hollywood werkte, werd ondervraagd door de HUAC (House Committee on Un-American Activities). Deze instantie was in de jaren 1930 opgericht in Republikeinse kringen om het fascisme in de Verenigde Straten te bestrijden en werd na de Tweede Wereldoorlog benut om het communisme in de gaten te houden. Verder creëerde president Harry S. Truman (1884-1972) in 1947 het Federale Personeelsloyaliteitsprogramma. Hierbij hielden toezichtsraden de handel en wandel van werknemers bij de overheid in de gaten en ging men over tot ontslag als er vermoedens van communistische sympathieën waren.
Vanaf februari 1950 ontstond er, onder senator Joseph McCarthy, pas echt een heksenjacht op potentiële communisten. Met name binnen de overheid, het onderwijs en de filmwereld werden prominente figuren onder het vergrootglas gelegd en in de gaten gehouden. Het meest bekend werd de zaak-Rosenberg. In 1953 werd het echtpaar Julius en Ethel Rosenberg terechtgesteld op de elektrische stoel vanwege vermeende spionage voor de Sovjet-Unie.
De zaak-Ethel Rosenberg
Boek: Fout in de Koude Oorlog
Bronnen â–¼
Boeken
-H. van der Meiden e.a. (red.), Examenbundel geschiedenis 2013-2014 (Groningen: ThiemeMeulenhoff, 2013) p.184.
Internet
-https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6730/communistenvrees-in-de-verenigde-staten.html
-https://www.history.com/topics/cold-war/red-scare
-http://www.geschiedenisbeleven.nl/de-jacht-op-het-communistische-spook/