Vijf maanden na de oorspronkelijke openingsdatum is de Slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum op 18 mei geopend. Althans: online, want de deuren blijven nog even gesloten, maar scholieren zijn vanaf 19 mei wel welkom. Voor hen is een speciaal magazine ontwikkeld: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Het veelkleurige team van conservatoren benadrukt het grote maatschappelijke belang van deze door de koning geopende expositie. Senior conservator Eveline Sint Nicolaas licht toe dat het verhaal van de expositie zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de slaafgemaakten verteld wordt.
Bij gebrek aan tastbare objecten – zij hadden geen bezittingen en konden veelal niet schrijven – is vooral uitgegaan van mondelinge bronnen en archiefstukken.
De succesverhalen over wereldwijde expansie en economisch gewin hebben plaats gemaakt voor de keerzijde. Voor het eerst krijgen slaafgemaakte mensen een gezicht en letterlijk een stem. Aan het begin van de expositie weerklinken drie liederen die op plantages in Suriname, Zuid-Afrika en Curacao werden gezongen. Liederen waarin de zangers hun kinderen willen beschermen en de wens uiten om als mens en niet als een werktuig gezien te worden
Wanneer je vier of vijf generaties teruggaat kom je in veel Nederlandse stambomen slaafgemaakten en slavenhouders tegen. Soms zelfs beide, zoals cabaretier Jörgen Raymann en Valika Smeulders, hoofd geschiedenis van het Rijksmuseum, tot hun onaangename verrassing ontdekten. Schuld is volgens Smeulders niet nodig, maar kennisneming van die geschiedenis wel. Daartoe nodigt de tentoonstelling met de levensverhalen van tien historische personen uit. Middels vijf daarvan wordt een inkijkje gegeven in het leven van slaafgemaakte mensen. Met de levens van vijf anderen wordt de strijd naar vrijheid geïllustreerd. In de audiotour reflecteren eigentijdse sprekers op hun lotgevallen. Zij voelen zich door hun afkomst van slaafgemaakten en slavenhouders verbonden met dit verleden.
Sprekend over ‘de’ slavernij wordt meestal gedacht aan de transatlantische slavenhandel van de WIC, maar ook de VOC speelde daarin een grote rol. Recente studies tonen bovendien aan dat vrijwel iedere beroepsgroep in het vaderland als leverancier of afnemer direct of indirect economisch verbonden was met slavernij.
Het slavernijverleden is geen voltooid verleden tijd.
Jargon
Uit respect voor de miljoenen tot slavernij gedwongen mensen spreken we tegenwoordig over slaafgemaakten in plaats van slaven. Het als denigrerend ervaren n-woord is vervangen door zwarte. Terwijl de blanke, wat associaties zou kunnen oproepen met zuiverheid, beter als witte wordt aangeduid. Een tot slaafgemaakt mens werd door zijn of haar eigenaar als een werktuig beschouwd. Aan dit lot was te ontkomen door manumissie. Een aan het Romeinse recht ontleende term voor geschonken of betaalde invrijheidstelling. Vluchten was de enige andere optie, maar dat was riskant. Wanneer de poging mislukte wachtte de tronco, een voetblok waar de weglopers aan werden vastgeklonken.
Hoe zag je het verschil tussen vrije en onvrije mensen van kleur? In Suriname volstond een blik op de voeten; slaafgemaakten mochten geen schoenen dragen. Een vrij man in Batavia, een zogenoemde Mardijker (van het Portugese Mardica’s) was herkenbaar aan een gestreept pak en een hoed zoals te zien in Andries Beeckmans Gezicht op de markt van Batavia.
Anders dan vaak gedacht is slavernij geen Europese uitvinding. In Afrika en Azië kent het knechten van medemensen een lange traditie. Europeanen droegen wel bij aan de schaalvergroting. Van de in totaal ca. 12,5 miljoen slaafgemaakten vervoerden Nederlanders naar schatting 600.000 zielen naar de West. Voor Azië is hun aandeel met 660.000 tot 1.000.000 zelfs nog hoger. Slaafgemaakten werden in alle segmenten van de koloniale samenleving te werk gesteld. Van de nootmuskaat-plantages op Banda, de suikerplantages rond Batavia, Brazilië en Suriname tot zilvermijnen op Sumatra, handelsposten in Japan, Zuid-India, Sri Lanka en (wijn)boerderijen in Zuid-Afrika.
In gedrukte vorm blijven deze huiveringwekkende cijfers nog abstract, maar vertaald naar het lot van de personen beschreven in het scheepsjournaal van het slavenschip d’Coninck Salomon worden ze concreet. Tot het scheepsruim vol was koerste het schip twee maanden voor de ‘Slavenkust’ (het huidige) Ghana. Voor vertrek naar Paramaribo zaten de eerste gevangenen al die tijd al geketend aan boord. Enkele mannen die voor wat lichaamsbeweging even…’uit de boeien werden geslagen’… kwamen in opstand. Tevergeefs. De aanstichter werd als afschrikwekkend voorbeeld aan de mast opgehangen. Om de marktprijzen niet te drukken, werd aan het incident geen ruchtbaarheid gegeven.
Ook elders trachtten slaafgemaakten zich te bevrijden, maar zelden met succes. Daarvan getuigen de verhalen van twee andere historische personen, Wally en Tula, die respectievelijk in Suriname en op Curaçao in opstand kwamen.
What’s in a Name?
Aan de hand van hun achternamen wordt het verleden van diverse slaafgemaakten ontsloten. De hedendaagse actrice Joy Delima wordt via dezelfde achternaam aan die van de historische figuur Joao Mina gekoppeld. Hun beider voorouders werden vanuit het slavenfort Elmina, dat in 1637 door graaf Johan Maurits op de Portugezen was veroverd, op transport gesteld. Tussen 1637-1650 vertrokken naar schatting 25.000 personen naar de Nieuwe Wereld. In de audiotour bezorgt de stem van Joy Delima een indringend luistermoment. Van Zacharias Wagner’s impressie van de slavenmarkt, waar haar voorouders en die van Joao als vee verhandeld werden, krijg je kippenvel.
Architect Afaina de Jong tekende voor de inrichting van de tentoonstelling. In reactie op de grandeur van het Rijksmuseum, in haar ogen hèt symbool van koloniale trots, creëerde zij ruimtes…
‘…die geïnspireerd zijn op de schaal van […..] de huisjes van tot slaaf gemaakten.’
Zij houdt bezoekers letterlijk en figuurlijk spiegels voor, waarin zij beurtelings zichzelf en de verhalen van slaafgemaakten zien. Met zorg gekozen wandkleuren versterken de impact van de de verhalen achter de getoonde objecten. Of maken contrasten zichtbaar. In de aan opstandeling Wally en plantagehouder Jonas Witsen gewijde zaal zijn de wanden respectievelijk turquoise en toepasselijk (…), wit.
Alvorens de tentoonstelling te betreden ziet de bezoeker in het atrium een vijftal plantageklokken. Ze kondigden het begin en het einde van de werkdag aan en klonken de slaafgemaakten vast niet als muziek in de oren! ‘s Morgens vroeg niet en s’avonds evenmin, want dan dreigde straf als het werk niet naar behoren was gedaan. Zo’n klok is een goed voorbeeld om de verschillen in perceptie te illustreren. Voor Hollandse burgers betekende het klokgelui op zondagmorgen een roep om ter kerke te gaan.
De expositie begint in een donkere ruimte, waar de bezoeker de beklemming van een scheepsruim ervaart. Met zijn installatie La Bouche du roi geeft Romuald Hazoumè hier een impressie van de helse odyssee van de slaafgemaakten. Voor het ontwerp stond het in 1789 door de Britse Abolition Party gepubliceerde beladingsschema van het slavenschip Brookes model. Bedoeld als postuum eerbetoon aan de talloze slaafgemaakten, die verdwenen zijn in het zwarte gat van de geschiedenis.
De titel van het uit vele betekenislagen opgebouwde werk verwijst naar een slavenmarkt in Benin. De maskerachtige jerrycans staan voor de slaafgemaakten. Het grote zwarte masker rechtsachter staat voor de (hedendaagse) koning van Benin; het gele voor de Europese tussenpersoon. Een weegschaal symboliseert de vraag welke partij meer schuld heeft. Een opmerkelijk detail, want bij deze vraag wijst de beschuldigende vinger vaak maar één kant op…
Hazoumè verwerkte ook de handelswaar die via de zogenoemde driehoekshandel van de WIC vervoerd werd: jenever, kralen en kaurischelpen; de ‘valuta’ waarmee slaafgemaakten werden gekocht. Daarnaast brachten Hollandse schepen wapens naar West-Afrika. Met zwarte arbeidskrachten voeren ze door naar Zuid-Amerika. Met suiker, brazielhout, cochenille, cacao, koffiebonen en tabak zeilden ze terug naar het vaderland.
Andere zintuiglijke waarnemingen maken Hazoumè’s visuele impressie compleet. Je ruikt tabak en specerijen, vermengd met de geur van urine en zweet en je hoort de klaagzang van de slaafgemaakten. Aldus geeft de installatie een samenvatting van alle aspecten van de slavernij, waar de Nederlanders in de vroege zeventiende eeuw in verzeild raakten. Tijdens de Tachtigjarige oorlog waren kleine compagnieën wegens de gestagneerde aanvoer van zout en suiker door de Portugezen, noodgedwongen aan de overzeese handel begonnen. Vanaf 1602 werd deze groots aangepakt met de oprichting van de Oost- en in 1621 de West-Indische Compagnie. Aandelen werden niet alleen door de elite, maar ook door boeren, burgers, buitenlui en zelfs dienstbodes gekocht.
Vanuit de duistere eerste zaal wandelt de bezoeker door het verleden van Joao Mina, Wally, Oopjen, Paulus, de Van Bengalens, Surapati, Sapali, Tula en Dirk. De tijdreis wordt geïllustreerd met historische objecten, documenten, prenten, schilderijen, muziek en eigentijdse kunstwerken. Aan het eind van de expositie worden de bezoekers uitgenodigd om met David Bade en Tirzo Martha van het Curaçaose kunstenaarscollectief Buena Bista mee te werken aan tien op de historische personages geïnspireerde, kunstwerken.
Het woord slavernij roept wellicht filmische beelden op van ploeterende veldwerkers en zwarte mannen die de suikermolens bedienen. Maar slaafgemaakten waren ook werkzaam als geschoolde ambachtsman. Een fraai bewerkt sirihkistje uit het atelier van zilversmid Hendrik Rennebaum in Batavia is vermoedelijk gemaakt door Januarij van Bengalen.
Over zijn achternaam en lotgenoten met hetzelfde (door de VOC geschonken) toponiem, wordt in de expositie een interessant boekje opengedaan. Vanuit de handelspost Hougly begon de diaspora van deze op de oevers van de Ganges en de Golf van Bengalen van hun vrijheid beroofde mensen. Het levensverhaal van Rosette, Baron en hun tweejarige zoontje Filander van Bengalen is een film waardig. Door een bizarre speling van het lot kwamen zij in 1689 vanuit Bengalen in Alkmaar en uiteindelijk in Dokkum terecht. In 1697 werkt Filander bij Sara van den Broecke nog in de bediening. Als dienaar van de Hermandad schopt hij het in zijn volwassen leven zelfs tot hoofd van politie. Een huwelijk met een Friezin die hem vijf kinderen schonk maakt dit sprookje compleet.
Een andere telg uit het ‘geslacht’ Van Bengalen, Augustus, belandde op het nog altijd bestaande Zuid-Afrikaanse landgoed Groot Constantia van wijnboer Hendrik Cloete. Na gedane arbeid was zijn werkgever kennelijk te moe om nog een pijp te roken!
Tussen 1624-1665 werden naar schatting 26.885 Bengaalse slaven naar Batavia gebracht. Een aantal van hen werd – vergelijkbaar met het de huidige praktijken in Quatar – ingezet voor de bouw van het hoofdkwartier van de VOC in Batavia. Gebouwd op de puinhopen van het door J.P. Coen verwoeste Jakatra.
Kolonialen gingen in de tropen de deur niet uit zonder een parasol. In het familieportret van de opperkoopman van Batavia Pieter Cnoll wordt deze pajong gedragen door Surapati (1660-1706). Deze jongeman is op tweeërlei wijze uit de coulissen van het slavernijverleden getreden. Als romanfiguur in een affaire met de dochter des huizes. Maar interessanter nog, in de gedaante van zijn alter ego, Untung Surpati. Als opstandeling ontwikkelde hij zich van bediende, minnaar en VOC soldaat tot vorst van een eigen koninkrijk. In de strijd tegen de VOC sneuvelde hij, maar als de eerste nationalistische verzetsheld van Indonesië is Surapati onsterfelijk geworden.
Paradoxaal genoeg fungeerden slaafgemaakten, die hiërarchisch de laagste sport van de maatschappelijke ladder innamen, niet zelden als statussymbool in de huishoudens van de Hollandse elite. In die hoedanigheid zijn zij meestal anoniem als bijwerk toegevoegd aan portretten, zoals dat van Maurits graaf van Nassau le Lecqu. Als zwarte man was je in de Republiek heel wat beter af dan op een overzeese plantage. De zwarte bediende van mevrouw Le Lecqu promoveerde tot tamboer in het leger van de prins. Getuige een notitie in een huwelijksregister trad ‘Paulus Maurits, paukenist’ op 11 juni 1694 zelfs in het huwelijk.
Het verhaal van Paulus Maurus wordt aan de hand van een wel heel bizar voorwerp verteld. Een tot voor kort als hondenhalsband geïnventariseerd object met de wapens van de familie Le Lecq werd – naar oud-Romeins en eigentijds Engels gebruik – mogelijk door Paulus de Moor gedragen.
Is de levensloop van deze trommelaar al bijzonder; ronduit verbijsterend is het verhaal van de zwarte jongen die in 1728 in Nederland belandde. Gepromoveerd op de stelling dat Slavernij niet strijdig is met het christelijk geloof werd Jacobus Elisa Johannes Capitein de eerste zwarte gereformeerde predikant. Beroepen op het slavenfort Elmina viel hij, gewantrouwd door zowel de witten als de zwarten, echter tussen wal en schip.
In de loop van de zeventiende eeuw voerden Nederlandse predikanten de zogenoemde vloek van Noach aan ter legitimering van slavernij. Wegens diens commentaar op zijn vaders dronkenschap, vervloekte Noach zijn zoon Cham:
“…gaat heen, voortaan zullen jij en je nakomelingen een knecht der knechten zijn.” (Gen. 9: 20-27)
Zo werd het zwarte schaap van de familie de oervader van de slaafgemaakten.
Een van de eerste critici van de slavernij is John Gabriel Stedman (1744-1797). In zijn Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam beschrijft hij zijn ervaringen als ‘slavenjager’ in dienst van de WIC. Ingegeven door zijn liefde voor ‘het slavenmeisje’ Joanna propageerde Stedman een mildere behandeling van de slaafgemaakten, maar een voorstander van afschaffing was hij niet.
Ook al betekende het leven van Stedmans ‘revolted negroes’ een ware survivaltocht, toch verkozen in 1762 zo’n 7.000 weglopers (10% van de totale bevolking) dit lot boven een leven in slavernij. Voor gereedschap, gebruiksvoorwerpen en – zoals eertijds bij de Sabijnse maagdenroof – vrouwen pleegden weglopers overvallen op hun oude plantages.
De lotgevallen van deze zogenoemde marrons (verbastering van het Portugese cimarron= weggelopen vee) worden geïllustreerd met het verhaal van de opstandeling Wally. Het afschaffen van de vrije zaterdag vormde voor de slaafgemaakten op plantage Palmeneribo de druppel die de emmer deed overlopen. Voor het aanstichten tot verzet werden hij en zijn medestanders veroordeeld tot de ‘dood door langzame, levende verbranding’.
De dansfeesten in de schilderijen van Dirk Valkenburg (1676-1715) geven een impressie van de vrijetijdsbesteding op de plantage. De schilder, die de plantages van Jonas Witsen moest vastleggen, trad op Palmeneribo tevens op als zaakwaarnemer. Zijn schilderijen getuigen van een scherp waarnemingsvermogen. Toen de conflicten escaleerden en er met stenen werd gegooid stopte Dirk met (toe)kijken; hij kwam in actie en gaf Wally ‘een clap voor sijn beck’, omdat hij … ’soo lang het verderf geweest [was] van soo braave negers’, die nu moeten boeten voor het gedrag van de slechten. Kijkend naar het schilderij vraag ik mij af wie van de feestgangers luistert naar de naam Wally…
Ook Gerrit Schouten geeft een impressie van zo’n dansfeest. In zijn Diorama met Du is de tijd als een still uit een hedendaagse film even stil blijven staan. We zien een traditionele Winti-dans ter ere van goden en voorouders. Een vertelster levert en passant kritiek op het koloniale gezag, dat gepersonifieerd wordt door het rode figuurtje. Uiteindelijk vallen de in trance geraakte dansers uitgeput neer. Vindt de Surinaamse uitnodiging om te dansen tot Bam hier zijn oorsprong?
Gerelateerd aan de figuur van Wally vertelt kickbokser Remy Bonjasky over het bezoek dat hij voor het tv-programma de Plantage van mijn voorouders bracht aan het marrondorp van zijn moeder, waar de weglopers van Palmeneribo destijds een veilig heenkomen hadden gevonden. Wanneer hij van het vonnis hoort dat op 11 augustus 1707 over Wally werd geveld: langzame verbranding tot de dood erop volgt, welt woede in hem op. Woede die hem de kracht gaf om driemaal wereldkampioen kickboksen te worden!
Susi en Simba Mosis wier roots eveneens bij de gevluchte marrons liggen, vertellen in de audiotour over hun oermoeder Ma Sapali. Tijdens de overtocht naar Zuid-Amerika smokkelde zij rijstkorrels in haar kapsel mee, zodat er aan de overkant te eten zou zijn. Het Surinaamse rijstmerk Sapali brengt haar daadkracht nog dagelijks in herinnering.
Voor en na Stedman spraken verschillende eigentijdse auteurs zich uit over de legitimiteit van slavernij. In zijn De Iure bellis ac Pacis (1625) stelt Hugo de Groot dat krijgsgevangenen slaaf gemaakt mogen worden. Van etniciteit is geen sprake. Dat is anders bij Olfert Dapper. In zijn Naukeurige Beschrijvingen der Afrikaensche Gewesten wordt slavernij in 1668 gerechtvaardigd met de bewering dat de betreffende bevolking een ‘natuurlijk geneigdheid’ tot dienstbaarheid heeft… Het liberale kamerlid de predikant Wolter Robert baron van Hoëvell (1812-1879) neemt met zijn Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet in 1853 heel duidelijk stelling tegen de slavernij.
De publieke opinie over slavernij in de voorgaande eeuwen is moeilijk te achterhalen, maar de verontschuldiging ‘Wir haben es nicht gewusst’ lijkt niet vol te houden. Door nieuwsbrieven werden de thuisblijvers van de ‘successen’ inzake de overzeese expansie geïnformeerd. De kopers van aandelen konden ook weten waar ze hun geld in belegden. Aan de prenten met Braziliaanse suikermolens naar Frans Post zag je de hardships op de plantages niet direct af, maar dat het werk door geïmporteerde zwarte arbeiders werd gedaan, omdat anderen er niet tegen bestand waren, moet bekend zijn geweest.
Door Harriet Beecher Stowe’s veelgelezen Uncle Tom’s Cabin (1853) nam in de tweede helft van de negentiende eeuw de kritiek op de slavernij toe. Vanaf 1842 zette de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij (NMBAS) zich metterdaad in voor dit doel. Ook werden damescomité’s opgericht om te protesteren. Met de verkoop van handwerkproducten bekostigden zij leningen voor manumissie. Met hetzelfde doel bracht Josiah Wedgwood sinds 1787 aardewerk op de markt voorzien van het embleem van de Abolition Party: een geketende smekeling met opschrift ‘Am I not a Man and a Brother’.
Georganiseerd verzet
Gesterkt door uit Europa overgewaaide idealen van gelijkheid en broederschap èn de succesvolle vrijheidsstrijd van slaafgemaakten op Martinique durfde Tula in 1795 op Curaçao om zijn vrijheid te vragen. De eigenaar van Plantage Knip, Caspar Lodewijk van Uytrecht had daar geen oren naar. Daarop trok Tula letterlijk en figuurlijk als een nieuwe Spartacus met 2000 man naar de gouverneur in Willemstad. Maar ook dit verhaal liep slecht af.
Ter herinnering werd in 2010 in Landhuis Knip een museum gesticht. In de herziene Canon van Nederland heeft Tula naast de twintigste eeuwse Surinaamse auteur Anton de Kom vorig jaar ook een plek gekregen. Een opstand in Suriname onder leiding van Adyako Benti Basiton, alias Boston Band, had meer succes. Zijn bemiddeling met het koloniale bewind resulteerde op 10 oktober 1760 in een verdrag met ‘de bevreedigde boschneegers achter Auka’.
In de collectie van het Rijksmuseum zijn weinig objecten te vinden die direct aan de slavernijgeschiedenis herinneren. Maar met wat vindingrijkheid werden wel objecten gevonden die daar indirect mee kunnen worden verbonden. Zo keert Rembrandts huwelijksportret van Oopjen Copit uit 1934 in een verrassende hoofdrol terug. Als huwelijksgeschenk ontving zij met haar echtgenoot Marten Soolmans een bedrag van 47.000 gulden. Zelfs niet omgerekend naar huidige maatstaven ook nog een vorstelijk bedrag. Waar kwam al dat het geld vandaan?
Martens welstand was te danken aan zijn vaders handel in Braziliaanse suiker, die in de suikerbakkerij ’t Vagevuur in Amsterdam werd geraffineerd. Een toepasselijke bedrijfsnaam, want het gebruiksklaar maken van ruwe suiker ging gepaard met veel hitte en stonk ‘als de hel’. Een concurrent prees zìjn suiker aan met:
“Hier is de Hel. Daar is het wel. Al is het wat duur. Nog is het beter hier als in ’t Vagevuur.”
Op veel schilderijen en prenten van Frans Post is de oogst en verwerking van suikerriet afgebeeld. In de expositie zijn ook de enorme kapmessen, waarmee het riet werd gesneden, te zien. In de suikermolens werden de stengels gekneusd; een gevaarlijk werkje, dat de oververmoeide slaafgemaakte nog wel eens een hand kostte. Daarna werd het opgevangen sap gekookt en gezuiverd in het kookhuis. In de tentoonstelling kunt u zo’n zogenoemde kappa zien. Bedenk daarbij dat de plantagehouder bij de productie van suiker geheel afhankelijk was van de kennis van de zwarte arbeiders. In de vorm van kegels werd de ruwe suiker voor verdere behandeling naar Nederland vervoerd.
En hoe zat het met Oopjen? Naast de opgeplakte tache de beauté werd op Oopjen’s blazoen ook een smet gevonden. Haar tweede echtgenoot Maerten Dey had tijdens zijn verblijf in Nederlands-Brazilië slaven gehouden en dat niet alleen. Getuige de notulen van de kerkenraad (…) van Paraïba werd hij in 1635 – overigens ongestraft – aangeklaagd voor mishandeling en verkrachting van de tot slaaf gemaakte Francesca. Met wie hij ook een kind had. Wanneer zij tijdens de rondleiding van de koning stilstaat bij Oopjens portret vraagt Evelien Sint Nicolaas zich hardop af of Oopjen dat zou hebben geweten…
Na bezoek aan de suikerplantage van zijn voorouders spreekt kunsthistoricus Gijs Stork met plaatsvervangende schaamte over zijn (koloniale) familiegeschiedenis. De tijden dat je trots was op een dergelijke pedigree zijn verleden. Een ooit letterlijk als ballast naar Suriname vervoerde baksteen nam hij als tastbaar herinnering aan de schuldige grond mee terug naar huis.
In de audiotour geeft Stork zijn stem aan regentenzoon Dirk van Hogendorp (1761-1822). Deze windvaan wisselde niet alleen verschillende malen van politieke kleur, maar hij ontwikkelde zich opmerkelijk genoeg van abolitionist tot slavenhouder. Na de val van Napoleon begon hij in 1817 op de uitlopers van de Corcovado bij Rio de Janeiro een plantage. In zijn jonge jaren had Van Hogendorp in zijn toneelstuk Kraspoekol nog stelling genomen tegen slavernij, maar op zijn plantage werkten naast vrije- ook slaafgemaakte mensen.
Tot slot keren we nog even terug naar de West. Waar, in weerwil van haar naam, de vlucht van de slaafgemaakte Luckey dramatisch eindigde. Wanneer boven de bergen van Sint Maarten een wolkje hangt horen kinderen tweehonderd jaar na dato het grimmige sprookje over One-Tete, een gevluchte slaafgemaakte vrouw, die daar een potje zit te koken!
Misschien meer nog dan elders verlangden slaafgemaakten op Sint Maarten naar vrijheid, die op het Franse deel van het eiland tantaliserend dichtbij was. Luckey vluchtte de bergen in, maar ze werd gevangen. Haar naam, in de loop der tijd verbasterd tot One-Tete Lohkay, verwijst naar de prijs die ze voor haar vlucht moest betalen. Voor straf werd een van haar borsten geamputeerd. In een document dat in 2005 boven water kwam, waaruit blijkt dat zij echt heeft bestaan, wordt nòg een prijs genoemd. Voor 240 gulden wisselde zij van eigenaar.
In 1848 vluchtten slaafgemaakten op Sint Maarten naar de Franse kant van het eiland waar de slavernij was afgeschaft. Meer om praktische dan menslievende overwegingen vroegen de Nederlandse planters bij het gouvernement tevergeefs om afschaffing van de slavernij. Toen strenge straffen op het traineren van werkzaamheden en weglopen niets uithaalden bleef hen geen andere keus dan de slaafgemaakten hun vrijheid te schenken. Lang voor de afschaffing van de slavernij door Nederland.
Engeland, Zweden, Frankrijk en Denemarken waren daartoe al in respectievelijk 1834, 1847 en 1848 overgegaan. In dit rijtje neemt Nederland in 1863 een beschamende laatste plaats in. Nog beschamender zijn de woorden van het danklied dat de gezagsgetrouwe vrijgelatenen in Suriname ten gehore moesten brengen na het aanhoren van de proclamatie. De gouverneur sprak daarbij de hoop uit dat zij zich deze weldaad waardig zullen betonen.
Des konings naam zij hooggeacht
Den koning dank gebracht…..
(…)
Hij maakte ons, arme Negers vrij
van schande en slavernij
God zegen Koning Willem Drie
Voor zoveel gunstbewijs..
Maar na deze officiële invrijheidsstelling waren de betrokkenen allerminst vrij. Zij waren verplicht nog tien jaar op de plantages te blijven werken. Ook daarna was het nog niet gedaan met de structurele ongelijkheid die tot de dag van vandaag voortduurt. De samenstellers van de tentoonstelling hopen dat deze zal bijdragen aan een vollediger beeld van de geschiedenis en beter onderling begrip. Met dat doel worden tal van activiteiten georganiseerd, zoals een wekelijkse Talskshow onder leiding van Jörgen Raymann, rondleidingen met gebarentaal en zelfs een zogenoemde prikkelarme avondopenstelling.
Meer artikelen over het slavernijverleden
Boek bij de tentoonstelling: Slavernij
Bronnen â–¼
-E. Sint Nicolaas e.a., Slavernij, Rijksmuseum, Amsterdam, 2020
-R, van Gelder, Dichter in de Jungle, biografie over John Gabriel Stedman, Amsterdam, 2020
Links:
–Bezoek het Rijksmuseum
Aan slavernij gerelateerde artikelen van Marina:
–Schipperen tussen zwart en wit, 2001. Reformatorisch Dagblad.
–HIER. Zwart in Rembrandts tijd
–Johan Maurits; bewogen beeld
–Tentoonstelling Slavernij, eerder artikel over dit onderwerp op deze site