Dark
Light

De verwaarloosde geschiedenis van de Nederlandse aanwezigheid in Ghana

Dof Goud – Nederland en Ghana, 1593-1872
5 minuten leestijd
Aanzicht van de voor de WIC gemaakte doos
Aanzicht van de voor de WIC gemaakte doos

Een doos met een verhaal

Met een paar dunne gouden staafjes is de kust van westelijk Afrika zorgvuldig in zwart schildpad ingelegd, vanaf grofweg het huidige Senegal tot aan Angola. Precies in het midden loopt, als een lange gouden lijn, de evenaar, die aan de bovenzijde met een aantal puntjes nog een extra accent kreeg. Vanuit de windroos linksonder lopen twee andere lijnen naar de kust toe. Ze lijken aan te geven: hier gaat het om, dit ís Afrika.

Deze bijzondere kaart vormt de onderzijde van een prachtige, niet al te grote schildpadden doos die vrijwel helemaal met goud bekleed is. Het effect is overdonderend, vooral op het uitbundige deksel. In het midden is een klompje oorspronkelijk gouderts bevestigd, waarin nog allerlei witte steentjes zitten, precies zoals goud kan worden gevonden. Hieromheen is in reliëf een voorstelling gedreven die door drie figuren wordt gedomineerd. Links van het goudklompje knielt een Afrikaanse man, met slechts een lendendoek als kleding, die op zijn linkerschouder een enorme olifantstand draagt, zo zwaar, dat hij die met zijn rechterhand moet ondersteunen. De Afrikaanse vrouw aan de andere kant van het klompje is even schaars gekleed, al heeft zij nog een ketting om van, zo lijkt het, grote kralen. Met achter zich een grote pot, leunt zij nonchalant op het goudklompje, terwijl zij ondertussen in haar linkerhand nauwelijks zichtbaar een schaaltje onder stromend water houdt.

Kaart van westelijk Afrika op de onderkant van een in opdracht van  de WIC in 1749 gemaakte doos
Kaart van westelijk Afrika op de onderkant van een in opdracht van de WIC in 1749 gemaakte doos

Iets hoger, alsof hij op een rots zit, is nog een man afgebeeld en ook hij draagt alleen een lendendoek. Uit zijn hoed en de staf in zijn linkerhand blijkt dat het Mercurius is, de Romeinse god van de handel. Vandaar ook dat hij wit is. Op het grote schild dat hij vasthoudt, is een logo te zien met de letters GWC – het embleem van de Nederlandse Geoctrooieerde West-Indische Compagnie. De drie figuren bevinden zich in een landschap dat links in zee uitloopt en rechts in een enigszins bergachtig gebied. Op de kust staat een in een uniform gestoken Europeaan te midden van enkele bewoners, terwijl in de heuvels mensen in een beek iets zoeken, vlak bij hun dorp dat op de achtergrond te zien is. Het bovenste gedeelte van het deksel, tot slot, is versierd met naar beneden hangende gebogen vormen die aan de bovenzijde met het nodige gekronkel uitkomen bij een wapenschild dat precies in het midden is geplaatst.

‘Honi soit qui mal y pense’

…luidt de spreuk hierom­heen – schande over wie er slecht van denkt.

Ook de vier zijkanten van de doos zijn met in goud gemaakte afbeeldingen versierd. Het gaat om vier gezichten op forten, alle met hun naam erbij. Op de twee lange zijden zijn Curaçao en Sint George Delmina weergegeven, op de korte zijden ‘Nasso’ en Cormantijn. Van deze vestingen ligt alleen Curaçao niet in Afrika – het is een van de Antilliaanse eilanden aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. De andere drie liggen allemaal aan de kust van wat nu Ghana is en wat lang de Goudkust werd genoemd. Dat Delmina – meer bekend als Elmina – hiervan het grootst is afgebeeld, had zo zijn reden. Allereerst was dit gewoon het grootste fort aan deze kust, maar bovendien ging het om het hoofdfort van de Nederlandse West-Indische Compagnie en was het zo het centrum van de Nederlandse handel daar. Fort Nassau in Mouri en Fort Am­sterdam in Cormantijn waren veel kleiner en wat minder belangrijk, maar zoals uit hun namen blijkt ook in Nederlandse handen.

Deksel van de voor de WIC gemaakte doos: verbeelding van handel in goud, ivoor en slaven
Deksel van de voor de WIC gemaakte doos: verbeelding van handel in goud, ivoor en slaven

Het is duidelijk dat deze zo kostbare doos betekenis had en de drager van een boodschap is. De Afrikaanse man en vrouw brengen in feite een eerbetoon aan het Nederlandse handelsimperium van de Geoctrooieerde West-Indische Compagnie – soms, zoals in dit geval, als GWC afgekort, vaker als WIC, ook in dit boek. Zij verbeelden samen de rijkdommen van Afrika. Ivoor in de vorm van olifantstanden was een van de belangrijkste goederen die de WIC vanuit West-Afrika naar Nederland vervoerde. Vanouds werd ook zeer veel goud geëxporteerd, zo veel, dat Europeanen de kust hiernaar waren gaan noemen. Dit wordt niet alleen door het goudklompje aangegeven, maar ook door de bezigheden van de vrouw. Zij spoelt in de kom die zij vasthoudt het goud uit dat in beekjes en rivieren wordt gevonden – de mensen achter haar zijn bezig dat werk te doen. De handel werd geleid vanuit de Afrikaanse forten op de zijkanten, dé Europese machtssymbolen aan deze kust.

Behalve goud en ivoor was er nog een belangrijk handelsproduct waarvoor Europeanen graag deze kant op kwamen: mensen. Vanuit de West-Afrikaanse kusten voerden vooral Nederlanders, Britten, Portugezen, Brazilianen en Fransen, maar ook Denen, Duitsers en Zweden duizenden en nog eens duizenden Afrikanen weg, vooral om hen op plantages in Zuid of Noord-Amerika of in het Caribisch gebied aan het werk te zetten. Curaçao was een van de havens waarheen de Nederlanders hen verscheepten om ze vervolgens daar door te verkopen. Vandaar dat het aanzicht van die plaats op deze doos prijkt. De scène aan de kust verwijst naar deze slavenhandel: hier koopt een Nederlander slaven van de Afrikaanse handelaar naast hem, zoals blijkt uit hun gebaren en uit het zakje goud dat de Europeaan in zijn hand houdt. De kaart op de onderzijde van de doos toont het gebied waar zich dit alles tientallen jaren lang afspeelde, met middenin – hier met goud bijna letterlijk als zodanig weergegeven – de Goudkust.

Tekening uit 1752 door François Thuret naar het door hemzelf ontworpen deksel
Tekening uit 1752 door François Thuret naar het door hemzelf ontworpen deksel

De boodschap van de doos is onmiskenbaar positief. Het kostbare voorwerp straalt uit dat de WIC trots was op de rijkdommen die dit bedrijf door de handel met Afrika vergaarde. Van enige gêne of terughoudendheid is geen sprake. En waarom ook? Die handel in ivoor, goud en mensen had er immers toe bijgedragen dat de Republiek der Verenigde Nederlanden in de zeventiende eeuw een van de welvarendste landen ter wereld was geworden en dat in het midden van de achttiende eeuw nog steeds was. Bovendien was dit niet zomaar een doos, maar een geschenk aan de nieuwe gezagsdrager van de compagnie, prins Willem IV van Oranje. Hem was in 1749 het ‘oppergouvernement’ van het bedrijf aangeboden in een document dat in deze doos, speciaal hiervoor vervaardigd, was gelegd. Het is dan ook zijn wapen dat aan de bovenzijde van het deksel is weergegeven. Dáár ook hoort die Franstalige spreuk bij, niet bij de scènes die zijn afgebeeld.

Dof Goud – Nederland en Ghana, 1593-1872
Dof Goud – Nederland en Ghana, 1593-1872
De doos was een kunststuk van de Amsterdamse edelsmeden Jean Saint en zijn schoonzoon François Thuret, die de versiering van het deksel maakte en zijn werk rechts onder het goudklompje signeerde. Het was voor hem zo’n bijzondere opdracht, dat hij er later zelfs nog een tekening van maakte. De nazaten van Willem IV hebben het meesterwerk zorgvuldig bewaard, waarna het in het begin van de negentiende eeuw in het bezit van de Nederlandse staat kwam. Dat kwam vooral omdat deze mooie doos steeds als bijzonder fraai staaltje van Nederlandse kunstnijverheid beschouwd is. De inhoudelijke betekenis raakte ondertussen lange tijd wat op de achtergrond. Dat de handel in slaven was afgebeeld, was men bijvoorbeeld eigenlijk vergeten en werd door weinigen nog opgemerkt. Maar zo klein en marginaal als die handel op dit deksel staat, zo aanwezig en prominent was deze heel lang in werkelijkheid. Dat besef geeft deze doos dan opeens een heel andere lading en maakt het blinkende goud, voor wie er oog voor heeft, in één keer dof.

Fragment uit de inleiding van het boek Dof Goud waarin conservator Gijs van der Ham aan de hand van stukken uit de collectie van het Rijksmuseum stilstaat bij de geschiedenis van de Nederlandse aanwezigheid in Ghana.

Boek: Dof Goud – Nederland en Ghana, 1593-1872

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×