Enkele niet-succesvolle fascismes
Buiten Italië en Duitsland waren de omstandigheden in maar een beperkt aantal landen zodanig dat het fascisme, aan de zijde van gretige conservatieve coalitiepartners, zich kon verheugen op grote electorale steun. In volgorde van electoraal succes kwam de Hongaarse Pijlkruiserspartij, de Hongaarse beweging van Ferenc Szálasy, na Duitsland. Deze beweging kreeg bij de Hongaarse verkiezingen van mei 1939 ongeveer 750.000 van de twee miljoen stemmen. Maar de regering was al stevig in handen van de conservatieve dictator admiraal Miklós Horthy, die geen behoefte had de macht te delen en die dat ook niet hoefde.
De andere belangrijke stemmentrekker in Oost-Europa was het Legioen van de Aartsengel Michaël in Roemenië. Met de verkiezingsleus ‘Alles voor het vaderland’ was het Legioen de op twee na de grootste partij bij de algemene verkiezingen van 1937, met 15,38 procent van de stemmen en 66 van de 390 zetels in het wetgevende lichaam.

Léon Degrelle in België
De meest succesvolle fascistische stemmentrekker in West-Europa, in elk geval eventjes, was de rexistische beweging van Léon Degrelle in België. Degrelle begon met het verenigen van katholieke studenten, leidde een katholieke uitgeverij (Christus Rex) en kreeg vervolgens meer ambitie. In 1935 lanceerde hij een campagne om Belgische stemmers ervan te overtuigen dat de traditionele partijen (inclusief de katholieke partij) bezoedeld waren door corruptie en routineus te werk gingen, terwijl er stevige ingrepen nodig waren en er behoefte was aan een krachtig leiderschap. Voor de nationale parlementaire verkiezingen van mei 1936 voerden de rexisten campagne met een eenvoudig, maar welsprekend symbool: een bezem. Een stem voor Rex zou de oude partijen wegvagen. Ze riepen ook op tot eenheid. De oude partijen verdeelden België, omdat ze stemmen wonnen op basis van confessie, etniciteit of klasse. Rex beloofde – net als alle effectieve fascistische bewegingen – de burgers van alle standen te verenigen in een rassemblement (samenwerkingsverband, red.) in plaats van in een tweedracht zaaiende partij.
In een land dat worstelde met een etnische en taalkundige tweedeling, waar nog een economische depressie bij kwam, sloeg deze boodschap aan. In mei 1936 stemde 11,5 procent van de kiesgerechtigden op de rexisten, die 21 van de 202 zetels in het wetgevende lichaam kregen. Toch was Degrelle niet in staat deze explosieve groei vast te houden. Het conservatieve establishment verenigde zich in het verzet tegen hem, en de leiders van de kerk wezen hem af.
De snelle opkomst en even snelle afgang van Degrelle laat zien hoe moeilijk het is voor een fascistische leider om de zeepbel intact te houden nadat hij erin geslaagd is om heterogene proteststemmen te verzamelen. Een snelle toestroom van stemmen naar een nieuwe partij voor alle gezindten kan even snel weer omslaan. De koortsachtige groei van de partij kan gevolgd worden door een even vlugge ineenstorting als ze er niet in slaagt te laten zien dat ze staat voor een aantal specifieke belangen en ambitieuze politici wil belonen. Een grote verkiezingsoverwinning was voor een fascistische partij niet genoeg om wortel te schieten.
Andere West-Europese fascistische bewegingen hadden minder electoraal succes. De Nederlandse Nationaal Socialistische Beweging (NSB) kreeg 7,94 procent van de stemmen bij de landelijke verkiezingen in 1935, maar raakte daarna snel in verval. De Nasjonal Samling van Vidkun Quisling kreeg in Noorwegen in 1933 slechts 2,2 procent van de stemmen en in 1936 1,8 procent, hoewel het percentage in de havenstad Stavanger en in twee plattelandsregio’s opliep tot 12.

Union of Fascists
De British Union of Fascists van sir Oswald Mosley was een van de meest interessante mislukkingen, niet in het minst omdat Mosley van alle fascistische leiders misschien wel de grootste intellectuele gaven en de stevigste sociale banden had. Als een veelbelovende jonge minister in de Labourregering van 1929 lanceerde hij begin 1930 het gedurfde plan om de crisis te bestrijden door van het Britse Rijk een gesloten economische zone te maken en door geld uit te geven (desnoods tot er een financieel tekort ontstond) aan publieke werken en consumentenkredieten. Toen de leiders van de Labour Party deze onorthodoxe voorstellen afwezen, trad Mosley af en richtte in 1931 zijn eigen New Party op, terwijl enkele linkse parlementsleden zich bij hem aansloten. Maar bij de parlementaire verkiezingen van 1931 won de New Party geen zetels. Een bezoek aan Mussolini overtuigde de gefrustreerde Mosley ervan dat het fascisme de beweging van de toekomst was. Hij wist nu welke weg hij zou inslaan.
De Wet op de Openbare Orde die op 4 oktober 1936, kort na de ‘Slag van Cable Street’, werd aangenomen, verbood politieke uniformen en beroofde de BUF van haar openbare optreden, maar het aantal leden van de partij nam met een campagne tegen de oorlog opnieuw toe, tot twintigduizend leden in 1939. Mosleys zwarthemden, geweld en openlijke sympathie voor Mussolini en Hitler leken wezensvreemd aan het overgrote deel van de Britse bevolking. En het gestage economische herstel na 1931 onder de in brede kringen gesteunde nationale regering, een coalitie die door de conservatieven werd gedomineerd, liet hem weinig politieke ruimte.
Vertaald door Edzard Krol